4.4.Het hof stelt het volgende voorop.
In artikel 17 van de arbeidsovereenkomst zijn drie verboden geformuleerd. Het tweede en het derde verbod bevatten een relatiebeding (verkopen aan respectievelijk afnemen van bestaande relaties van Coolworld). De ten aanzien van die relatiebedingen door de kantonrechter in het bestreden vonnis in reconventie gegeven beslissingen zijn in hoger beroep niet aan de orde.
Het hof stelt voorts vast dat geen grief is gericht tegen het in reconventie door de kantonrechter gegeven oordeel, inhoudende dat de reikwijdte van het tussen partijen in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst als eerste geformuleerde verbod wordt gematigd in die zin dat het verbod (geheel) vervalt. In hoger beroep moet daar dan ook van worden uitgegaan,
[geïntimeerde] betoogt in hoger beroep (in de vorm van een incidentele grief) dat de kantonrechter ten onrechte in conventie heeft geoordeeld dat, wat betreft de geldigheid van het concurrentiebeding, in beginsel aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan.
Coolworld komt met de grieven I tot en met IV in het principaal appel op tegen het oordeel van de kantonrechter in conventie dat [geïntimeerde] zich, kort gezegd, niet heeft schuldig gemaakt aan overtreding van het eerste verbod, opgenomen in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst, zijnde een concurrentiebeding in strikte zin (zie rechtsoverweging 4.1.2).
Nu geen grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het eerste verbod wordt gematigd in die zin dat het concurrentiebeding vervalt, volgt daaruit dat de stelling van [geïntimeerde] dat niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste (en het beding dus als niet geldig dient te worden aangemerkt) bij gebrek aan belang niet behoeft te worden behandeld. Om dezelfde reden behoeven ook de grieven I tot en met IV in het principaal appel (gericht op de gestelde overtreding van dat beding) geen verdere behandeling.
Geheel ten overvloede overweegt het hof echter als volgt:
4.5.1.[geïntimeerde] bestrijdt de juistheid van het in conventie gegeven oordeel van de kantonrechter dat, wat betreft de geldigheid van het concurrentiebeding, in beginsel aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan.
4.5.2.Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat [geïntimeerde] op 16 oktober 2006 ingevolge een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst is getreden van Coolworld. Van deze arbeidsovereenkomst maakt deel uit het in rechtsoverweging 4.1.2 opgenomen concurrentiebeding. Voorts staat vast dat er daarna sprake is geweest van een opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd inclusief voormeld concurrentiebeding. De tekst van de verlenging (zie hiervoor 4.1.3.) is daarvoor voldoende duidelijk. Op 10 april 2008 is de (laatste) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van
16 april 2008 inclusief het concurrentiebeding, nu daarbij tevens is bepaald dat de overige bepalingen in de arbeidsovereenkomst onverminderd van kracht blijven (zie eveneens 4.1.3.). Naar het oordeel van het hof is daarmee het concurrentiebeding in beginsel rechtsgeldig overeengekomen. Het enkele feit dat het concurrentiebeding aanvankelijk deel uitmaakte van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, brengt niet mee dat het beding thans niet meer geldig zou zijn.
4.5.3.[geïntimeerde] heeft in zijn toelichting op de incidentele grief er nog op gewezen dat tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, de arbeidsvoorwaarden, waaronder de functie, de taakuitoefening en de beschikking over een lease-auto, meerdere malen zijn veranderd. Daardoor kon, zo betoogt [geïntimeerde], Coolworld voor een toepassing van de arbeidsvoorwaarden niet volstaan met een eenvoudige verwijzing naar de voorwaarden uit de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zonder die arbeidsovereenkomst als bijlage bij de overeenkomst van 10 april 2008 te voegen. Coolworld had zich ervan moeten overtuigen dat [geïntimeerde] zich bewust was van het van toepassing blijven van een concurrentiebeding, dat een aanzienlijk bezwarend karakter heeft.
4.5.4.Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.5.2. reeds is overwogen stelt het hof vast dat voor zover tussen partijen (mondeling) arbeidsvoorwaarden zouden zijn gewijzigd anders dan die in de (aanvullende) schriftelijke overeenkomsten zijn vastgelegd, dat slechts van belang is indien deze nadere afspraken betrekking hebben op hetgeen (reeds) schriftelijk was overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat deze nadere afspraken, zoal gemaakt, betrekking hadden op het tussen partijen schriftelijk vastgelegde concurrentiebeding. Dat ligt ook niet in de stellingen van [geïntimeerde] besloten.
Voor zover het betoog van [geïntimeerde] aldus zou moeten worden opgevat dat de arbeidsverhouding tussen Coolworld en [geïntimeerde] vanaf 16 april 2008 zo ingrijpend is gewijzigd dat daarmee het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder op [geïntimeerde] is gaan drukken en dat het concurrentiebeding bij de overeenkomst van 10 april 2008 niet geldig is overeengekomen, merkt het hof het volgende op. De door [geïntimeerde] in dat verband aangevoerde omstandigheden, vermeld in de voorgaande rechtsoverweging, acht het hof daartoe in elk geval onvoldoende, met name nu [geïntimeerde] geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] bij Coolworld is gegroeid van een junior functie naar een senior functie in de buitendienst, doch dat een dergelijk carrièreverloop bij normaal functioneren redelijkerwijs was te voorzien.
Het betoog van [geïntimeerde] gaat niet op.
