ECLI:NL:GHSHE:2013:2466

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
HD 200.106.415/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming garantie uit overname-overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gemeenschappelijke Regeling Bestuursacademie Zuid-Nederland (hierna: de Bestuursacademie) tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De Bestuursacademie is in principaal appel en de Academie voor Medezeggenschap B.V. (hierna: AVM) in incidenteel appel. De zaak betreft de nakoming van een garantie uit een overname-overeenkomst die op 12 december 2001 is gesloten tussen de Bestuursacademie en AVM. De Bestuursacademie heeft de scholingsactiviteiten van de productgroep medezeggenschap overgedragen aan AVM, met ingangsdatum 1 januari 2002. Na de overname is de Bestuursacademie in liquidatie gegaan. De Bestuursacademie heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de rechtbank, terwijl AVM incidenteel appel heeft ingesteld en heeft verzocht om bekrachtiging van het vonnis en veroordeling van de Bestuursacademie tot betaling van een bedrag van €17.007,22, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank had de vorderingen van AVM grotendeels toegewezen, waarbij werd overwogen dat de Bestuursacademie gehouden is om de (werkgeverslasten van de) FPU-Gemeenteuitkeringen ten behoeve van een werknemer, [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.], te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de Bestuursacademie niet kan worden gevolgd in haar stelling dat AVM geen aanspraak kan maken op de overnameovereenkomst, omdat de werknemer ook mede-eigenaar van AVM is. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol van 23 juli 2013 om AVM in de gelegenheid te stellen de omvang van haar vordering nader aan te geven, met inachtneming van de overwegingen van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.106.415/01
arrest van 25 juni 2013
in de zaak van
de Gemeenschappelijke Regeling Bestuursacademie Zuid-Nederland,
gevestigd te[vestigingsplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.A. van Dijk,
tegen:
Academie voor Medezeggenschap B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.G.A.M. Theunissen,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 april 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector civiel gewezen vonnis van 4 januari 2012 tussen principaal appellante - de Bestuursacademie - als gedaagde en principaal geïntimeerde - AVM - als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 212086/ HA ZA 09-2159)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, het tussenvonnis van 21 juli 2010 en het vonnis van 4 januari 2012 van de rechtbank Breda, sector civiel in de vrijwaringszaak tussen de Bestuursacademie en [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.].

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij memorie van grieven heeft de Bestuursacademie drie grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van alle vorderingen van AVM en AVM te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds is voldaan en AVM tevens te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft AVM onder overlegging van producties de grieven bestreden. Voorts heeft AVM incidenteel appel ingesteld, daarin één grief aangevoerd en geconcludeerd kort gezegd, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en de Bestuursacademie voorts (alsnog) te veroordelen om aan AVM te voldoen €17.007,22, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente daarover, met veroordeling van de Bestuursacademie in de proceskosten.
2.3.
De Bestuursacademie heeft in incidenteel appel geantwoord.
2.4.
Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd op basis van het door de Bestuursacademie overgelegde procesdossier.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.

4.De beoordeling

in principaal en incidenteel appel
4.1.
Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten zijn door partijen geen grieven gericht. Het hof gaat eveneens van deze feiten uit en zal deze waar nodig nog aanvullen.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
De Bestuursacademie heeft als onderwijsinstelling opleidingen aangeboden ten behoeve van het openbaar bestuur. Bij de Bestuursacademie zijn - naast anderen - als opleidingsadviseur/afdelingshoofd in dienst geweest de heer [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 2.] en - op grond van een ambtelijke aanstelling - vanaf 1992 de heer [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.].
[opleidingsadviseur/afdelingshoofd 2.] en [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] hebben in 2001 de - private onderneming - AVM opgericht, waarvan zij tot 1 juli 2007 beiden aandeelhouder en bestuurder zijn geweest. Vanaf
1 juli 2007 is [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 2.] de enige bestuurder van AVM.
Bij overeenkomst van 12 december 2001, getiteld “Overeenkomst houdende koop, verkoop alsmede overdracht van activa, activiteiten en medewerkers van de productgroep medezeggenschap” (hierna: de overnameovereenkomst) zijn de scholingsactiviteiten van de Bestuursacademie (aangeduid als ‘Productgroep Medezeggenschap’ of PGM), in het kader van een management buy-out door de Bestuursacademie overgedragen aan AVM, met ingangsdatum 1 januari 2002. Na de overname is de Bestuursacademie in liquidatie gegaan.
