ECLI:NL:GHSHE:2013:3014

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
HV 200.107.274/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en behoefte van de vrouw na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatie en de behoefte van de vrouw na de echtscheiding van partijen, die op 24 augustus 1985 te Tilburg zijn gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, die op het moment van indiening van het hoger beroepschrift meerderjarig zijn. De rechtbank Roermond heeft op 22 februari 2012 een beschikking gegeven waarin de partneralimentatie voorlopig is vastgesteld op € 1.500,-- per maand. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en een hogere alimentatie te bepalen, terwijl de man in incidenteel appel is gekomen om de ingangsdatum van de kinderalimentatie te wijzigen en de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 21 maart 2013 gehouden, waarbij beide partijen zijn gehoord. De vrouw heeft gesteld dat haar behoefte aan alimentatie € 12.000,-- per maand bedraagt, terwijl de man dit betwist en stelt dat de vrouw met haar eigen inkomen in haar levensonderhoud kan voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar inkomenssituatie na de echtscheiding en dat zij haar behoefte niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw tot 22 februari 2012 vastgesteld op € 1.500,-- per maand, met ingang van 22 februari 2012 op nihil. Tevens is bepaald dat de kosten van de gerechtsdeskundige voor rekening komen van ieder van partijen in gelijke delen, met een terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man van € 3.750,--.

De beslissing van het hof houdt in dat de verzoeken van de vrouw in hoger beroep worden afgewezen, en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 juli 2013
Zaaknummer: HV 200.107.274/01
Zaaknummer eerste aanleg: 74403 / FA RK 06-958
in de zaak in hoger beroep van:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.H.B. Stoffels,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L.A. van Opstal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 februari 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 mei 2012, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
desnoods onder aanvulling en verbetering van de gronden, te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw maandelijks een bedrag dient te betalen van € 12.000,--, zulks bij vooruitbetaling te voldoen, vanaf de datum dat de echtscheidingsbeschikking werd ingeschreven in de daartoe bestemde registers, in casu 5 juni 2007, te vermeerderen met de wettelijke indexeringen met ingang van 1 januari 2008;
te bepalen dat de behoefte van de kinderen gedurende de huwelijksperiode en nadien wordt gesteld op € 1.000,-- per maand per kind, waarvan de man 75% dient te voldoen, hetgeen resulteert in het feit dat de man aan achterstallige kinderalimentatie aan de vrouw dient te voldoen € 34.625,--.
de man te veroordelen in de kosten van het geding.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2012, heeft de man verzocht de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de ingangsdatum van de kinderalimentatie, de partneralimentatie en de veroordeling in de kosten van de gerechtsdeskundige en, opnieuw rechtdoende:
de ingangsdatum van de kinderalimentatie te bepalen op 22 februari 2012, de dag waarop de rechtbank Roermond beschikking wees;
het hof begrijpt: het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand af te wijzen;
de vrouw te veroordelen om het bedrag dat zij ten titel van levensonderhoud méér van de man heeft ontvangen dan voortvloeit uit de aan het hof verzochte beslissing, aan de man terug te betalen binnen veertien dagen na de datum van de door het hof te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum, gelegen veertien dagen na de door het hof te wijzen beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
te bepalen dat de kosten van de gerechtsdeskundige voor rekening komen voor ieder van partijen in gelijke delen met veroordeling van de vrouw de man een bedrag van € 3.750,00 terug te betalen binnen veertien dagen na de datum van de door het hof te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum, gelegen veertien dagen na de door het hof te wijzen beschikking tot aan de dag der algehele voldoening.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2012, heeft de vrouw verzocht de vorderingen van de man in incidenteel appel af te wijzen als ongegrond c.q. de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Stoffels;
  • de man, bijgestaan door mr. Van Opstal.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 12 juni 2012;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 18 juni 2012;
  • het faxbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 14 november 2012;
  • het faxbericht van de advocaat van de man d.d. 15 november 2012;
  • het faxbericht van de advocaat van de man d.d. 23 november 2012;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 5 maart 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 7 maart 2013.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 24 augustus 1985 te Tilburg met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn drie kinderen geboren die allen op het moment van indiening van het hoger beroepschrift meerderjarig zijn.
