ECLI:NL:GHSHE:2013:2699

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
HV 200.115.128/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging echtscheidingsconvenant en alimentatieverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 juli 2012, waarin haar verzoek tot wijziging van het echtscheidingsconvenant en de alimentatieverplichtingen werd afgewezen. De vrouw, hierna aangeduid als 'de vrouw', heeft in haar beroepschrift verzocht om de beschikking te vernietigen en de alimentatieverplichtingen te herzien. De vrouw stelt dat er sprake is van misbruik van omstandigheden en dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant niet in overeenstemming zijn met de wettelijke maatstaven. De man, hierna aangeduid als 'de man', heeft in zijn verweerschrift betwist dat er sprake is van misbruik en heeft verzocht de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2013 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft aangevoerd dat zij ten tijde van het opstellen van het convenant in een abnormale geestestoestand verkeerde en dat de man hiervan op de hoogte was. De man heeft echter betwist dat de vrouw niet in staat was om haar belangen te behartigen en heeft gesteld dat er zorgvuldig is gehandeld bij het opstellen van het convenant.

Het hof heeft overwogen dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een abnormale geestestoestand of dat de man misbruik heeft gemaakt van haar omstandigheden. Het hof heeft ook vastgesteld dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het opstellen van het convenant. De vrouw heeft niet aangetoond dat er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de overeengekomen alimentatie en wat de rechter zou hebben beslist. Het hof heeft daarom het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2013 afgewezen, maar heeft wel de alimentatieverplichting van de vrouw met ingang van die datum op nihil vastgesteld. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en bekrachtigd voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 juni 2013
Zaaknummer: HV 200.115.128/01
Zaaknummer eerste aanleg: 243346 / FA RK 12-790
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te
[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.E. Frenken,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te
[woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D.J.M. van de Voort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 juli 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 oktober 2012, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover nodig onder aanvulling althans verbetering van gronden:
primair:
het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant voor wat betreft artikel 4 te vernietigen althans te wijzigen als ook de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 mei 2009 te wijzigen en te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 juli 2008 geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen verschuldigd is althans de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 juli 2008 vast te stellen op nihil althans de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een zodanig lager bedrag vast te stellen en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht;
te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2012 maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud dient te betalen van € 856,09 per maand althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht;
subsidiair:
3. het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant voor wat betreft artikel 4 te wijzigen als ook de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 mei 2009 te wijzigen en te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2014 althans vanaf ieder eerder tijdstip dat de man de betaling van de overbedelingsvordering aan de vrouw staakt geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen verschuldigd is althans de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2014 althans vanaf ieder eerder tijdstip dat de man de betaling van de overbedelingsvordering aan de vrouw staakt vast te stellen op nihil althans de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding op een zodanig lager bedrag vast te stellen en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 december 2012, heeft de man verzocht de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het hoger beroep van de vrouw te verwerpen en de primaire en subsidiaire verzoeken van de vrouw af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Frenken;
  • de man, bijgestaan door mr. Van de Voort.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [dochter 1.] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 juni 2012;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 1 mei 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 1 mei 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 30 augustus 1995 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [dochter 1.], op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats];
  • [zoon], op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats];
  • [dochter 2.], op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de man
.
3.2.1.
Bij beschikking van 8 mei 2009 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 11 juni 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.2.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank voorts de getroffen onderlinge regelingen, zoals vermeld in het bij het verzoekschrift overgelegde convenant van februari 2009, opgenomen onder verwijzing naar de aangehechte kopie van voormeld convenant.
3.2.3.
Artikel 4 van voornoemd convenant luidt, voor zover hier van belang:
“4.1. Partijen hebben de kosten van de kinderen vastgesteld op € 210,50 per week. Voorts is aan de kant van de man op dit moment sprake van derving van inkomsten als gevolg van het feit dat hij volledig zorg draagt voor de zorg van de kinderen ten bedrage van 15,5 uur tegen een bedrag van € 11,-. Anderzijds wordt rekening gehouden met de door de man te ontvangen kinderbijslag, extra vergoedingen en heffingskortingen.
4.2.
De vrouw zal gelet op het hiervoor onder 4.1. bepaalde met ingang van 1 juli 2008, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de man betalen een bedrag van € 214,40 per kind per maand.”
3.2.4.
Artikel 5 van voornoemd luidt, voor zover hier van belang:
“Gelet op de huidige inkomsten enerzijds en lasten anderzijds van de man is er onvoldoende draagkracht om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.”