De overnameovereenkomst, waarin de Bestuursacademie “Verkoper” of “BAZN” en AVM “Koper” wordt genoemd, luidt onder meer als volgt:
“(…)
Artikel 8. Werknemers
1. Partijen stellen vast dat de twee initiatiefnemers (opmerking hof: bedoeld zijn [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 2.] en [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.]) alsmede de twee andere vaste medewerkers van Verkoper die overgaan naar Koper (…) met ingang van
1 januari 2002 in dienst zullen treden van Koper.
(…)
3. Een overzicht van de onderdelen uit het Sociaal Plan van Verkoper waar de vier overgaande medewerkers (…) ieder afzonderlijk een beroep op kunnen doen, is opgenomen in
bijlage 5“Aanspraken Sociaal Plan”. De betreffende medewerkers ondertekenen bijlage 5 ter bevestiging van hun akkoord.
(…)”
In bijlage 5 bij de overnameovereenkomst wordt melding gemaakt van de afgekochte aanspraken van de vier naar AVM overgaande medewerkers, en van de per 31 december 2001 individueel af te kopen aanspraken. Pagina 2 van bijlage 5 luidt - onder meer - als volgt: “
Drie mogelijke aanspraken die resteren voor de BAZN:(…)
FPU-verplichtingen (artikel 5, lid 5.8 van het Sociaal Plan); deze verplichting is geldend voor alle overgaande medewerkers en geldt voor de duur van de FPU: leeftijd 55-65 jaar; (…)”
Ter afwikkeling van de rechtspositionele gevolgen voor de werknemers van de Bestuursacademie is een Sociaal Plan Beëindiging Gemeenschappelijke Regeling Bestuursacademie Zuid-Nederland (hierna: het Sociaal Plan) tot stand gekomen. Dit Sociaal Plan is ingegaan op 1 januari 2002 en luidt onder meer als volgt: “(…)
Artikel 5:
Salaris, salarisaanspraken, toelagen en onkostenvergoedingen
(…)
5.8
Onder de salaris en salarisaanspraken wordt tevens begrepen de FPU-regeling “Gemeenten” welke op basis van de CAO-gemeenten een aanvulling is op de FPU-regeling van het ABP met dien verstande dat er een beroep op deze regeling kan worden gedaan voor zolang deze, of de vervangende of overgangsregeling van toepassing is. (…)”
Tot 1 januari 2002 was [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] volledig arbeidsongeschikt. Met ingang van 1 januari 2002 is [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] voor 50% van zijn arbeidsomvang in dienst getreden bij AVM. Voor de overige 50% is hij aangesteld gebleven bij de Bestuursacademie. Bij de Bestuursacademie heeft [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] feitelijk geen werkzaamheden meer verricht.
Begin 2003 zijn (de rechtsbijstandverzekeraar van) [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.], die per 1 juni 2002 weer volledig arbeidsgeschikt was, en de Bestuursacademie met elkaar in overleg getreden over een minnelijke regeling ter zake de beëindiging van het resterende (0,5 fte) dienstverband van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] met de Bestuursacademie.
In dat verband heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] op 14 mei 2003 aan de Bestuursacademie medegedeeld dat de door de Bestuursacademie voorgestelde, volledige overgang van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] naar AVM (derhalve uitbreiding van zijn dienstverband bij AVM van 0,5 fte naar 1 fte) voor [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] alleen acceptabel is als 50% van de kosten, door [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] in totaal begroot op EUR 190.000,=, van de voorgestelde overgang door de Bestuursacademie worden betaald. Op verzoek van de Bestuursacademie heeft [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] dit bedrag op 23 juli 2003 gespecificeerd. Op de daartoe overgelegde berekening vermeldt [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] onder meer: “(…) Er is geen rekening gehouden met de FPU gemeenten. Op basis van het salaris avM (3480,90) is dit een bedrag voor de periode 62 jaar - 65 jaar (36 maanden en 18%) van
€ 24.980,00. (…)”.
