ECLI:NL:GHSHE:2013:2761

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
HD 200.122.388/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingebrekestelling en vereisten voor algehele opeising in consumentenkredietzaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van International Card Services B.V. (ICS) tegen een vonnis van de rechtbank Breda. ICS had een kredietovereenkomst gesloten met de geïntimeerde, die in gebreke was gebleven met de betaling van maandelijkse termijnen. ICS vorderde het gehele restant van het krediet ineens, maar de kantonrechter had de vordering afgewezen omdat ICS niet had aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor vervroegde opeising had voldaan. De brieven die ICS had gestuurd, werden niet als een geldige ingebrekestelling beschouwd volgens de Wet op het consumentenkrediet (Wck).

In hoger beroep heeft ICS betoogd dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de aanmaningen niet voldeden aan de eisen van een ingebrekestelling. Het hof heeft de grieven van ICS beoordeeld en geconcludeerd dat de sommaties niet voldeden aan de vereisten voor een rechtsgeldige ingebrekestelling. Het hof heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie en benadrukt dat de kredietnemer niet zonder duidelijke waarschuwing met algehele opeising geconfronteerd mag worden. Het hof heeft de vordering van ICS afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij ICS werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.122.388/01
arrest van 2 juli 2013
in de zaak van
International Card Services B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. H. Post te Helmond,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 februari 2013, hersteld bij exploot van 18 maart 2013, ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, team kanton Tilburg gewezen vonnis van 21 november 2012 tussen appellante – ICS – als eiseres en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 707357-CV-12-1763)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 23 mei 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de herstelde dagvaarding in hoger beroep met grieven en één productie.
2.2.
ICS heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de dagvaarding in hoger beroep.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.
ICS heeft met [geïntimeerde] een kredietovereenkomst gesloten in het kader waarvan aan [geïntimeerde] een creditcard in bruikleen is verstrekt. Met [geïntimeerde] is overeengekomen dat hij het opgenomen krediet in maandelijkse termijnen aan ICS diende terug te betalen.
De door ICS aan [geïntimeerde] verstrekte kredietsom beloopt per 9 januari 2012 een bedrag van € 3.021,37. [geïntimeerde] is in gebreke gebleven met de betaling van de maandelijkse termijnen, waarna ICS het gehele restantverschuldigde ineens van [geïntimeerde] heeft opgevorderd.
4.3.
In de inleidende dagvaarding van 15 februari 2012 heeft ICS de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van een bedrag van € 3.062,43, vermeerderd met de overeengekomen rente, althans de wettelijke rente over een bedrag van € 3.021,37 vanaf 10 februari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en de nakosten van € 87,50 indien en voor zover [geïntimeerde] niet binnen twee dagen na betekening aan het vonnis heeft voldaan.
4.4.
[geïntimeerde] is in eerste aanleg niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
4.5.
In het tussenvonnis van 23 mei 2012 heeft de kantonrechter overwogen dat op de overeenkomst tussen partijen de Wet op het consumentenkrediet (Wck) van toepassing is en dat ICS onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om te kunnen beoordelen of de vordering voldoet aan de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wck. ICS is vervolgens in de gelegenheid gesteld om de in het tussenvonnis vermelde stukken in het geding te brengen en deze stukken toe te lichten. Bij akte na tussenvonnis heeft ICS nadere inlichtingen verstrekt en producties in het geding gebracht.
4.6.
In het bestreden eindvonnis van 21 november 2012 heeft de kantonrechter de vordering van ICS afgewezen op de grond dat ICS niet heeft aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor vervroegde opeising heeft voldaan aangezien de brieven van 4 mei 2009 en 6 juli 2009 niet kunnen worden aangemerkt als ingebrekestelling in de zin van de Wck. ICS is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van de uitspraak zijn begroot op nihil.
4.7.
ICS is tijdig in hoger beroep gekomen. [geïntimeerde] is in hoger beroep wederom niet verschenen. Het hof constateert dat nergens uit blijkt dat de rolraadsheer na het laten uitbrengen van een herstelexploot, waarbij [geïntimeerde] opnieuw is opgeroepen, verstek tegen [geïntimeerde] heeft verleend. Het hof zal dat alsnog doen.
4.8.
Met grief I komt ICS op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen van de overgelegde aanmaningen is aan te merken als de – voor vervroegde opeising vereiste – ingebrekestelling, aangezien in geen van beide brieven is vermeld dat, indien aan de sommatie niet wordt voldaan, het restantkrediet ineens in zijn geheel opeisbaar is. ICS stelt zich op het standpunt dat deze brieven (van 4 mei 2009 en 6 juli 2009, overgelegd als productie 1) voldoen aan de vereisten van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 BW. Onder verwijzing naar HR 22 oktober 2004, LJN AO9494, NJ 2006/597, betoogt ICS dat artikel 6:82 BW niet eist dat de ingebrekestelling de gevolgen van het niet voldoen aan de sommatie vermeldt.
4.9.
De vraag welke elementen een ingebrekestelling moet inhouden, mede gelet op het feit dat het hier een Wck-zaak betreft en de omstandigheid dat de ingebrekestelling voorafgaande aan algehele opeising ertoe strekt de kredietnemer niet onverhoeds met algehele opeising te confronteren (zie Kamerstukken II 1986/87, 19 785, nr. 3, p. 86), heeft het hof beantwoord in zijn arrest van 2 juni 2009, LJN BI7729, in welke zaak ICS optrad als eisende partij. In dat arrest heeft het hof in rechtsoverweging 4.6.3 onder meer het volgende overwogen:

(…) De voor een rechtsgeldige opeising vereiste ingebrekestelling behelst een schriftelijke aanmaning waarbij de schuldenaar een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld en heeft de functie om, voordat tot algehele opeising wordt overgegaan, de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en aldus nader te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is (HR 22 oktober 2004, NJ  2006, 597 ).”
Vervolgens heeft het hof in rechtsoverweging 4.6.4 van dat arrest de door ICS overgelegde rekeningoverzichten aan het gegeven criterium getoetst en dat criterium uitgewerkt:

(…) De door ICS in hoger beroep overgelegde rekeningoverzichten van 9 januari 2006 en 9 februari 2006 kunnen naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als ingebrekestelling. De rekening-overzichten vermelden naast de algemene contractgegevens enkel het oude en het nieuwe uitstaande saldo, de mutaties, het minimaal te betalen bedrag, de hoogte van de achterstand in de betaling en het bedrag waarmee de bestedingsruimte is overschreden: een redelijke termijn voor nakoming met een expliciete vermelding dat alleen met betaling van een duidelijk aangegeven bedrag binnen die termijn verzuim en algehele opeising kan worden voorkomen wordt [geïntimeerde] in deze rekeningoverzichten niet geboden.
Zoals blijkt uit de woorden
“met een expliciete vermelding dat alleen met betaling van een duidelijk aangegeven bedrag (…) algehele opeising kan worden voorkomen”, acht het hof het van belang dat de kredietnemer niet zonder duidelijk gewaarschuwd te zijn, met algehele opeising wordt geconfronteerd. Dit gezien de ernst van de situatie die kan ontstaan als het gehele restant ineens moet worden terugbetaald. Naar het oordeel van het hof vloeit deze informatieplicht voort uit het in de Wck neergelegde beginsel de kredietnemer optimale bescherming te bieden (zie Kamerstukken II 1986/87, 19 785, nr. 3, p. 28). Anders dan ICS meent, staat deze uitwerking van het criterium niet op gespannen voet met het door de Hoge Raad gegeven oordeel dat de ingebrekestelling niet ziet op het vaststellen van verzuim. Deze uitwerking onderkent dat en ziet er juist op dat de – door de Hoge Raad in zijn arrest benadrukte – functie van de ingebrekestelling met inachtneming van de bescherming van de kredietnemer in Wck-zaken wordt gerealiseerd.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de sommaties van 4 mei 2009 en 6 juli 2009 niet voldoen aan de aan een ingebrekestelling in dit geval te stellen eisen. De grief faalt.
4.10.
Grief II heeft naast grief I geen zelfstandige betekenis.
4.11.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal ICS worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De uitspraak

Het hof:
verleent verstek tegen [geïntimeerde];
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt ICS in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en R.R.M. de Moor en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juli 2013.