ECLI:NL:GHSHE:2013:2967

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
HV 200.121.020/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake verhaalsbijdrage door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 november 2012. De zaak betreft een verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente Kerkrade moest betalen in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb). De gemeente had de man een verhaalsbijdrage opgelegd van € 1.500,27 per maand, welke later werd vastgesteld op € 780,- per maand. De man, die in een schuldsaneringsregeling zat, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om deze bijdrage te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen financiële middelen heeft om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van zijn minderjarige zoon, en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft het verzoek van de gemeente om de verhaalsbijdrage vast te stellen afgewezen, omdat de man in de betreffende periode geen draagkracht had. Tevens heeft het hof de gemeente in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 250,-, omdat het hof van oordeel was dat het handelen van appellanten heeft geleid tot onnodige kosten voor de gemeente. De uitspraak benadrukt de noodzaak van draagkracht bij het opleggen van verhaalsbijdragen en de verantwoordelijkheden van partijen in juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 juli 2013
Zaaknummer: HV 200.121.020/01
Zaaknummer eerste aanleg: 173859 / FA RK 12-915
in de zaak in hoger beroep van:
[Appellant sub 1.] h.o.d.n. Mozaïek Bewindvoeringen B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de heer[Appellant sub 1.],
en
[Appellant sub 2.],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
appellanten,
advocaat: mr. J.H. Smeets,
tegen
Het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Kerkrade,
gevestigd te Kerkrade aan de Markt 33,
verweerster,
hierna te noemen: de gemeente.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 november 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 januari 2013, hebben appellanten verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door de gemeente verzochte verhaalsbijdrage alsnog af te wijzen, het door haar gevraagde als ongegrond dan wel onbewezen te ontzeggen, dan wel het door de man aan de gemeente te betalen bedrag ter zake de verhaalsbijdrage ten behoeve van de hierna te noemen minderjarige te bepalen op nihil, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2013, heeft de gemeente verzocht de verhaalsbijdrage over de periode vanaf 3 november 2011 tot en met 4 april 2012 vast te stellen op nihil en de man te veroordelen in de door de gemeente in het kader van onderhavig geding gemaakte kosten ad € 250,-, zijnde de werk- en reiskosten van de behandelende ambtenaar.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Smeets;
  • mevrouw M.H.G.I. Lanslots-Theunissen, namens de gemeente.
2.3.1.
De bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van appellanten d.d. 8 februari 2013;
  • de brief met bijlage van de advocaat van appellanten d.d. 21 mei 2013;
  • de ter zitting door mevrouw Lanslots-Theunissen overgelegde ‘Aanwijzing ambtelijke functionarissen” d.d. 1 december 2010, waarbij haar een mandaat en een volmacht is verleend voor het nemen van besluiten in het kader van verhaal respectievelijk voor het vertegenwoordigen van de gemeente in rechte;
  • de brief met één bijlage van de advocaat van appellanten d.d. 31 mei 2013.
2.4.1.
Voormelde brief met één bijlage d.d. 31 mei 2013 is ingekomen ter griffie van het hof op 3 juni 2013, aldus na het sluiten van de mondelinge behandeling.
Het hof stelt evenwel vast dat Mr. Smeets een kopie van de brief en de bijlage aan de gemeente heeft verzonden, zodat de gemeente kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan. Voorts is het hof van oordeel dat voornoemde stukken eenvoudig te doorgronden zijn. De bijlage verschaft bovendien over het beschermingsbewind van de man enige duidelijkheid die mr. Smeets ter zitting van het hof niet kon verschaffen, maar welke informatie voor de inhoudelijke beoordeling van het hof niet van betekenis is.
Gelet op het voorgaande heeft het hof beslist dat voornoemde stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
De man heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw [de vrouw] (hierna te noemen: de vrouw).
Uit deze relatie is geboren[zoon] (hierna te noemen: [zoon]), op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats].
De man heeft [zoon] erkend.
De vrouw is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [zoon].
[zoon] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
De gemeente heeft in de periode vanaf 11 augustus 2011 tot 5 april 2012 ten behoeve van de vrouw en [zoon] een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) verleend ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
3.3.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft de gemeente op grond van artikel 62 Wwb met ingang van 3 november 2011 de man een verhaalsbijdrage opgelegd ter hoogte van € 1.500,27 per maand.
Bij brief van 12 april 2012, heeft de gemeente aan de man een opgave van de schuld tot en met 31 maart 2012 verzonden en hem verzocht tot betaling van dat bedrag over te gaan.
Bij besluit van 23 juli 2012 heeft de gemeente de verhaalsbijdrage ingang van 3 november 2011 alsnog vastgesteld op de maximale behoefte van [zoon], zijnde € 780,- per maand.
Bij besluit van 25 juli 2012 heeft de gemeente de man er ondermeer van in kennis gesteld dat de achterstallige betalingen ter zake de door hem verschuldigde verhaalsbijdragen over de periode van 3 november 2011 tot 5 april 2012 in totaal € 3.952,- bedroegen.
3.4.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Maastricht op 10 augustus 2012, heeft de gemeente de rechtbank op grond van artikel 62 aanhef en onder sub a Wwb verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, over de periode vanaf 3 november 2011 tot 5 april 2012 de ten laste van de man komende onderhoudsbijdrage ten behoeve van [zoon] vast te stellen op een totaalbedrag van € 3.952,-.