Op 16 september 2003 schrijft de advocaat van de Bestuursacademie aan de rechtsbijstandverzekeraar van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] dat (de vereffeningscommissie van) de Bestuursacademie bezwaar heeft tegen de overgelegde berekening. De brief luidt onder meer als volgt: “(…) Een belangrijk bezwaar tegen de gepresenteerde berekening is dat het te compenseren bedrag dat als uitgangspunt voor de berekening wordt genomen (…) is gebaseerd op een fulltime salaris bij AVM dat hoger is dan het naar fulltime omgerekende salaris bij BAZN (…) Tegen de achtergrond van het bovenstaande wenst de Vereffeningscommissie niet verder te gaan dan een afkoopsom van € 100.000,00 bruto. (…)”.
Bij brief van 30 september 2003 laat [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] weten niet akkoord te gaan met het voorgestelde afkoopbedrag. De brief luidt onder meer als volgt: “(…) Tot slot wenst cliënt op te merken dat hij bij zijn berekening geen rekening heeft gehouden met een stijging van bijvoorbeeld pensioenpremies en salaris na 2003 en de opgebouwde rechten FPU gemeenten. (…)”
De Bestuursacademie laat vervolgens weten het overleg als beëindigd te beschouwen, waarna de Bestuursacademie en [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] in overleg treden ter zake de uitvoering van het Sociaal Plan.
Op 29 november 2004 schrijft drs. [directeur van gkb consultancy en adviseur van opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.], directeur van gkb consultancy en adviseur van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.], aan de Bestuursacademie, naar aanleiding van tussen partijen gevoerd overleg, onder meer het volgende: “(…) Daarbij hebben wij vooral gesproken over de optie van een afkoopsom voor diens huidige dienstverband en daarnaast inzake diverse opties die voorliggen binnen de kaders van het Sociaal Plan (…) annex de actuele mogelijkheden binnen de sociale wetgeving in ons land. Aangegeven is toen aan u dat de heer [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] zich in verbinding zou stellen met zijn vakorganisatie en het ABP, teneinde te bezien welke al dan niet flankerende regelingen, zoals FPU, FPU+ of anderszins binnen het Sociaal Plan toepasselijk zijn in relatie tot mogelijke nader tussen partijen te maken afspraken inzake een afkoopregeling in verband met ontslag/beëindiging van zijn deeltijd arbeidsrelatie (…)”. In de brief wordt voorts vermeld dat het door [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] uitgevoerde onderzoek meer tijd heeft gekost dan voorzien, dat [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] de verkregen informatie heeft bestudeerd en besproken met AVM en op grond daarvan een aantal opties kan presenteren, die in de bij de brief gevoegde bijlage nader worden uitgewerkt. In die bijlage wordt vermeld dat een (gedeeltelijke) ophoging van het dienstverband tussen [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] en AVM om financieel-economische redenen de continuïteit van AVM in gevaar zou brengen, zodat die beëindigingsvariant afvalt.
Vervolgens presenteert [directeur van gkb consultancy en adviseur van opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] namens [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] vijf mogelijke beëindigingsvarianten: “(…)
* Gebruikmaking van de seniorenregeling conform Sociaal Plan (…)
* Gebruikmaking van de FPU-regeling.
Deze regeling zou conform de ABP-procedure kunnen ingaan per 1 april 2005. Inclusief de daarbij te betalen afkoopsom aan betrokkenen ad € 100.000 zouden de kosten voor de GR BAZN uitkomen op een bedrag van € 132.000.
* Inzet op WW en wachtgeld (…)
* Doorbetaling salaris en wachtgeld per leeftijd van 62 jaar (…)
* Afkoop van alle rechten.
Met deze regeling nemen beide partijen afscheid van elkaar waarbij de BAZN een afkoopsom ineens betaalt. Het gebruik van alle genoemde regelingen en aanspraken wordt daarmee terzijde gesteld. Deze regeling kost de GR BAZN een bedrag van € 150.000.)…)”.
Op 28 december 2005 reageert [directeur van gkb consultancy en adviseur van opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] namens [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] schriftelijk op de namens de Bestuursacademie voorgestelde minnelijke regeling ter beëindiging van het (0,5 fte) dienstverband tussen [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] en de Bestuursacademie. [directeur van gkb consultancy en adviseur van opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] schrijft daarbij onder meer het volgende: “(…)
Artikel 3In de toegezonden tekst dienen enige verfijningen en aanvullingen te worden opgenomen. Hierdoor komt deze tekst (…) als volgt te luiden: “Ten laste van onze Bestuursacademie wordt in verband met uw ontslag een beëindigingsvergoeding toegekend ten bedrage van € 100.000,- bruto ten titel van afkoop van alle uitkeringsrechten die aan uw dienstverband bij onze Bestuursacademie zou kunnen ontlenen. (…)”.