3.2.
Bij beschikking van 31 januari 2007 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 5 juli 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, de partneralimentatie met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand voorlopig bepaald op € 1.500,-- bruto per maand.
3.3.
Bij beschikking van 18 juni 2007 heeft de rechtbank Roermond een deskundige benoemd ten aanzien van – voor zover thans van belang – de partneralimentatie.
3.4.
Bij beschikking van 27 januari 2010 heeft de rechtbank Roermond de deskundige verzocht vooralsnog geen nader onderzoek te doen en de man en de vrouw verzocht nadere gegevens in het geding te brengen.
3.5.
Bij beschikking van 20 oktober 2010 heeft de rechtbank Roermond de deskundige verzocht zijn onderzoek te hervatten en de vraagstelling enigszins aangepast. De deskundige heeft op 31 augustus 2011 aan de rechtbank zijn bericht uitgebracht.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de man met ingang van 27 juni 2006 gehouden is tot betaling van 75 procent van de door partijen betaalde kosten van elk van de kinderen van partijen tot zijn/haar 21- jarige leeftijd en de vrouw met ingang van deze datum tot 25 procent daarvan en voorts bepaald dat partijen gehouden zijn om met ingang van deze datum de door hen betaalde kosten van de kinderen - met uitzondering van de kosten die zijn bestreden uit de (waarde van de) gezamenlijk opgebouwde studiepolissen tijdens het huwelijk - op de voet van de verdeelsleutel 75 (de man) en 25 (de vrouw) te verrekenen;
  • bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van levensonderhoud telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw heeft te betalen een bedrag van € 2.570,-- per maand, met ingang van 1 januari 2008 te vermeerderen met de wettelijke indexeringen, waarop de reeds door de man betaalde bijdragen in mindering komen;
  • de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 3.750,-- aan deskundigenkosten;
  • de overige proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
3.7.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De grieven van de vrouw betreffen -zakelijk weergegeven - :
  • dat de rechtbank abusievelijk in het dictum niet heeft opgenomen dat de verdeelsleutel met betrekking tot de kosten van de kinderen betrekking heeft op een bedrag van € 1.000,-- per kind per maand (grief 1);
  • de behoefte van de vrouw (grief 2).
3.8.1.
De grieven van de man betreffen -zakelijk weergegeven - :
  • de ingangsdatum van de kinderalimentatie (grief I);
  • de behoefte van de vrouw (grief II);
  • de veroordeling in de kosten van de gerechtsdeskundige (grief III).
Behoefte vrouw
3.9.
De behoefte van de vrouw aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage ad € 2.570,-- per maand is in hoger beroep in geschil.
De vrouw stelt, onder verwijzing naar het als productie 9 in hoger beroep overgelegde rapport van haar financieel adviseur [financieel adviseur], dat het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2003 en 2004 gesteld kan worden op gemiddeld € 279.604,-- per jaar.
Op dit bedrag dienen de kosten betreffende de kinderen ad € 36.000,-- op jaarbasis in mindering te worden gebracht, zodat op basis van de Hofformule de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte heeft van (€ 279.604,-- -/- € 36.000,-- kosten kinderen) x 60% = € 146.162,-- (afgerond) netto per jaar, ofwel € 12.180,-- netto per maand.
3.9.1.
De man betwist dat de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte heeft van € 12.180,00 netto per maand. De man is tevens in incidenteel appel gekomen van de door de rechtbank berekende behoefte van de vrouw. Volgens de man heeft de rechtbank de behoefte van de vrouw ten onrechte aan de hand van de ‘Hofformule’ vastgesteld op een bedrag van € 5.946,00 per maand. De man stelt zich primair op het standpunt dat gekeken moet worden naar de redelijke behoefte van de vrouw. Eerst dient te worden bepaald wat de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk was (zoals de gerechtsdeskundige dat heeft gedaan), zodat daarna de feitelijke behoefte zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of met zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud kan worden bepaald. De welstand van partijen tijdens het huwelijk vormt slechts een onderdeel van de behoeftebepaling en is niet beslissend. Het ligt op de weg van de vrouw haar behoefte inzichtelijk te maken aan de hand van een met bewijsstukken onderbouwde lijst van uitgaven die tot haar behoefte gerekend kunnen worden. Nu de vrouw dit nalaat, hoewel de man de omvang van haar behoefte gemotiveerd betwist, dient haar verzoek om een bijdrage in haar levensonderhoud te worden afgewezen.
3.9.2.
Hoewel de man van mening is dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen omdat zij haar behoefte op geen enkele wijze onderbouwt, kan met toepassing van de ‘Hof-norm’ - waarop de man louter subsidiair een beroep doet - en op basis van het rapport van de gerechtsdeskundige de behoefte van de vrouw uitgaande van de jaren 2003 en 2004 worden vastgesteld op een bedrag van (€ 105.140,-- + 71.453,-- : 2 = € 88.296,50 : 12 -/- € 3.000,-- kosten kinderen = € 4.358,-- x 60% =) € 2.615,-- (afgerond) netto per maand.
Volgens de man dient geen rekening te worden gehouden met eventuele verhuuropbrengsten van de vakantiewoning. Naast het feit dat de vrouw op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt om welke opbrengsten het zou gaan, betwist de man dat de woning 32 weken per jaar wordt verhuurd. Bovendien zijn de kosten van de vakantiewoning vergelijkbaar met de verhuuropbrengsten.
3.9.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bij het bepalen van de mede aan de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde, rekening dient te worden gehouden met alle relevante omstandig-heden. Dit betekent dat het hof zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest, als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode, om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen geleefd hebben. De hoogte en aard van zowel de inkomsten als uitgaven geven een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk wat de kosten van levensonderhoud betreft in redelijkheid aanspraak kan maken. Ook vermogensvorming zal in beginsel bijdragen tot de welstand waarin partijen hebben geleefd. Daarnaast zal de behoefte zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud moeten worden bepaald.
3.9.4.
Partijen zijn het er over eens dat voor het bepalen van de welstand ten tijde van het huwelijk de jaren 2003 en 2004 als maatgevend moeten worden beschouwd. In het deskundigenbericht d.d. 31 augustus 2011 van E.R. Lankester RA RV is aan de hand van alle beschikbare gegevens zeer gedetailleerd inzichtelijk gemaakt wat de inkomsten en uitgaven van partijen in voornoemde jaren zijn geweest. Partijen bestrijden echter, ieder op andere gronden, de uitkomsten van het rapport van Lankester. Wat daar ook van zij, het hof komt aan inhoudelijke bespreking van dit rapport verder niet toe nu, zoals uit het hierna volgende zal blijken, het hof niet kan vaststellen wat de te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw zijn, noch wat de hoogte van haar eigen inkomen met ingang van 2009 is geweest. Dientengevolge zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen dienen te worden.
3.9.5.
Ten aanzien van de reële of met zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat, zeker gelet op het feit dat partijen reeds sinds 2005 gescheiden leven, van de vrouw verwacht mag worden dat zij inzicht had gegeven in de uitgaven die zij sedertdien daadwerkelijk heeft gedaan of die zij op basis van de welstand ten tijde van het huwelijk in redelijkheid zal hebben. De vrouw heeft echter nagelaten - ondanks de duidelijke stellingname van de man in dit opzicht en zijn terzake gevoerde verweer - een dergelijk behoefteplaatje in het geding te brengen. De advocaat van de vrouw heeft desgevraagd ter zitting verklaard het te moeilijk te vinden om de behoefte van de vrouw op deze wijze inzichtelijk te maken.