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw, inhoudende wijziging van het echtscheidingsconvenant ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie en de daaruit voortvloeiende en in de beschikking van 9 mei 2009 opgenomen afspraken, afgewezen.
3.4.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van de vrouw betreffen -zakelijk weergegeven - :
  • de afwijzing door de rechtbank van haar verzoek voormeld echtscheidingsconvenant en echtscheidingsbeschikking ten aanzien van de kinderalimentatie te wijzigen;
  • de behoefte van de vrouw;
  • de draagkracht van de man.
Kinderalimentatie
3.6.
De vrouw voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting het volgende aan.
3.6.1.
In grieven 1 tot en met 4 stelt de vrouw dat er sprake is van misbruik van omstandigheden, waartoe zij verwijst naar het bepaalde in artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Volgens de vrouw staat vast dat er ten tijde van het opmaken van het convenant en de echtscheiding sprake was van bijzondere omstandigheden aan de zijde van de vrouw. Zij was namelijk in die periode opgenomen in het Vincent van Gogh Instituut in verband met haar borderline problematiek, alsmede haar Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS). Naast deze bijzondere omstandigheden was er, volgens de vrouw, ook sprake van afhankelijkheid van de vrouw jegens de man en van onervarenheid betreffende de echtscheidingsprocedure. De vrouw was voor wat betreft de omgang met de kinderen volledig afhankelijk van de man en zij was nooit eerder gescheiden. Op grond van bovengenoemde bijzondere omstandigheden had de man moeten weten of behoren te begrijpen dat de vrouw niet in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen.
Voorts stelt de vrouw dat de man haar had behoren te weerhouden van het overeenkomen van een alimentatieverplichting van € 214,40 per kind per maand. De man had dienen te bevorderen dat haar belangen wel afdoende werden behartigd en dat de vrouw zelf een advocaat had ingeschakeld.
3.6.2.
In grief 5 stelt de vrouw dat partijen ten tijde van het opstellen van het convenant onbewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat de kinderalimentatieverplichting zijdens de vrouw is overeengekomen met grove miskenning van die maatstaven, op grond waarvan zij wijziging verzoekt.
Ter zitting heeft de vrouw hiertoe aangevoerd dat zij zich, vanwege haar geestelijke stoornis, niet heeft gerealiseerd dat de door partijen gemaakte afspraak betreffende de behoefte van de kinderen in ruime mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is. Volgens de vrouw was het voor haar onduidelijk wat zij met de man heeft besproken en wist zij niet wat de financiële gevolgen zouden zijn van de bij convenant gemaakte afspraken inzake de behoefte en de daarmee samenhangende alimentatie.
In haar zesde grief stelt de vrouw dat een overeenkomst, waarbij partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, gewijzigd kan worden op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst mag worden gehouden. Volgens de vrouw blijkt dat de man destijds wel de draagkracht had tot het betalen van de volledige behoefte van de kinderen en is er derhalve sprake van een ingrijpende wijziging van de omstandigheden.
3.7.
De man voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, het volgende aan.
3.7.1.
Ten aanzien van de door de vrouw gestelde misbruik van omstandigheden stelt de man dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat er bij haar op het moment van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant, zijnde 9 of 10 februari 2009, sprake was van
een abnormale geestestoestand. De door de vrouw overgelegde verslagen betreffende haar geestestoestand dateren van 2007 en daarmee dus ruim voor de echtscheiding.
Verder is van belang dat door alle betrokkenen, waaronder hijzelf, de gezamenlijke advocaat van partijen en het Vincent van Gogh Instituut, de grootst mogelijke zorgvuldigheid is betracht. Zo heeft de man de specialisten van het Vincent van Gogh Instituut geraadpleegd ten aanzien van de psychische gesteldheid van de vrouw. Deze specialisten hebben geoordeeld dat de vrouw geen bewindvoerder of curator nodig had aangezien zij haar eigen belangen kon behartigen en dat volstaan kon worden met de aanwezigheid van een personeelslid c.q. begeleider tijdens de gesprekken. Daarnaast zijn er van alle besprekingen bij de gezamenlijke advocaat gespreksverslagen gemaakt, zodat de vrouw alles nog terug kon lezen en bespreken met haar begeleiders. Ook zat er steeds minstens een maand tussen de gesprekken met de gezamenlijke advocaat zodat de vrouw alle gelegenheid had om over de gesprekken na te denken. De gezamenlijke advocaat van partijen heeft met de coördinator van de vrouw geregeld dat er ook buiten de onderhandelingen om begeleiding zou zijn voor de vrouw en dat bij vragen de begeleiders van de vrouw de advocaat konden bellen.