Op 29 december 2005 heeft de Bestuursacademie aan [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] per fax een herzien voorstel voor een minnelijke regeling toegestuurd. Op 30 december 2005 heeft [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] schriftelijk laten weten akkoord te gaan met het voorstel van de Bestuursacademie, onder voorwaarde dat de afkoopsom van € 100.000,- op de door [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] aangegeven wijze wordt overgemaakt, hetgeen is gebeurd.
De tussen partijen aldus tot stand gekomen beëindigingsovereenkomst luidt onder meer als volgt: “(…)
Aan uw ontslag ingevolge onderdeel 1 van deze regeling is voor u geen enkele aanspraak op een
WW-uitkering verbonden noch op enige andere ontslaguitkering die ten laste van onze Bestuursacademie komt of ten laste van onze Bestuursacademie kan worden gebracht, direct of indirect. U vrijwaart onze Bestuursacademie voor ieder verhaal door enige uitkeringsinstantie van desondanks aan u verleende uitkeringen in verband met uw ontslag.
3. Ten laste van onze Bestuursacademie wordt in verband met uw ontslag een beëindigingsvergoeding toegekend ten bedrage van € 100.000,- bruto ten titel van afkoop van alle uitkeringsrechten die aan uw dienstverband bij onze Bestuursacademie zou kunnen ontlenen.
(…)
7. Door ondertekening en effectuering van deze regeling verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting ter zake de afwikkeling van uw dienstverband, zodat behoudens het overeengekomene niets meer gevorderd kan worden. (…)”.
8. Per 1 januari 2006 is aldus de dienstbetrekking van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] met de Bestuursacademie beëindigd. Per dezelfde datum heeft [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] zijn dienstverband met AVM uitgebreid van 0,5 naar 0,8 fte. Eveneens per 1 januari 2006 is [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] voor 0,5 fte gebruik gaan maken van de FPU-regeling van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
9. Per 1 juli 2007 is [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] volledig uit dienst getreden van AVM. Per deze datum is hij voor 100% (1 fte) gebruik gaan maken van zijn FPU-pensioenrechten bij het ABP. Tevens heeft [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] per 1 juli 2007 een FPU-Gemeentenuitkering (ook aangeduid als FPU-plus uitkering) aangevraagd en gekregen, gebaseerd op een aanstelling van 0,8 fte.
10. Het ABP heeft bij AVM de “werkgeverslasten FPU Gemeenten” ten behoeve van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] in rekening gebracht. Tot en met oktober 2009 is AVM aldus belast voor in totaal EUR 11.531,78.
11. De aanspraak van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] op een uitkering uit hoofde van de FPU-Gemeentenregeling eindigt per 1 januari 2012.
12. Bij brief van 20 mei 2008 van de advocaat van AVM wordt de Bestuursacademie gesommeerd om de tot 1 juni 2008 door AVM betaalde - niet concreet aangegeven - bedragen ter zake de FPU- en FPU-Gemeentenuitkering voor [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] binnen drie weken te voldoen, en de (toekomstige) afdrachtverplichting ter zake van AVM over te nemen.
13. De Bestuursacademie heeft in dit verband geen betalingen verricht aan AVM.
4.2.
AVM baseert haar vordering tot een bedrag van € 11.531,78 op de nakoming door de Bestuursacademie van de door AVM met haar gesloten overnameovereenkomst van
12 december 2001 en de daarin neergelegde verplichting van de Bestuursacademie op grond van het Sociaal Plan, waarin, kort gezegd, is bepaald dat de Bestuursacademie gehouden is om de kosten van de FPU-Gemeentenuitkering betreffende [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] voor haar rekening te nemen.
4.3.
De Bestuursacademie heeft zich tegen de vordering verweerd en voert daartoe het volgende aan. AVM kan zich niet beroepen op de overnameovereenkomst omdat [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] eigenaar is van AVM, zodat bij toewijzing van de vordering deze toekomt aan [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.], hetgeen in strijd is met de - in de beëindigingsovereenkomst - door [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] verleende finale kwijting ter zake uitkeringskosten. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat AVM - wetende van de tussen Bestuursacademie en [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] gemaakte afspraken - zich beroept op de bepalingen in de overnameovereenkomst.
