In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de ontbinding van een huurovereenkomst tussen de appellant, [de man], en de Stichting WonenBreburg. De aanleiding voor de vordering tot ontbinding was de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning van de appellant op 9 maart 2010. De appellant had de sleutels van de woning op 26 november 2012 ingeleverd, nadat hem de ontruiming was aangezegd. De kantonrechter had eerder vastgesteld dat er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, wat door de appellant niet werd betwist.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat de periode van 22 maanden tussen de ontdekking van de hennepkwekerij en de dagvaarding de vordering tot ontbinding in de weg stond. Het hof oordeelde echter dat deze periode niet van invloed was op de ernst van de tekortkoming. De aanwezigheid van de hennepkwekerij was in strijd met de huurovereenkomst, ongeacht of deze op het moment van ontdekking nog in gebruik was. Het hof benadrukte dat het heimelijke karakter van de hennepkwekerij en de risico's die daarmee gepaard gingen, niet genegeerd konden worden.
Daarnaast werden verschillende grieven van de appellant behandeld, waaronder het beroep op rechtsverwerking en het gelijkheidsbeginsel. Het hof oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij anders behandeld was dan andere huurders en dat de vordering van WonenBreburg tot ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant tot betaling van opleveringsschade en huur.