De man is derhalve van mening dat het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden dient te falen.
3.7.2.
Voorts stelt de man dat partijen bij het opstellen van het convenant wel degelijk bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. De reden hiervoor was dat het voor partijen duidelijk was dat zij beiden geen draagkracht hadden en dat zij daarom hadden afgesproken dat zij allebei zouden interen op hun vermogen. Voorts was duidelijk dat de vrouw na ontvangst van de overbedelingsuitkering nooit meer een bijdrage zou kunnen leveren in de kosten voor de kinderen. Omdat de vrouw toch wilde bijdragen in de kosten van de kinderen en omdat zij, wilde zij in aanmerking komen voor bijstandsuitkering, diende in te teren op haar vermogen is, na overleg met de gezamenlijke advocaat, er voor gekozen om de door de vrouw te betalen kinderalimentatie (deels) te verrekenen met de door de man aan de vrouw te betalen overbedelingsuitkering.
Tot slot stelt de man dat hij nimmer de draagkracht heeft gehad om (volledig) bij te dragen in de kosten van de kinderen. De door de vrouw gestelde wijziging van omstandigheden gaat, zo stelt de man, niet op.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Misbruik van omstandigheden
3.8.1.
Ingevolge art. 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Op grond van het bepaalde in lid 4 van voornoemd artikel is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW faalt. Immers de vrouw heeft niet alleen niet aannemelijk gemaakt dat er bij haar sprake was van een abnormale geestestoestand dan wel onervarenheid, maar voorts heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting van de man op dit punt niet aangetoond dat de man wist dat de vrouw door de gestelde bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het tekenen van het convenant terwijl hij wist of had moeten begrijpen dat hij haar daarvan had moeten weerhouden. Het enkele feit dat de vrouw ten tijde van het tekenen van het convenant was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis is onvoldoende om de abnormale geestestoestand en/of onervarenheid zoals bedoeld in voornoemd artikel aan te nemen, terwijl uit hetgeen de man naar voren gebracht heeft en door de vrouw onvoldoende betwist is duidelijk naar voren komt dat de man de grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft betracht bij het tot stand komen van het convenant.
Daarnaast is het hof uit de stukken noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, gebleken dat de vrouw ten tijde van de onderhandelingsgesprekken en ondertekenen van het convenant afhankelijk was van de man dan wel dat er aan de zijde van de man sprake was van enige druk jegens de vrouw.
Op grond van het vorenstaande faalt het beroep op misbruik van omstandigheden
van de vrouw.
Strijd met de wettelijke maatstaven
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met dit laatste is bedoeld dat wijziging in een dergelijk geval slechts kan plaatsvinden indien, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
Indien partijen ten tijde van de overeenkomst bewust hebben willen afwijken van de wettelijke maatstaven is wijziging slechts mogelijk als er sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de alimentatieplichtige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan die overeenkomst kan worden gehouden. Er moet dan sprake zijn van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als (in dit geval) de man de vrouw aan de overeenkomst zou houden.
3.8.4.
Voor de beantwoording van de vraag of de vrouw en de man bij het tot stand komen van het convenant onopzettelijk dan wel bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, gaat het hof van het volgende uit.
3.8.5.
Uit de verklaringen van partijen ter zitting is gebleken dat het partijen bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant voor ogen stond dat beide partijen zouden interen op hun vermogen, nu duidelijk was dat het bij beiden aan draagkracht ontbrak om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Door de vrouw is ter zitting verklaard dat de gezamenlijke advocaat met partijen heeft besproken dat de behoefte van de kinderen, gerelateerd aan de inkomens van partijen op dat moment, tezamen € 350,- per maand bedroeg. Volgens de vrouw was het haar, vanwege haar psychische gesteldheid, niet duidelijk wat het begrip “behoefte” inhield. Naar het oordeel van het hof heeft de man deze stelling van de vrouw gemotiveerd betwist waarbij de man heeft aangegeven dat door de gezamenlijke advocaat, in het bijzijn van de begeleiders van de vrouw, diverse malen is gesproken over de berekening van kosten van de kinderen op de wijze zoals is neergelegd in het zogeheten “Tremarapport”, maar dat destijds vanwege de bijzondere situatie van partijen er in overleg voor gekozen is om een behoeftelijstje op te stellen en daarbij van andere dan de gebruikelijke uitgangspunten uit te gaan. Dit behoeftelijstje is, zo heeft de man onweersproken gesteld, uitvoerig besproken met de vrouw.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat, voor zover de vrouw en de man zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven door een afspraak te maken als in het convenant is neergelegd, zij bewust daarvan zijn afgeweken. Naar het oordeel van het hof kunnen de stellingen van de vrouw dan ook niet tot een hernieuwde beoordeling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders leiden. De conclusie is dat de grieven 5, 6 en 11 van de vrouw falen.
