Artikel 7:658 lid 4 BW
Ingevolge deze bepaling is hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, (mede) aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.
[geintimeerde sub 3.] stelt ten verwere dat hij niet de projectleiding voerde, dat hij niet degene was die [appellant] namens Gratiszon instrueerde. Dit verweer faalt. [geintimeerde sub 3.] is indirect directeur van Gratiszon. [geintimeerde sub 3.] geeft niet aan wie van Gratiszon dan wel de leidinggevende van [appellant] zou zijn geweest. Er waren bij het project in [plaats] geen andere personen betrokken dan [geintimeerde sub 3.], [appellant] en zijn eveneens ingeleende collega.
[appellant] voert ter onderbouwing van zijn stelling dat aan deze bepaling is voldaan – in het bijzonder dat voldaan is aan de woorden: hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten – dat [geintimeerde sub 3.] geen directeur was van Gratiszon, maar wel de enige natuurlijke persoon die instructie kon geven aan [appellant] en zijn collega voor de uit te voeren werkzaamheden en ook ter plekke was toen het arbeidsongeval plaatsvond.
Naar het oordeel van het hof brengt het feit dat [geintimeerde sub 3.] feitelijk leiding gaf (hij betwist dit weliswaar) nog geenszins mee dat [geintimeerde sub 3.] heeft gehandeld in de uitoefening van
zijnberoep of bedrijf als bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW. De door [geintimeerde sub 3.] gegeven instructies zijn kennelijk gegeven in zijn hoedanigheid van indirect directeur van Gratiszon, namelijk via [Beheer] Beheer en [Holding] Holding. [geintimeerde sub 3.] handelde aldus als werknemer. Het is rechtens dan ook niet [geintimeerde sub 3.] die [appellant] arbeid heeft laten verrichten, maar [X.] B.V., Gratiszon of [Beheer] Beheer.
Het hof wijst op HR 23 maart 2012, LJN BV0616, waarin de Hoge Raad op grond van een aantal passages uit de parlementaire geschiedenis op artikel 7:658 lid 4 BW overweegt:
Uit deze passages, in het bijzonder uit de bewoordingen "op gelijke voet", kan als bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat de bepaling ertoe strekt bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. Dit brengt mee dat art. 7:658 lid 4 zich voor toepassing leent indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht, voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij onder meer van belang zijn de feitelijke verhouding tussen betrokkenen en de aard van de verrichte werkzaamheden, alsmede de mate waarin de "werkgever", al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico's.3.6.3 Voor toepassing van art. 7:658 lid 4 is tevens vereist dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden "in de uitoefening van het beroep of bedrijf" van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht. Door de minister is in dit verband opgemerkt dat het moet gaan om "werkzaamheden die de derde in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf ook door eigen werknemers had kunnen laten verrichten" (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 257, nr. 7, p. 15). In de wetsgeschiedenis zijn verder geen criteria geformuleerd aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is geweest van werkzaamheden "in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf" als bedoeld in art. 7:658 lid 4.Aangenomen moet worden dat de reikwijdte van de bepaling niet beperkt is tot werkzaamheden die tot het wezen van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de desbetreffende opdrachtgever kunnen worden gerekend of normaal gesproken in het verlengde daarvan liggen.Mede gelet op het beschermingskarakter van art. 7:658 lid 4 kunnen daaronder ook andere werkzaamheden vallen, waarbij bepalend is of de verrichte werkzaamheden, gelet op de wijze waarop de desbetreffende opdrachtgever aan zijn beroep of bedrijf invulling pleegt te geven, feitelijk tot zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Dit zal aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden.
De strekking van deze bepaling is aldus om de kring van personen die aanspraak kunnen maken op schadevergoeding uit te breiden, niet om de kring van aansprakelijke (rechts)personen uit te breiden, in het bijzonder niet uit te breiden met een persoonlijke aansprakelijkheid van degene die werknemer instrueerde met betrekking tot de werkzaamheden die tot het arbeidsongeval hebben geleid en daarbij aanwezig was.