ECLI:NL:GHSHE:2013:2727

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
HD 200.074.170-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van relatiebeding door werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de schending van een relatiebeding door een werknemer, [geïntimeerde], na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [Adviesgroep] Adviesgroep B.V. Het hof behandelt het hoger beroep van [Adviesgroep] tegen een eerder vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De procedure omvatte meerdere getuigenverhoren en een bewijsopdracht aan [Adviesgroep] om aan te tonen dat [geïntimeerde] het relatiebeding elf keer heeft overtreden. Het hof wijst erop dat de raadsheer-commissaris, die belast was met het horen van de getuigen, niet meer aan het hof verbonden is, wat invloed heeft op de uitspraak.

Het hof herinnert aan de tekst van het relatiebeding, dat de werknemer verbiedt om gedurende twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst op enige wijze te bevorderen dat klanten van [Adviesgroep] hun verzekeringen beëindigen of zich bij een andere maatschappij verzekeren. Het hof benadrukt dat een dergelijk beding restrictief moet worden uitgelegd, gezien de belangen van de werknemer en de werkgever. Er is onduidelijkheid over de interpretatie van het beding, waarbij [Adviesgroep] en [geïntimeerde] verschillende opvattingen hebben over wat als overtreding geldt.

Het hof concludeert dat [Adviesgroep] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde overtredingen door [geïntimeerde]. Het hof geeft [Adviesgroep] de gelegenheid om nader bewijs te leveren en de zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling. De uitspraak van het hof is openbaar gedaan op 2 juli 2013, waarbij de zaak opnieuw op de rol is gezet voor 30 juli 2013 voor memorie na tussenarrest.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.074.170/01
arrest van 2 juli 2013
in de zaak van
[Adviesgroep] Adviesgroep B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. G.J.L.F.M. Schakenraad,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.C.E. Wilschut,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 13 december 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, onder zaaknummer 604087, rolnummer 09-877 gewezen vonnis van 24 juni 2010.

10.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 december 2011;
  • de processen-verbaal van de enquête van 8 maart 2012 en 9 mei 2012;
  • de processen-verbaal van de contra-enquête van 9 augustus 2012 en 4 oktober 2012;
  • de akte van depot van 5 november 2012;
  • de memorie na enquête van 20 november 2012 met producties en vermeerdering van eis;
  • de antwoordmemorie na enquête van 18 december 2012 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd.

11.De verdere beoordeling

11.1.
Bij genoemd tussenarrest is aan [Adviesgroep] een bewijsopdracht verstrekt inhoudende dat zij feiten en omstandigheden diende te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] het tussen partijen geldende relatiebeding elf maal, althans meermalen, heeft overtreden.
11.2.
Het hof wijst er allereerst op dat de raadsheer-commissaris, die belast was met het horen van de door partijen voorgebrachte getuigen, niet meer aan het hof verbonden is, zodat zij ook niet in staat zal zijn het eindarrest mede te wijzen.
11.3.
Het hof roept voor de beantwoording van de vraag of bedoeld relatiebeding is geschonden allereerst de tekst van dat beding (artikel 12 van de betreffende arbeidsovereenkomst, aanhef en onder a) in herinnering. Deze tekst luidt:
De werknemer verplicht zich om gedurende 2 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst (…) in geen enkel opzicht, direct of indirect, te bevorderen dat verzekeringsnemers of verzekerden hun verzekeringen, financieringen of hypotheken, gesloten via Assurantie-Adviesburo [Adviesgroep] te beëindigen of zich doen verzekeren bij een andere maatschappij.
11.4.
Het hof stelt voorop dat een beding dat op enigerlei wijze de concurrentie regelt tussen een (ex) werknemer en een (ex) werkgever en aldus de arbeidsmogelijkheden van een werknemer na einde dienstverband beperkt, terwijl een werknemer in beginsel het recht toekomt om arbeid te verrichten naar zijn keuze, en terwijl bovendien de tekst van het beding (in het algemeen) is opgesteld door de werkgever, om (al) deze redenen op restrictieve wijze dient te worden uitgelegd. Voorts geldt dat een overeenkomst tussen partijen niet alleen moet worden uitgelegd aan de hand van de bewoordingen van de overeenkomst maar komt het ook aan op de zin die partijen over en weer aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Partijen hebben zich over de aard van de totstandkoming van het beding en de daarmee gepaard gaande bedoeling(en) echter niet of nauwelijks uitgelaten, maar het hof moet wel vaststellen dat ieder van partijen aan het beding thans een andere betekenis toekent.
[Adviesgroep] stelt zich kennelijk op het standpunt dat alle contacten met haar - ten tijde van de beëindiging van het dienstverband met [geïntimeerde] bestaande - relaties dienen te worden vermeden, terwijl [geïntimeerde] zich op het standpunt stelt dat hij slechts in overtreding is indien hij zich stelselmatig en structureel op de relaties van [Adviesgroep] en de daarbij bij of via [Adviesgroep] lopende – dus reeds bestaande - verzekeringen e.d. richt, waarbij het ‘bijsluiten’ van nieuwe verzekeringen ten behoeve van deze relaties van [Adviesgroep] wel is toegestaan. Daarbij maakt [geïntimeerde] tevens nog een onderscheid tussen de vraag of hij zelf de betrokken relaties benaderd heeft dan wel of die relaties met hem contact hebben gezocht.
11.5.
Naar het oordeel van het hof valt uit de tekst van het betreffende beding allereerst af te leiden dat daarmee kennelijk is beoogd de bestaande via of bij [Adviesgroep] lopende verzekeringen e.d. te beschermen (portefeuillebescherming). De nadruk ligt daarbij op het handhaven van het bestand aan “verzekeringen, financieringen of hypotheken of polissen gesloten via [Adviesgroep]”. Niet de klant (of relatie) als zodanig wordt beschermd maar de door hem of haar afgesloten verzekering, financiering of hypotheek. Dat ligt ook voor de hand nu de daarmee gemoeide provisie(s) een bestaande bron van inkomsten vorm(t)en voor [Adviesgroep]. Evenmin worden beschermd de in de geldende periode met die relaties van [Adviesgroep] te sluiten verzekeringen, financieringen of hypotheken, nu daarbij immers geen sprake is van een bestaande verzekeringnemer of een verzekerde in de zin van het beding. Nieuwe verzekeringen, financieringen of hypotheken met bestaande relaties worden slechts dan door het verbod neergelegd in dat beding bestreken, indien en voor zover het afsluiten van een nieuwe soortgelijke verzekering is geschied als gevolg van een beëindiging van een bij of via [Adviesgroep] lopende soortgelijke verzekering, financiering of hypotheek door toedoen van [geïntimeerde] in de periode van twee jaar als door het beding bestreken, waarbij het moment van beëindigen bepalend is en niet het moment van ingaan van de nieuwe (elders) ondergebrachte polis. Verlengingen van bestaande verzekeringen, hypotheken en financieringen vallen wel onder de bescherming van het beding.
