ECLI:NL:GHSHE:2013:2651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
HD 200.033.113 T2
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de EU-Bewijsverordening in civiele procedures met getuigenverhoren in Duitsland

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellante, wonende in Duitsland, heeft verzocht om toepassing van de EU-Bewijsverordening, specifiek om getuigen te horen in Duitsland. De zaak draait om een door de geïntimeerde gestelde geldlening van € 9.850 aan de appellante, die deze zou hebben geleend maar niet heeft terugbetaald. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 31 juli 2012 de geïntimeerde toegelaten om bewijs te leveren van deze lening. Tijdens de procedure heeft de geïntimeerde twee getuigen gehoord, waaronder zichzelf, en de appellante heeft verzocht om een contra-enquête in Duitsland, waarbij zij en een andere getuige gehoord zouden moeten worden.

Het hof heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het verzoek van de appellante om getuigen in Duitsland te horen, gelet op haar gezondheidstoestand en de praktische bezwaren van reizen, gerechtvaardigd is. Het hof heeft besloten om de bevoegde Duitse rechter te verzoeken om de appellante en de andere getuige te horen, en heeft daarbij de kosten van vertaling van relevante processtukken naar het Duits voor rekening van de appellante gelegd. Dit is in lijn met de bepalingen van de Uitvoeringswet EG-Bewijsverordening, die bepaalt dat de partij die het verzoek indient, ook verantwoordelijk is voor de vertalingen. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor nadere memorie na tussenarrest aan de zijde van de appellante, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.033.113/01
arrest van 2 juli 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellante,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.P. Aarts te Eindhoven,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 31 juli 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 26 november 2008 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde sub 2 (in conventie), en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser (in conventie).

6.Het tussenarrest van 31 juli 2012

Bij tussenarrest van 31 juli 2012 heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat hij een bedrag van € 9.850,- heeft geleend aan [appellante] en dat [appellante] dit bedrag niet aan hem heeft terugbetaald.

7.Het verdere verloop van de procedure

7.1.
In het kader van de hierboven genoemde bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] in enquête twee getuigen, te weten zichzelf en mevrouw [getuige 2.], doen horen op 14 november 2012.
7.2.
Vervolgens is op 20 maart 2013 de enquête gesloten en in het kader van de door [appellante] gewenste contra-enquête aansluitend het verzoek van [appellante] als neergelegd in de brief van haar raadsman van 13 maart 2013 besproken. Dit verzoek is met de daarbij horende bijlagen aan het proces-verbaal van 20 maart 2013 gehecht.
7.3.
Vervolgens heeft [appellante] op 9 april 2013 een akte uitlating appellante genomen.
7.4.
Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd.

8.De verdere beoordeling

8.1.
[appellante] heeft middels de brief van haar raadsman van 13 maart 2013 verzocht om op de voet van artikel 176 Rv het Amtsgericht in haar woonplaats [woonplaats], Duitsland te verzoeken zowel [appellante] als de heer [getuige 3.], eveneens woonachtig in [woonplaats] voornoemd in contra-enquête te doen horen.[appellante] heeft daartoe aangevoerd dat, zoals blijkt uit de overgelegde medische verklaring (met vertaling) van de heer [specialist voor interne geneeskunde], specialist voor interne geneeskunde te [vestigingsplaats] van 13 maart 2013, [appellante] ‘chronisch multimorbid ziek is’, waarbij op grond van het vochtige weer en natte weer haar gezondheidstoestand aanzienlijk is verslechterd, op grond waarvan [appellante] niet mogelijk is te reizen en er van uit moet worden gegaan dat dit nog langer zal duren. Desgevraagd heeft de raadsman van [appellante] tijdens de zitting van 20 maart 2013 aangegeven dat de andere getuige, de heer [getuige 3.] voor zover bekend niet ziek is maar ook in [woonplaats] woont. Bij akte van 9 april 2013 heeft [appellante] voorts nog aangevoerd dat de heer [getuige 3.] in hetzelfde appartementencomplex woont als [appellante].
8.2.
Door [geïntimeerde] is tijdens de zitting van 20 maart 2013 aangevoerd dat hij belang heeft bij het zo snel mogelijk gewezen worden van een eindarrest, omdat het ten uitvoer leggen van een vonnis dat nog niet onherroepelijk is in Duitsland veel problemen oplevert. [geïntimeerde] kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [appellante] de rechtsgang wenst te frustreren en acht onvoldoende aangetoond dat [appellante] niet naar ‘s- Hertogenbosch zou kunnen komen, bijvoorbeeld wanneer het weer beter is geworden. In ieder geval is niet onderbouwd waarom de genoemde tweede getuige, de heer [getuige 3.] niet naar ‘s-Hertogenbosch zou kunnen komen.
8.3.
Het hof oordeelt als volgt. Het verzoek van [appellante] moet - gegeven de sinds 1 januari 2004 van kracht geworden Verordening (EG) nr. 1206 /2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, hierna te noemen EG-Bewijsverordening, - worden begrepen als een verzoek uitvoering te geven aan de in genoemde verordening geregelde mogelijkheid de bevoegde Duitse rechter te verzoeken getuigen te doen horen. Ingevolge HvJ EU 6 september 2012 , C-170/11 inzake Lippens (LJN: BX7408), rechtsoverweging 28, dient een verzoek getuigen te doen horen in een andere lidstaat als bedoeld in artikel 1 lid 3 EG-Bewijsverordening te geschieden met inachtneming van de EG-Bewijsverordening. Nederland en Duitsland zijn beide lidstaten als in artikel 1 lid 3 EG-Bewijsverordening bedoeld.
8.4.
In de gegeven omstandigheden, in het bijzonder de uit de brief van Dr. [specialist voor interne geneeskunde] blijkende gezondheidstoestand van [appellante], thans 71 jaar oud, als door [geïntimeerde] onvoldoende weersproken, ligt het in ieder geval in de rede de bevoegde Duitse rechter, gevestigd in haar woonplaats, te verzoeken [appellante] als getuige in contra-enquête te horen. Vervolgens is het uit een oogpunt van proceseconomie gewenst om dan ook de heer [getuige 3.] door dezelfde rechter, eveneens van zijn woonplaats, te doen horen. Voor zover [geïntimeerde] heeft willen betogen dat aldus [appellante] misbruik van recht zou maken, merkt het hof op dat het horen van getuigen in hun eigen woonplaats in voorkomende omstandigheden niet ongebruikelijk is, terwijl van oneigenlijke gronden in deze niet is gebleken.
Het hof zal derhalve het door [appellante] verzochte verzoek doen en wel aan de blijkens de Handleiding 1206/2001 - zie hiervoor het onderdeel “Bewijsopname” van de Europese Justitiële Atlas voor Burgerlijke Zaken, hierna de Juridische Atlas, http://ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/pdf/manual_tev_ger.pdf,
horend bij het Europees Justitieel netwerk voor burgerlijke en handelszaken (
http://ec.europa.eu/civiljustice/indexnl_htm), p. 37 en 419 - bevoegde rechter in Neustadt am Rübenberge, te weten Amtsgericht Neustadt/Rübenberge , Ludwig-Ennecerus-Platz 2, D-31535 Neustadt, Duitsland, als door [appellante] in haar akte van 9 april 2013 ook genoemd.
8.5.
Tijdens de zitting van 20 maart 2013 is reeds aan de orde geweest dat ingevolge artikel 12a van de Wet van 26 mei 2004, Staatsblad 2004, 258, tot uitvoering van de EG-Bewijsverordening, als gewijzigd bij Wet van 8 september 2005, Staatsblad 2005, 455, hierna de Uitvoeringswet EG-Bewijsverordening, het hof kan bepalen welke der partijen zorg draagt voor en de kosten betaalt van een door een beëdigd vertaler vervaardigde vertaling van de stukken in een door de lidstaat van het aangezochte gerecht aanvaarde taal.
Uit de hierboven genoemde handleiding p. 605 blijkt dat in het kader van artikel 5 EG-Bewijsverordening (‘talen’) juncto artikel 22 onder 4 EG-Bewijsverordening door Duitsland is verklaard dat voor verzoeken e.d. gericht aan een Duits gerecht alleen het Duits kan worden gebruikt.
[appellante] heeft ter zitting van 20 maart 2013 aangegeven dat zij via het kantoor van haar raadsman zorg kan dragen voor vertaling door een beëdigd vertaler van stukken naar de Duitse taal.
[geïntimeerde] heeft hierop aangegeven dat het praktisch lijkt dat de aan het kantoor van appellante verbonden vertaler voor de vertalingen zorg zal gaan dragen, waarbij wel het voorbehoud is gemaakt dat de tariefstelling voor deze vertalingen een redelijke zal zijn en dat de vertalingen mogen worden bestudeerd voordat ze worden gebruikt. Dit laatste zal in ieder geval plaatsvinden gezien hetgeen hierna zal worden beslist.
8.6.
Voor wat de tariefstelling betreft heeft [appellante] bij akte van 9 april 2013 aangegeven dat de kosten 18 cent per woord bedragen. [geïntimeerde] heeft hierop nog niet kunnen reageren , maar nu het hof op de voet van artikel 12a Uitvoeringswet EG-Bewijsverordening zal bepalen dat [appellante] niet alleen voor vertalingen als hiervoor bedoeld dient zorg te dragen maar ook de kosten van vertaling dient te betalen als meest gerede partij in het kader van het aan het Duitse gerecht te richten verzoek, heeft [geïntimeerde] geen belang (meer) bij een reactie.
8.7.1. [appellante] zal allereerst dienen zorg te dragen voor vertaling naar de Duitse taal door een beëdigd vertaler van de volgende processtukken:
8.7.1.1. Het tussenarrest van het hof van 3 april 2012.
8.7.1.2. Het tussenarrest van het hof van 31 juli 2012.
8.7.1.3. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 november 2012, alsook de daaraan gehechte bijlage.
8.7.1.4. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 maart 2013, alsook de daaraan gehechte bijlagen (voor zover niet reeds in de Duitse taal gesteld).
8.7.1.5. Het tussenarrest van heden (inclusief de hierna op te nemen passages).
8.8.
Voorts zal [appellante] dienen zorg te dragen voor vertaling naar de Duitse taal door een beëdigd vertaler van de volgende tekstgedeelten respectievelijk vragen, als door het hof in formulier A als horend bij de EG-Bewijsverordening op diverse plaatsen in te vullen, welk formulier in de Duitse taal gericht zal worden aan Amtsgericht Neustadt / Rübenberge. Aan dit arrest zal de Nederlandse versie van het formulier worden gehecht (zie ook hierna).
Dit formulier hoeft niet te worden vertaald nu reeds een authentieke Duitse tekst digitaal voor het hof beschikbaar is via het genoemde Europees Justitieel netwerk voor burgerlijke en handelszaken.
8.8.1.
Allereerst wenst het hof vertaling van de volgende tekst, als bij onderdeel 11 van het formulier in te vullen althans in een bijlage bij te voegen:
“ De onderhavige zaak betreft een door [geïntimeerde] gestelde geldlening van € 9.850,= in 2006 aan [appellante].
[geïntimeerde] heeft in het kader van de bij tussenarrest van 31 juli 2012 aan hem gegeven bewijsopdracht op 14 november 2012 zichzelf en mevrouw [getuige 2.] als getuige doen horen. De relevante arresten alsook het proces-verbaal van het verhoor van 14 november 2012 en het proces-verbaal van de zitting van 20 maart 2013 zullen in afschrift als bijlagen, voorzien van een beëdigde vertaling naar de Duitse taal, als bedoeld in onderdeel 12.2.9. van dit formulier aan het formulier worden aangehecht.”
8.8.2.
Voorts wenst het hof vertaling van de volgende tekst, als bij onderdeel 12.1. van het formulier in te vullen althans in een bijlage bij te voegen:
“Het verzoek betreft het onder ede, althans belofte - dit naar keuze van de getuige zelf - met inachtneming van de ter zake geldende regels van Duits procesrecht horen van de twee hierna te noemen getuigen aangaande de aan [geïntimeerde] gegeven bewijsopdracht.
De verklaringen dienen in een proces-verbaal te worden neergelegd en door de betreffende getuige te worden ondertekend nadat de verklaring is voorgelezen en daarbij is volhard. Indien de getuige weigert te tekenen dan wel verklaart dit niet te kunnen dan dient daarvan een aantekening te worden gemaakt, waarbij tevens de reden van weigering of verhindering - indien gegeven - dient te worden opgenomen ”
8.8.3.
Voorts wenst het hof vertaling van de volgende tekst, als bij onderdeel 12.2.6 van het formulier in te vullen althans in een bijlage bij te voegen:
“Aan getuige [appellante] dienen de volgende vragen te worden gesteld:
1/ Heeft [geïntimeerde] een bezoek aan haar gebracht in februari of maart 2006? Zo ja, was mevrouw [getuige 2.] met de heer [geïntimeerde] meegekomen?
2/ Indien geen bezoek heeft plaatsgevonden in de aangegeven periode, heeft een bezoek door [geïntimeerde] op een ander moment plaatsgevonden, en zo ja op welk moment en is toen mevrouw [getuige 2.] meegekomen?
3/ Indien een bezoek heeft plaatsgevonden: heeft [geïntimeerde] en/of mevrouw [getuige 2.] bij [appellante] gelogeerd in [woonplaats]?
4/ Indien een bezoek heeft plaatsgevonden, heeft [geïntimeerde] [appellante] geld geleend en zo ja betrof dit een bedrag van € 9.850,=, althans ongeveer € 10.000,=?
5/ Indien een bezoek heeft plaatsgevonden en [geïntimeerde] geen geld heeft geleend aan [appellante], heeft hij [appellante] wel geld overhandigd?
6/ Heeft [appellante] in februari of maart 2006 paarden opgehaald bij een stalling en is toen de stalhouder een geldbedrag gegeven? Zo ja wat was de omvang van dit bedrag?
7/ Indien [appellante] verklaart dat zij geen geld heeft geleend of ontvangen van [geïntimeerde]: wat is haar reactie op de verklaringen van [geïntimeerde] en mevrouw [getuige 2.] van 14 november 2012 (zie onderdeel 12.2.9.)?
8/ Heeft [appellante] een affectieve relatie met de heer [getuige 3.] dan wel heeft zij een dergelijke relatie met hem gehad en zo ja wanneer? Is de heer [getuige 3.] in dienst bij [appellante] of ooit in dienst geweest?
9/ Overige vragen die door de beide raadslieden respectief worden voorgesteld en vragen die dienstig zijn aan het beoordelen van de bewijslevering.
Aan getuige heer [getuige 3.] dienen de volgende vragen te worden gesteld, die hij op basis van
eigen waarnemingdient te beantwoorden, nadat eerst is vastgesteld dat hem geen verschoningsrecht toekomt (zie artikel 165 lid 2 Rv, in bijlage bij onderdeel 12.2.6.)
1/ Heeft [geïntimeerde] een bezoek aan [appellante] gebracht in februari of maart 2006? Zo ja, was mevrouw [getuige 2.] met de heer [geïntimeerde] meegekomen?
2/ Indien geen bezoek heeft plaatsgevonden in de aangegeven periode, heeft een bezoek door [geïntimeerde] op een ander moment plaatsgevonden, en zo ja op welk moment en is toen mevrouw [getuige 2.] meegekomen?
3/ Indien een bezoek heeft plaatsgevonden: heeft [geïntimeerde] en/of mevrouw [getuige 2.] bij [appellante] gelogeerd in [woonplaats]?
4/ Indien een bezoek heeft plaatsgevonden, heeft [geïntimeerde] [appellante] geld geleend en zo ja betrof dit een bedrag van € 9.850,=, althans ongeveer € 10.000,=?
5/ Indien een bezoek heeft plaatsgevonden en [geïntimeerde] geen geld heeft geleend aan [appellante], heeft hij [appellante] wel geld overhandigd?
6/ Heeft [appellante] in februari of maart 2006 paarden opgehaald bij een stalling en is toen de stalhouder een geldbedrag gegeven? Zo ja wat was de omvang van dit bedrag?
7/ Indien de getuige verklaart dat [appellante] geen geld heeft geleend of ontvangen van [geïntimeerde]: wat is zijn reactie op de verklaringen van [geïntimeerde] en mevrouw [getuige 2.] van 14 november 2012 (zie onderdeel 12.2.9.)?
8/ Heeft de heer [getuige 3.] een affectieve relatie met [appellante] dan wel heeft hij een dergelijke relatie met haar gehad en zo ja wanneer? Is de heer [getuige 3.] in dienst bij [appellante] of ooit in dienst geweest?
9/ Overige vragen die door de beide raadslieden - indien aanwezig - respectief worden voorgesteld, zulks conform het Nederlands procesrecht, en vragen die dienstig zijn aan het beoordelen van de bewijslevering.
8.8.4.
In het kader van onderdeel 12.2.7. van het formulier wenst het hof vertaling van de volgende tekst, als aldaar in te vullen althans in een bijlage bij te voegen:
“a. Getuige [appellante] mag weigeren een verklaring af te leggen. Dit dient alsdan in het proces-verbaal te worden opgetekend. Getuige [appellante] mag weigeren vragen te beantwoorden. De vraag ten aanzien waarvan de weigering plaatsvindt dient alsdan in het proces-verbaal te worden opgenomen.
b. Getuige [getuige 3.] mag – doch is niet verplicht - zich verschonen als getuige indien voldaan is aan artikel 165 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), dan wel ten aanzien van een specifieke vraag indien voldaan is aan artikel 165 lid 3 Rv. Genoemd artikel 165 Rv luidt als volgt:
“1. Een ieder, daartoe op wettige wijze opgeroepen, is verplicht getuigenis af te leggen.
2. Van deze verplichting kunnen zich verschonen:
3. a. de echtgenoot en de vroegere echtgenoot dan wel de geregistreerde partner en de vroegere geregistreerde partner van een partij, de bloed- of aanverwanten van een partij of van de echtgenoot of van de geregistreerde partner van een partij, tot de tweede graad ingesloten, een en ander tenzij de partij in hoedanigheid optreedt;
4. b. zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.
5. De getuige kan zich verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf, of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of derde graad, of zijn echtgenoot of vroegere echtgenoot onderscheidenlijk zijn geregistreerde partner of vroegere geregistreerde partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.
Indien getuige [getuige 3.] weigert een verklaring af te leggen of een vraag te beantwoorden dan geldt de volgende regeling:
“1. Indien een getuige weigert zijn verklaring af te leggen, kan de rechter op verzoek van de belanghebbende partij bevelen, dat hij op kosten van die partij in gijzeling zal worden gesteld totdat hij aan zijn verplichting zal hebben voldaan, met dien verstande dat de gijzeling ten hoogste een jaar kan duren. Deze bepaling is niet van toepassing als het een partij betreft die als getuige wordt gehoord.
2. De rechter beveelt de gijzeling slechts indien naar zijn oordeel het belang van de waarheidsvinding toepassing van die maatregel rechtvaardigt.
3. De rechter die de gijzeling heeft bevolen, beëindigt ambtshalve of op verzoek van de gegijzelde de gijzeling indien voortzetting ervan naar zijn oordeel niet meer door het belang dat met toepassing van de dwangmaatregel werd gediend, wordt gerechtvaardigd”.
8.8.5.
In het kader van onderdeel 12.2.9. van het formulier wenst het hof tenslotte vertaling van de volgende tekst, als aldaar in te vullen althans in een bijlage bij te voegen:
“Ter verduidelijking van het verzoek en ten behoeve van het getuigenverhoor door Amtsgericht Neustadt/ Rüpenberge worden de volgende stukken voorzien van een vertaling overgelegd:
* Het tussenarrest van het hof van 3 april 2012;
* Het tussenarrest van het hof van 31 juli 2012;
* Het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 november 2012, alsook de daaraan gehechte bijlage;
* Het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 maart 2013, alsook de daaraan gehechte bijlagen;
* Het tussenarrest van het hof van 2 juli 2013”.
8.8.6.
Middels de hierna te noemen memorie na tussenarrest zal [appellante] in ieder geval alle gegevens opgeven als in te vullen in aangehecht formulier bij de onderdelen 5 en 6, alsook 12.2.1 tot en met 12.2.5. voor zowel getuige [appellante] als getuige [getuige 3.], alsook zich uitlaten omtrent gewenste aanwezigheid van [appellante] en haar raadsman bij het verhoor (onderdeel 9 van het formulier).
8.8.7.
Middels de hierna te noemen antwoord memorie na tussenarrest zal [geïntimeerde] alle gegevens opgeven als in te vullen in aangehecht formulier bij onderdelen 7 en 8, alsook zich uitlaten omtrent gewenste aanwezigheid van [geïntimeerde] en zijn raadsman bij het verhoor (onderdeel 9 van het formulier).
8.8.8.
Het hof zal (zie onderdeel 10 van het formulier) overigens geen vertegenwoordigers naar Neustadt am Rübenberge sturen.
8.9.
Indien partijen in aanvulling op hetgeen is opgenomen in onderdeel 8.8.3. reeds specifieke vragen wensen op te nemen in het verzoek dan dienen zij dit in het eerstvolgende processtuk, in het geval van [appellante] aanstonds voorzien van een vertaling, naar voren te brengen. De wederpartij zal hierop mogen reageren. Indien [geïntimeerde] nadere vragen voorstelt doch geen beëdigde vertaling, bijvoegt zal [appellante] op de vragen mogen reageren en zal zij – indien zij geen opmerkingen heeft - op haar kosten voor vertaling dienen te zorgen, en zal [geïntimeerde] nog op die vertaling mogen reageren. Indien [geïntimeerde] wel een vertaling toevoegt zal [appellante] op de vragen en de vertaling mogen reageren.
8.10.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor nadere memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellante], waarin [appellante] zal ingaan op hetgeen in onderdeel 8.8.6. is aangegeven en desgewenst op hetgeen in onderdeel 8.9. is aangegeven, naast overlegging van een op haar kosten vervaardigde beëdigde vertaling van de in onderdeel 8.8.1. genoemde stukken.
[geïntimeerde] zal vervolgens bij antwoordmemorie na tussenarrest mogen reageren op de overgelegde vertalingen, de door [appellante] mogelijk voorgestelde aanvullende vragen en tevens ingaan op hetgeen in onderdeel 8.8.7. is aangegeven en desgewenst op hetgeen in onderdeel 8.9. is aangegeven.
8.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

9.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 30 juli 2013 voor nadere memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellante] als bedoeld in onderdeel 8.10;
bepaalt dat vervolgens aan [geïntimeerde] een uitstel zal worden vergund van vier weken voor nadere antwoordmemorie na tussenarrest als bedoeld in onderdeel 8.10;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, A.P. Zweers – Van Vollenhoven en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juli 2013.