Uit het rapport van [financieel adviseur] kan het hof enkele huidige kosten van de vrouw afleiden, doch deze komen bij lange na niet uit op het bedrag, dat overeenkomt met de door de vrouw gestelde behoefte. Voor het overige beschikt het hof niet over gegevens op grond waarvan vastgesteld kan worden wat de op basis van de welstand ten tijde van het huwelijk reële dan wel reëel te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw zijn. De vrouw legt slechts informatie over betreffende kosten en uitgaven tijdens het huwelijk, doch niet over de geruime periode na het verbreken van de samenleving.
Het door de vrouw gestelde bedrag ad € 125.000,-- aan door haar gemaakte advocaat- en advieskosten in het kader van de echtscheiding kan geen rol spelen bij de bepaling van haar behoefte, nu deze kosten een incidenteel karakter hebben.
3.9.6.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel, dat niet is komen vast te staan, wat de werkelijke behoefte van de vrouw na het verbreken van de samenwoning tot heden is dan wel in de toekomst zal zijn.
Behoeftigheid vrouw
3.10.
De vrouw is tandarts van beroep en heeft haar beroep zowel tijdens het huwelijk als daarna voortdurend uitgeoefend. De man heeft gesteld, dat zij met haar eigen arbeidsinkomen volledig in haar levensonderhoud kan voorzien. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar inkomenssituatie na de echtscheiding. Uit de rapporten van Lankester en [financieel adviseur] kan het hof alleen indirect afleiden wat het inkomen van de vrouw tot 2009 was. Van het inkomen van de vrouw na 2009 ontbreekt ieder bewijsstuk.
Het hof kan zich derhalve geen oordeel vormen over het eigen inkomen uit arbeid, dat de vrouw tot heden heeft gehad dan wel zich in redelijkheid vanaf heden zelf kan verwerven. De vrouw heeft niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat zij een verdiencapaciteit van € 100.000,-- bruto per jaar heeft. [financieel adviseur], de eigen adviseur van de vrouw, stelt zelfs dat het inkomen van de vrouw hoger is geweest.
Nu inzicht in de actuele inkomenssituatie van de vrouw in het geheel ontbreekt, kan het hof niet beoordelen of de vrouw naast haar eigen inkomen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de zijde van de man.
3.11.
Het hof is dan ook, gelet op het hierboven onder 3.9.6 en 3.10 gestelde, van oordeel dat het alimentatieverzoek van de vrouw dient te worden afgewezen, nu zij dat verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.
3.12.
De man heeft echter ter zitting gesteld bereid te zijn de tot aan de datum van de bestreden beschikking, te weten 22 februari 2012, betaalde voorlopige alimentatie ad
€ 1.500,-- per maand niet terug te vorderen. Het hof zal daarom de alimentatie over deze periode op dit bedrag vaststellen.
3.13.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie vernietigen, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw tot 22 februari 2012 vaststellen op € 1.500,-- per maand en met ingang van 22 februari 2012 op nihil.
Terugbetalingsverplichting
3.14.
4. Ten aanzien van het door de man gedane (en ter zitting aangepaste) verzoek tot terugbetaling van de teveel door hem betaalde partneralimentatie, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de vrouw hetgeen zij over de periode van 5 juli 2007 tot 22 februari 2012 meer heeft ontvangen dan € 1.500,-- per maand, alsmede al hetgeen zij met ingang van 22 februari 2012 van de man heeft ontvangen, dient terug te betalen. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van deze terugbetalingsverplichting in financiële moeilijkheden zal komen te verkeren. Bovendien had de vrouw, gelet op het feit dat het hier een eerste vaststelling van partneralimentatie betreft en zij bekend was met de standpunten van de man, er rekening mee kunnen en moeten houden dat zij de door haar ontvangen alimentatie zou moeten terugbetalen.