Subsidiair betoogt Bestuursacademie dat de gevorderde kosten te hoog zijn, omdat deze zijn gebaseerd op een dienstverband van 80% (0,8 fte). De in de overnameovereenkomst vastgelegde afspraken ter zake de FPU-plus uitkering zien op de aanstelling van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] zoals die is overgenomen door AVM, zijnde een aanstelling van 50% (0,5 fte).
4.4.
De rechtbank heeft de vorderingen van AVM grotendeels toegewezen. Zij overwoog kort gezegd dat artikel 8 en bijlage 5 van de overnameovereenkomst, in samenhang gelezen met artikel 5.8. van het Sociaal Plan geen andere conclusie toelaten dan dat de Bestuursacademie gehouden is aan AVM de (werkgeverslasten van de) FPU-Gemeenteuitkeringen ten behoeve van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] te voldoen. Door de Bestuursacademie zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die een beroep op artikel 6:248 BW kunnen rechtvaardigen. De omstandigheid dat de betalingen aan [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] in privé toekomen is daarbij niet van belang, omdat dit vermogen onderscheiden dient te worden van het vermogen van AVM. In de overnameovereenkomst is (ook)geen aanknopingspunt te vinden voor de stelling van de Bestuursacademie dat zij slechts gehouden is tot betaling van deze uitkering tot een omvang van 0,5 fte. Tegen deze beslissingen komt de Bestuursacademie op. AVM klaagt erover dat wel de rente over door haar te betalen termijnen is toegewezen, maar (ten onrechte) niet de termijnen zelf; verder heeft zij haar vordering vermeerderd met nadien verschenen termijnen.
4.5.1.
De eerste grief ziet op de door de rechtbank verworpen stelling van de Bestuursacademie dat [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] als mede-eigenaar van AVM met het sluiten van de beëindigingsovereenkomst zijn aanspraken op een FPU-uitkering jegens de Bestuursacademie geheel heeft prijsgegeven, zodat ook AVM geen aanspraak meer heeft op integrale vergoeding van die aanspraken door de Bestuursacademie. De tweede grief ziet op de eveneens door de rechtbank verworpen stelling dat de aanspraken van AVM jegens de Bestuursacademie tot vergoeding van de FPU-uitkering te betalen aan [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] slechts gelden voor een omvang van 0,5 fte in plaats van 0,8 fte.
4.5.2.
Het hof stelt voorop dat in de overname-overeenkomst tussen AVM en de Bestuursacademie uitdrukkelijk staat aangegeven welke werknemers van de Bestuursacademie overgaan naar AVM. Partijen zijn het er daarbij over eens dat voor [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] gold dat hij niet voor zijn volledige dienstverband, maar slechts voor 0,5 fte de overstap naar AVM zou maken. Het daaruit voortvloeiende gevolg is dat de (financiële) aanspraken op grond van het geldende Sociaal Plan gerelateerd dienen te worden aan de omvang van dat over te nemen dienstverband én het daarmee samenhangende salaris, althans vanaf dat moment. De looptijd van het Sociaal Plan geldt (in ieder geval) tot 15 oktober 2002 op grond van het bepaalde in artikel 13 van het Sociaal Plan. Op 1 januari 2002 was de situatie aldus dat [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] nog voor 0,5 fte in dienst was en bleef van de Bestuursacademie en dat hij voorts voor 0,5 fte werkzaam was voor AVM. Naar het oordeel van het hof vormde die situatie de basis voor de toezeggingen van de Bestuursacademie als neergelegd in de Overnameovereenkomst en het daaraan gekoppelde Sociaal Plan. Dat blijkt ook uit hetgeen hiervoor onder 4.1. onder i is weergegeven.
4.5.3.