Voorts heeft te gelden dat met de woorden “in geen enkel opzicht, direct of indirect, bevorderen” kennelijk beoogd is om elke vorm van bemoeienis van de kant van [geïntimeerde] met lopende verzekeringen, die ondergebracht zijn bij [Adviesgroep], te verbieden. Enig aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van [geïntimeerde] dat slechts het stelselmatig en structureel benaderen van die relaties met het oog op bij [Adviesgroep] lopende verzekeringen door het beding verboden is (en niet wanneer dit incidenteel zou zijn geschied), valt in dat beding niet te lezen. Evenmin is juist de stelling van [geïntimeerde] dat ingeval het initiatief van de betreffende relatie uitgaat het [geïntimeerde] wel vrij zou staan enige (vorm van) bemiddeling te plegen. Het begrip “bevorderen” vereist immers niet een dergelijk actief handelen.
11.6.
In het licht van deze uitleg van het beding komt het het hof voor dat [Adviesgroep] vooralsnog onvoldoende duidelijk heeft gemaakt in welke gevallen en beter gezegd hoe vaak [geïntimeerde] het beding heeft overtreden. Niet duidelijk is immers of het in de door [Adviesgroep] genoemde en gedocumenteerde gevallen gaat om een reeds bij [Adviesgroep] lopende verzekering, die is overgesloten of is beëindigd door toedoen van [Adviesgroep]. Het enkel noemen van de naam van een bestaande relatie, die al dan niet door toedoen van [geïntimeerde] in de periode vóór 1 februari 2010 een verzekering, hypotheek of financiering heeft gesloten, is daartoe in het licht van de strekking van het concurrentiebeding onvoldoende. Het stond [geïntimeerde] als gezegd immers vrij verzekeringen, hypotheken of financieringen te (doen) sluiten met relaties van [Adviesgroep] voor zover het daarbij ging om producten, die nog niet eerder door [Adviesgroep] aan de man waren gebracht en die hadden geleid tot een daadwerkelijke overeenkomst. Door [Adviesgroep] wordt nog betoogd dat van de 172 door haar geconstateerde overtredingen het daarbij om 122 gevallen gaat waarin de lopende polis door toedoen van [geïntimeerde] binnen twee jaar na het einde van diens arbeidsovereenkomst is overgesloten (dus naar het hof begrijpt ging het hierbij om reeds bij of via [Adviesgroep] lopende verzekeringen), maar waar [Adviesgroep] deze stelling feitelijk op baseert is het hof ondanks het nodige speurwerk in de stukken vooralsnog niet duidelijk geworden.
Niettemin valt uit de afgelegde getuigenverklaringen wel af te leiden dat [geïntimeerde] het beding meermaals heeft geschonden nu het in een aantal van de bij gelegenheid van het getuigenverhoor ter sprake gebrachte gevallen kennelijk wel om een reeds bij of via [Adviesgroep] lopende verzekering gaat. Zo spreken de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] over “overgesloten” verzekeringen van relaties van [Adviesgroep]. Ook verklaren de getuigen [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] daarover in die zin. Nu het hof in zijn tussenarrest van 13 december 2011 zich nog niet had uitgelaten over de exacte uitleg van de inhoud van het concurrentiebeding en dat kennelijk wel een punt van discussie tussen partijen vormde als hiervoor is aangegeven, zal het hof met het oog op een rechtvaardige beslissing partijen nogmaals de gelegenheid geven zich nader uit te laten bij memorie na tussenarrest over de door [Adviesgroep] gestelde overtredingen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen Van [Adviesgroep] wordt verwacht dat zij per gestelde overtreding inzicht geeft in zowel de (voorheen) bestaande en beëindigde verzekering en de middels activiteiten van [geïntimeerde] gedurende de periode van het relatiebeding, als nader te duiden gesloten verzekering elders, een en ander onderbouwd met relevante bescheiden. [Adviesgroep] zal tevens in staat worden gesteld zich bij bedoelde memorie uit te laten over de bij memorie van antwoord na enquête door [geïntimeerde] overgelegde producties. Daarop kan [geïntimeerde] alsdan weer reageren bij antwoordmemorie na tussenarrest.
11.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden in afwachting van de nadere memories.

12.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak hiervoor naar de rol van 30 juli 2013 voor memorie na tussenarrest aan de zijde van [Adviesgroep] als in rov. 11.6. van dit arrest bedoeld;
bepaalt dat vervolgens [geïntimeerde] een termijn van vier weken zal worden vergund voor het nemen van een antwoordmemorie na tussenarrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, R.R.M. de Moor en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juli 2013.