De door de man verzochte terugbetalingstermijn van veertien dagen zal het hof afwijzen, nu partijen nog met elkaar moeten verrekenen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en het hof het redelijk acht, dat zij de terugbetalingsverplichting van de vrouw daarbij betrekken.
De kinderrekening
3.15.
In het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure heeft de rechtbank bij beschikking van 14 juni 2006 het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie afgewezen en overwogen dat partijen in gelijke mate dienden bij te dragen in de kosten van de kinderen. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat ieder van hen zijn aandeel maandelijks op de kinderrekening zou storten. Tussen partijen staat vast dat zij zich tot 22 februari 2012 aan deze afspraak hebben gehouden.
Voor zover de vrouw met haar verzoek beoogt in hoger beroep alsnog kinderalimentatie te laten vaststellen, is de vrouw voor wat betreft de twee oudste kinderen van partijen niet ontvankelijk in haar verzoek, omdat deze kinderen reeds meerderjarig waren op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Ten aanzien van het jongste kind van partijen, geboren op [geboortedag] 1991, is de vrouw wel ontvankelijk in haar verzoek. Nu in de periode waar het over gaat echter de afspraak tussen partijen gold dat ieder de helft van de kosten van de kinderen voor zijn rekening zou nemen, welke afspraak is nagekomen, zal het hof het verzoek van de vrouw afwijzen en het verzoek van de man ten aanzien van de ingangsdatum toewijzen. Het verzoek van de vrouw in hoger beroep komt in feite neer op verrekening aan de hand van de door de rechtbank vastgestelde verdeelsleutel 25/75 van extra kosten - waarvan de noodzaak overigens door de man is betwist - die de vrouw vrijwillig ten behoeve van de kinderen heeft betaald. Het hof is van oordeel dat het niet aangaat om afspraken die partijen hebben gemaakt op eenzijdig verzoek met terugwerkende kracht te wijzigen. Niet is gesteld door de vrouw, dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Kosten gerechtsdeskundige
3.16.
Het hof wijst het verzoek van de man te bepalen dat de kosten van de gerechts-deskundige voor rekening komen voor ieder van partijen in gelijke delen en dat de vrouw de man een bedrag van € 3.750,- dient terug te betalen, toe. Nu het inschakelen van de deskundige noodzakelijk was om tot een verantwoorde beslissing te komen, ziet het hof geen aanleiding de kosten op andere wijze tussen partijen te verdelen dan in gelijke delen. Met name een verschil in inkomen tussen partijen is daartoe geen grond. Voor het overige heeft de vrouw geen onderbouwing gegeven voor de door haar gewenste ongelijke verdeling.
3.17.
De beschikking waarvan beroep dient dus te worden vernietigd.
Proceskosten
3.18.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten. De man stelt zich op het standpunt dat dit verzoek wegens gebrek aan onderbouwing moet worden afgewezen.
Het hof zal zoals gebruikelijk de proceskosten van dit hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn. Het hof ziet bovendien geen aanleiding de man in de proceskosten van de vrouw te veroordelen, nu de verzoeken van de vrouw in hoger beroep worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 februari 2012, behoudens de door de rechtbank uitgesproken proceskostencompensatie en de door de rechtbank bepaalde verdeelsleutel van de kosten van de kinderen;
en opnieuw rechtdoende:
stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de dag dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (5 juli 2007) tot 22 februari 2012 vast op € 1.500 per maand en wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 22 februari 2012 af;
bepaalt de ingangsdatum met betrekking tot de verdeelsleutel terzake de kosten van de kinderen op 22 februari 2012;
bepaalt dat de kosten van de gerechtsdeskundige voor rekening komen van ieder van partijen in gelijke delen, met veroordeling van de vrouw de man een bedrag van € 3.750,- terug te betalen binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum, gelegen veertien dagen na deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.C. van Dijkhuizen en W.Th.M. Raab, en het openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.