Tegen die achtergrond is het dan vervolgens de vraag of de tussen [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] en de Bestuursacademie gesloten beëindigingsovereenkomst uit december 2005 daarin nog enige verandering heeft gebracht. [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] heeft in die beëindigingsovereenkomst uitdrukkelijk afstand gedaan van alle uitkeringsrechten tegen betaling door de Bestuursacademie van een bedrag van € 100.000,- ineens (artikel 3). Die afspraak kan, naar het oordeel van het hof, redelijkerwijs niet anders worden gelezen dan dat partijen daarbij doelden op de uitkeringsrechten voortvloeiend uit het op dat moment nog bestaande dienstverband van 0,5 fte tussen [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] en de Bestuursacademie. Dat hierbij, zoals de Bestuursacademie stelt, ook de garantie-aanspraken uit het in 2002 aan AVM overgedragen dienstverband door [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] werden afgekocht (lees: door [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] werden prijsgegeven), valt noch uit de overeenkomst noch uit de daaraan voorafgaande onderhandelingen af te leiden.Dat [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] bij het sluiten van de betreffende overeenkomst tevens optrad als vertegenwoordiger van AVM en in die hoedanigheid AVM (ook) heeft verbonden is al evenmin uit de gewisselde correspondentie en de overigens overgelegde stukken af te leiden.
4.5.4.
Door AVM is nog naar voren gebracht dat de Bestuursacademie gehouden is alle aanspraken op de FPU-uitkering van [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] aan AVM te vergoeden, omdat immers deze aanspraken voortvloeien uit de ambtelijke rechtspositie die [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] destijds bij de Bestuursacademie had. Die stelling gaat niet op. De enkele omstandigheid dat [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] uiteindelijk zijn aanspraken daaraan ontleent maakt uiteraard nog niet dat de Bestuursacademie in het kader van de Overnameovereenkomst gehouden is om vervolgens alle uit het gebruikmaken van de FPU-regelingen door [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] daaruit voor AVM voortvloeiende financiële verplichtingen aan AVM te vergoeden. De
overnameovereenkomst zag, als gezegd, op een overname van een gedeelte van de tussen [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] en de Bestuursacademie geldende overeenkomst en deze kende een omvang van 0,5 fte. Meer of andere verplichtingen is de Bestuursacademie jegens AVM niet aangegaan.
De slotsom luidt dus dat de Bestuursacademie niet kan worden gevolgd in haar stelling dat AVM naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op de Overnameovereenkomst.
4.5.5.
De conclusie is dat de tweede grief slaagt en dat de Bestuursacademie in beginsel slechts gehouden is een bijdrage te leveren in de FPU-verplichtingen van AVM jegens [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] voor zover deze voortvloeien uit dat gedeelte van het dienstverband tussen [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] en de Bestuursacademie dat op 1 januari 2002 is overgegaan naar AVM. Uitgangspunt daarbij is derhalve een dienstverband van 0,5 fte én het daarmee (destijds) samenhangende salaris.
4.5.6.
In de derde grief brengt de Bestuursacademie nog naar voren dat [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] in het geheel geen aanspraak kan maken op enige FPU-uitkering jegens het ABP, omdat AVM niet valt onder het CAR UWO en dat AVM daarom gehouden was tegen deze uitkeringen als werkgever bezwaar te maken bij het ABP. Die grief wordt verworpen. Het ABP heeft kennelijk op grond van de (nader) gemaakte afspraken tussen AVM en/of [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] geoordeeld dat [opleidingsadviseur/afdelingshoofd 1.] voor deze uitkeringen in het kader van de FPU in aanmerking komt. Het is juist voor deze aanspraken dat de Bestuursacademie zich jegens AVM garant heeft gesteld in het kader van de Overnameovereenkomst, waarbij de Bestuursacademie bij het sluiten van die overeenkomst zich kennelijk ook op het standpunt stelde dat dergelijke aanspraken geldend konden worden gemaakt. De Bestuursacademie heeft thans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een ander oordeel zouden kunnen rechtvaardigen.
4.6.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven. Niet duidelijk is echter wat de omvang is van de aanspraken die AVM jegens de Bestuursacademie geldend kan maken. AVM dient een nieuwe en aangepaste berekening te maken met de uitgangspunten als hiervoor verwoord. Het hof zal iedere verdere beslissing (waaronder tevens begrepen de bespreking van de grief in het incidenteel appel) daartoe aanhouden.

5.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van 23 juli 2013 teneinde AVM in de gelegenheid te stellen nader aan te geven wat de omvang van haar vordering is met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen onder rov. 4.5.5. en 4.5.6.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, M.J.H.A. Venner-Lijten en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juni 2013.
dsheer