De man heeft geen verweer gevoerd.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – de man veroordeeld om over de periode van 3 november 2011 tot 5 april 2012 een totaalbedrag van € 3.952,- aan de gemeente te betalen ter zake over die periode gemaakte kosten van bijstand ten behoeve van [zoon].
3.6.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Appellanten stellen dat de man geen enkele draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van [zoon] te betalen. De man is bij vonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 2 augustus 2011 met ingang van die datum toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en bij beschikking van 5 juni 2012 heeft de rechtbank Maastricht de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [zoon] met ingang van 2 augustus 2011 op nihil gesteld.
Appellanten stellen dat de man tot tweemaal toe stukken heeft verstrekt aan de gemeente – één maal per post en één maal persoonlijk door afgifte aan de balie van het gemeentekantoor na op 3 november 2011 en 29 november 2011 brieven van de gemeente te hebben ontvangen – ten einde inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie. Deze stukken zijn volgens appellanten op onverklaarbare wijze niet aangekomen bij de gemeente.
3.7.
De gemeente stelt dat geen stukken zijn binnengekomen naar aanleiding van voormelde brieven, per post dan wel anderszins. Binnen de gemeente geldt de regel dat stukken nimmer worden aangenomen aan de balie, zodat het gewoonweg niet juist kan zijn dat de man daar stukken persoonlijk heeft afgegeven.
Appellanten hebben volgens de gemeente daarnaast om onbegrijpelijke redenen niet gereageerd op voormeld besluit c.q. voormelde brieven van 20 december 2011, 12 april 2012, 23 juli 2012 en 25 juli 2012 en zij hebben geen verweer gevoerd tegen het inleidend verzoekschrift van de gemeente.
De gemeente zou zonder verdere informatie te verlangen, de verhaalsbijdrage hebben vastgesteld op nihil, ware zij op de hoogte geweest van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het zou voor zowel de man als de bewindvoerder een kleine moeite zijn geweest om de beschikking waarbij de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, aan de gemeente over te leggen. De door de gemeente (nodeloos) gemaakte kosten komen, met name door de schuldsaneringsregeling, ten laste van de overheid c.q. de belastingbetaler.
De gemeente heeft naar aanleiding van het beroepschrift de verhaalsbijdrage bij beschikking d.d. 14 maart 2013 nader vastgesteld op nihil. De gemeente heeft deze beschikking aan de man en aan mr. Smeets verzonden en hen erop gewezen dat de bestreden beschikking geen gevolgen meer heeft.. De gemeente heeft mr. Smeets verzocht de procedure in te trekken om verdere (overheids)kosten te voorkomen. Nu appellanten de procedure ondanks het voorgaande hebben voortgezet en de mondelinge behandeling hebben laten doorgaan, is de gemeente van mening dat het handelen van appellanten niet zonder gevolgen kan blijven.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de bestreden beschikking, waarbij een door de man aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage over de periode van 3 november 2011 tot 5 april 2012 ad € 3.952,- in totaal is vastgesteld, dient te worden vernietigd en dat het inleidend verzoek van de gemeente alsnog dient te worden afgewezen, wegens het ontbreken van draagkracht aan de zijde van de man in die periode.
3.8.1.
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
3.9.
De gemeente heeft verzocht appellanten te veroordelen in de door de behandelende ambtenaar ten behoeve van onderhavige procedure gemaakte kosten, waaronder reiskosten, welke de gemeente begroot op € 250,- in totaal.
3.9.1.
In dit kader is het volgende van belang. Hoewel appellanten stellen dat de man tweemaal de door de gemeente opgevraagde stukken heeft verstrekt (per post en in persoon), hebben zij deze stelling niet met enig bewijs onderbouwd, zodat het hof dit, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de gemeente, niet aannemelijk acht. Bovendien heeft de gemeente de man daarna nog meerdere malen aangeschreven. Appellanten hebben er geen verklaring voor gegeven waarom zij (ook) op deze brieven geen respons hebben gegeven. Het hof concludeert dat het aan appellanten te wijten is dat de gemeente genoodzaakt was de procedure in eerste aanleg te entameren. Daarbij komt dat de gemeente, na ontvangst van het door de man ingediende beroepschrift en de daarin alsnog gegeven onderbouwing, onmiddellijk een nieuwe verhaalsbeschikking (d.d. 14 maart 2013) heeft afgegeven waarbij de verhaalsbijdrage alsnog op nihil is gesteld. Tevens heeft de gemeente aan appellanten verzocht het hoger beroep in te trekken en in ieder geval de mondelinge behandeling geen doorgang te laten vinden. Appellanten hebben aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
3.9.2.
De gemeente was als gevolg van het handelen van appellanten genoodzaakt een verweerschrift in te dienen en ter zitting te verschijnen en daarvoor de nodige kosten te maken.
3.10.
Op grond van al het voorgaande ziet het hof voldoende aanleiding om af te wijken van de in familierechtelijke procedures gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten worden gecompenseerd en appellanten te veroordelen in de door de gemeente gemaakte kosten in deze procedure, welke het hof begroot op € 250,- in totaal.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 november 2012,
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de gemeente;
veroordeelt appellanten in de door de gemeente gemaakte proceskosten, welke het hof begroot op € 250,- in totaal;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M Mertens-Steeghs, E.F.G.M. Gelderman en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2013.