In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante], een accountant, tegen Tandartsenpraktijk [vestigingsnaam] BV. De zaak betreft declaraties die [appellante] heeft ingediend voor werkzaamheden die zij van 3 december 2007 tot en met 31 december 2010 voor de tandartsenpraktijk heeft verricht. De werkzaamheden omvatten onder andere het verzorgen van de kas- en bankadministratie, loonadministratie, fiscale aangiften en het opmaken van jaarrekeningen. Er waren echter geen schriftelijke afspraken gemaakt over de vergoeding voor deze werkzaamheden.
Na beëindiging van de werkzaamheden heeft [appellante] drie facturen gestuurd, maar Tandartsenpraktijk heeft betaling geweigerd, met als argument dat er een tarief van € 200,- per maand was afgesproken. In eerste aanleg heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] tot betaling van de facturen toegewezen, maar Tandartsenpraktijk is in verzet gekomen. De rechtbank heeft uiteindelijk de vorderingen van [appellante] afgewezen en Tandartsenpraktijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.200,-.
In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven aangevoerd, waaronder de wens om alsnog bewijs te leveren en de toelating tot contra-enquête. Het hof heeft geoordeeld dat [appellante] niet in haar verzoek tot bewijslevering kan worden toegelaten, maar heeft haar wel toegestaan om getuigen te horen in contra-enquête. De zaak is verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verhinderdata. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond.