ECLI:NL:GHSHE:2013:2649

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
20-002004-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het gerechtshof tot kennisneming van de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda van 18 oktober 2012. De zaak betreft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). De veroordeelde was in eerste aanleg voorwaardelijk veroordeeld tot deze maatregel voor de duur van twee jaar, met een proeftijd van twee jaren. De vordering tot tenuitvoerlegging werd ingediend door het openbaar ministerie, omdat de veroordeelde zich niet aan de gestelde voorwaarden had gehouden.

Het hof heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of het bevoegd was om kennis te nemen van de vordering tot tenuitvoerlegging. De advocaat-generaal concludeerde tot onbevoegdverklaring van het gerechtshof, en de raadsman van de veroordeelde refereerde zich aan dit oordeel. Het hof overwoog dat de vordering tot tenuitvoerlegging was ingediend op basis van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, maar dat deze ook kon worden opgevat als een vordering ex artikel 38r van hetzelfde wetboek.

Het hof concludeerde dat, op basis van artikel 509ff van het Wetboek van Strafvordering, het gerechtshof te Arnhem bij uitsluiting bevoegd is om van het hoger beroep tegen de vordering tot tenuitvoerlegging kennis te nemen. Daarom verklaarde het hof zich onbevoegd tot kennisneming van de vordering. De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mw. J.G.M. van Zandbeek.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002004-13
Uitspraak : 18 juni 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
18 oktober 2012, parketnummer 02-800641-12 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke maatregel, parketnummer 02-801307-11, in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] ([geboorteplaats veroordeelde]) op 24 oktober 1980,
wonende te [adres en woonplaats veroordeelde] , [adres en woonplaats veroordeelde] .
Omvang van het hoger beroep
In eerste aanleg is de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-801307-11 gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen verdachte met parketnummer 02-800641-12.
In hoger beroep zijn de vordering tot tenuitvoerlegging en de strafzaak gesplitst. De strafzaak, onder parketnummer 02-800641-12 in eerste aanleg, is in hoger beroep behandeld onder parketnummer 20-003566-12. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: de ISD-maatregel), onder parketnummer 02-801307-11 in eerste aanleg, is in hoger beroep behandeld onder parketnummer 20-002004-13.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat ziet op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel, die in eerste aanleg onder parketnummer
02-801307-11 is aangebracht.
Procesgang
De veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer in het arrondissement Breda van 29 maart 2012 - voor zover hier van belang - voorwaardelijk veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Novadic-Kentron, ook als dat zou inhouden het volgen van een ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek.
Namens het openbaar ministerie heeft de officier van justitie op 6 september 2012 een schriftelijke vordering ingediend. Deze houdt in dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel wordt gelast, omdat de veroordeelde zich niet aan de gestelde algemene voorwaarde heeft gehouden, aangezien hij zich voor het einde van de hierboven genoemde proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een of meer strafbare feiten, zoals ten laste is gelegd in de inleidende dagvaarding met parketnummer 02-800641-12.
Bij vonnis van de rechtbank Breda d.d. 18 oktober 2012 is onder meer de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel gelast. Namens de veroordeelde is op 24 oktober 2012 beroep ingesteld tegen die beslissing.
Het hof heeft het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
18 oktober 2012 onder parketnummer 02-800641-12 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-801307-11, behandeld ter terechtzitting van 18 juni 2013. Daar zijn gehoord de raadsman van verdachte en de advocaat-generaal.
Ter terechtzitting heeft de voorzitter ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of het gerechtshof bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep tegen bovengenoemde vordering tot tenuitvoerlegging.
De advocaat-generaal heeft hierop geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van het gerechtshof.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Bevoegdheid van het gerechtshof
Het hof constateert allereerst dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel door het openbaar ministerie is ingediend als een vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal de vordering alsnog gebaseerd op artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal derhalve de vordering opvatten als een vordering ex artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot de bevoegdheid om kennis te nemen van een dergelijke vordering, overweegt het hof het navolgende.
In de onderhavige zaak is bij vonnis van de rechtbank Breda d.d. 18 oktober 2012, onder meer de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel gelast. Namens de veroordeelde is op 24 oktober 2012 beroep ingesteld tegen die beslissing.
Artikel 509ff, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
"Tegen de beslissing van de rechtbank inzake de toepassing van de artikelen 38r en 38s (hof: van het Wetboek van Strafrecht) kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening en de veroordeelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem."
Naar het oordeel van het hof volgt uit dit artikel dat het gerechtshof te Arnhem bij uitsluiting bevoegd is van het hoger beroep tegen de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel kennis te nemen. Het hof zal zich derhalve niet bevoegd verklaren tot kennisneming van de vordering.

BESLISSING:

Het hof:

Verklaart zich niet bevoegd tot kennisneming van de vordering.

Aldus gewezen door
mr. M. Rutgers, voorzitter,
mr. M. van Zinnen en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. J.G.M. van Zandbeek, griffier,
en op 18 juni 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.