3.8.6.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2008 dient te worden afgewezen.
Voor wat betreft het subsidiaire verzoek van de vrouw overweegt het hof dat vaststaat dat de laatste verrekening inzake de overbedelingsuitkering, welke de man aan de vrouw diende te betalen, heeft plaatsgevonden in februari 2013. Nu partijen ter zitting hebben verklaard dat de vrouw, nadat zij de laatste termijn van de door de man aan haar te betalen overbedelingsuitkering heeft ontvangen, niet meer de draagkracht bezit om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, zal het hof het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant voor wat betreft artikel 4 en de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2008 met ingang van 1 maart 2013 wijzigen en de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van vorenstaande datum vaststellen op nihil.
Partneralimentatie
Ingangsdatum
3.9.
Tussen partijen is in geschil op welke datum de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw moet ingaan. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van een alimentatieverplichting.
Blijkens het tussen partijen opgestelde echtscheidingsconvenant had de man, op het moment van ondertekening van het convenant niet de draagkracht om enige bijdrage te voldoen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Nu de vrouw onvoldoende weersproken heeft gesteld dat zij aan de man herhaaldelijk heeft verzocht inzage te verschaffen in zijn financiële stukken, is het hof, in het licht van het voorgaande, van oordeel dat de alimentatieverplichting van de man dient in te gaan op 13 februari 2012, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift.
Behoefte vrouw
3.10.
De behoefte van vrouw aan een onderhoudsbijdrage is in hoger beroep in geschil.
3.11.
Het primaire standpunt van de man dat de vrouw in hoger beroep niet terug kan komen op een in de procedure in eerste aanleg ingenomen stelling dient te falen. Immers het hoger beroep dient er ook toe om fouten uit de eerste aanleg te herstellen.
3.12.
Uit de stukken blijkt dat partijen het erover eens zijn om voor de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw uit te gaan van de zogeheten Hofnorm. Uitgaande van dezelfde gegevens komt de man uit op een behoefte van € 816,-- bruto per maand en de vrouw op een behoefte van € 856,09 bruto per maand in 2012. Uit de door het hof gemaakte berekening komt naar voren dat de behoefte van de vrouw in 2012 € 856,09 bruto per maand bedraagt zodat het hof van dit bedrag uit zal gaan.
Behoeftigheid vrouw
3.13.
De vrouw heeft aangevoerd, dat zij niet geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
De man heeft dit gemotiveerd betwist.
3.14.
Vaststaat dat de vrouw vanaf 1 juni 2012 voor 18 uur per week in loondienst is. Uitgaande de door de vrouw overgelegde inkomensgegevens, waaruit onder meer blijkt van de door de vrouw ontvangen vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de vrouw met ingang van 1 juni 2012 zelf in haar behoefte kan voorzien.
3.15.
Voor wat betreft de aanvullende behoefte van de vrouw in de periode van 13 februari 2012 tot 1 juni 2012 oordeelt het hof dat deze behoefte, nu de vrouw als vrijwilligster werkzaam was in een restaurant tegen een minimale vergoeding, gesteld kan worden op € 856,09 bruto per maand, zijnde de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw.
Draagkracht
3.16.
Naar het oordeel van het hof heeft het de man voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn draagkracht in de periode van 13 februari 2012 tot 1 juni 2012 ontoereikend was om een bijdrage te leveren in het levensonderhoud van de vrouw. Uit de winst- en verliesrekening over 2011 van de eenmanszaak van de man blijkt dat er sprake is van een bedrijfsresultaat van € 7.843,-. Voorts heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat tegenover de door de vrouw gestelde privé-uitgaven, waarmee volgens haar rekening moet worden gehouden bij de bepaling van het inkomen van de man, een negatief eigen vermogen van ongeveer € 86.365,- staat. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man in de periode van 13 februari 2012 tot 1 juni 2012 niet in staat was om enige bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
3.17.
Het hof zal, met inachtneming van het voorgaande, de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 juli 2012, doch uitsluitend voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2013 is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 8 mei 2009 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch;
stelt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter 1.], geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats], [zoon], geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] en [dochter 2.], geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats], met ingang van 1 maart 2013 vast op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, P.C.G. Brants, J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.