4.6.1.Naar aanleiding van de grieven I tot en met IV in het principaal appel overweegt het hof ten overvloede als volgt:
4.6.2.Blijkens de eerste grief in het principaal appel en de daarop gegeven toelichting voert Coolworld aan dat de kantonrechter bij het vaststellen van de reikwijdte van het concurrentiebeding ten onrechte een grammaticale uitleg heeft toegepast.
4.6.3.Het hof stelt voorop dat bij de uitleg van een concurrentiebeding ex artikel
7:653 BW, zoals in casu, de zogenaamde Haviltex-norm als maatstaf heeft te gelden (zie: Hoge Raad 18 november 1983, LJN: AG4691 en Hoge Raad 4 april 2003, LJN: AF2844). Deze houdt in dat de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst door de rechter moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.6.4.Bij het vaststellen van de bedoeling van partijen spelen de bewoordingen van het schriftelijk overeengekomen concurrentiebeding een belangrijke rol. Gelet op de formulering van het eerste verbod uit artikel 17 van de arbeidsovereenkomst heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat dit verbod [geïntimeerde] niet verbiedt om in dienst te treden van een concurrerende onderneming, mits deze geen zaken of diensten levert of afneemt van relaties van Coolworld. Het eerste verbod betreft immers het zelf beginnen of voeren van een bedrijf. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] een bedrijf heeft opgezet of dit voert, noch als zelfstandige, noch in dienst van CoolEnergy. De stelling van Coolworld dat [geïntimeerde] reeds door het in dienst treden bij een bedrijf als werknemer dit bedrijf ‘voert’, heeft de kantonrechter terecht verworpen. Naar het oordeel van het hof kan voorts in de vermelding in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst dat de in die bepaling opgenomen verboden gelden indien de werknemer na het eindigen van de arbeidsovereenkomst (onder meer) als werknemer in dienst treedt van derden, niet worden gelezen dat [geïntimeerde] het eerste verbod van artikel 17 van de arbeidsovereenkomst reeds overtreedt door in dienst te treden van een concurrerend bedrijf, zoals CoolEnergy heeft gesteld. De betreffende vermelding moet namelijk in één adem worden gelezen met het daarvoor in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst geformuleerde eerste verbod (‘bedrijf te beginnen of te voeren”), nu uitdrukkelijk sprake is van “de verboden als vervat in dit artikel”.
4.6.5.Er zijn ook overigens geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat partijen hebben beoogd overeen te komen dat het [geïntimeerde], na beëindiging van zijn dienstverband met Coolworld, verboden was om in dienst te treden bij een concurrerend bedrijf.
Coolworld heeft in haar toelichting op de derde grief in het principaal appel nog gesteld dat [geïntimeerde] in 2010 - nog voor zijn opzegging - heel goed op de hoogte was van de reikwijdte van het concurrentiebeding. Zijn ex-collega, de heer [ex-collega], zijn huidige werkgever, had een zelfde concurrentiebeding. Door Coolworld is een procedure tegen [ex-collega] aanhangig gemaakt en [geïntimeerde] is in die periode door Coolworld betrokken bij deze rechtszaak, door gegevens te verzamelen en informatie vanuit de markt aan te leveren.
Naar het oordeel van het hof heeft Coolworld daarmee de door haar gestelde inhoud van het concurrentiebeding met [geïntimeerde] echter niet onderbouwd, nu zij zich beroept op een omstandigheid die dateert uit het jaar 2010, dus van na de totstandkoming van het concurrentiebeding, opgenomen in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst.
4.6.6.Het hof overweegt in dit verband nog dat [geïntimeerde] het concurrentiebeding in elk geval niet heeft begrepen in de door Coolworld gestelde zin. Zijn nieuwe functie bij CoolEnergy is namelijk, zo heeft hij betoogd, aangepast op dit concurrentiebeding zoals hij dat heeft begrepen. Er worden door hem geen zaken afgenomen of geleverd aan relaties van Coolworld. [geïntimeerde] heeft ook expliciet in zijn nieuwe arbeidsovereenkomst bij CoolEnergy laten opnemen dat niet van hem kan worden verlangd dat hij het beding met Coolworld overtreedt.
4.6.7.Uit het voorgaande volgt dat (ook) een inhoudelijke beoordeling van de grieven I tot en met IV in het principaal appel tot de slotsom leidt dat die grieven falen.
4.6.8.Uit al het voorgaande volgt dat de vijfde grief in het principaal appel, die de proceskosten betreft, eveneens faalt.
4.7.1.[geïntimeerde] heeft in hoger beroep zijn vorderingen gewijzigd, zoals in rechtsoverweging 3.3 onder A weergegeven. Hij vordert thans primair een verklaring voor recht dat tussen partijen geen concurrentiebeding van toepassing is en meer subsidiair de vernietiging van het concurrentiebeding zodat het hem is toegestaan zijn werkzaamheden in zijn huidige functie bij CoolEnergy voort te zetten. Nu geen grieven zijn gericht tegen het in reconventie door de kantonrechter gegeven oordeel onder meer inhoudende dat de reikwijdte van het tussen partijen in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst als eerste geformuleerde verbod vervalt, dienen deze gewijzigde vorderingen te worden afgewezen bij gebrek aan belang.
4.7.2.In hoger beroep vordert Coolworld voorts betaling door [geïntimeerde] van een bedrag ad € 375,-- ter zake buitengerechtelijke kosten (zie rechtsoverweging 3.3 onder B). Coolworld heeft deze vordering, zoals [geïntimeerde] ook heeft aangevoerd, niet onderbouwd, zodat deze vordering eveneens wordt afgewezen.