Wat zijn eigen expertise betreft, concludeert Schoutrop dat hij na anamnese en onderzoek geen diagnose op zijn vakgebied heeft kunnen stellen en dat er bij zijn onderzoek geen overtuigende argumenten zijn gevonden die wijzen op een As I stoornis, met name waren er geen symptomen of klachten die wezen op een depressieve stoornis of een angststoornis. Differentiaal diagnostisch moet er ook worden gedacht aan een somatoforme stoornis, maar daarvoor vindt de deskundige tijdens psychiatrisch onderzoek onvoldoende argumenten. De klachten van [appellant] zijn voor het grootste deel verklaarbaar vanuit de vastgestelde WAD en de wijze waarop [appellant] daarmee omgaat, aldus Schoutrop.
Het is duidelijk dat [appellant] klachten heeft en op grond van zijn klachten en de wijze waarop hij daarmee omgaat beperkingen in zijn leven ervaart, welke klachten naar de mening van de deskundige voor een (groot) deel passen binnen de diagnose WAD.
Er is sprake van een neiging tot somatisatie en regressie, er is ook sprake van attributie: toeschrijven van nieuw optredende klachten aan het ongeval.
Volgens Schoutrop is er geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis in de zin van de DSM-IV. Voor het ongeval heeft [appellant] sociaal en maatschappelijk goed gefunctioneerd. De wijze waarop hij omgaat met zijn lichamelijke problemen (de WAD), in combinatie met de druk in de gezinssituatie, leidde ertoe dat hij gebruik maakt van een aantal passieve copingmechanismen zoals vermijding, somatisatie, regressie. In feite functioneert hij binnen de context van zijn gezin redelijk en kan hij de zorg en de verantwoordelijkheid van de gebeurtenissen daarbinnen redelijk aan. Er is dus wel een aantal karakteristieke persoonlijkheidskenmerken die het huidige functioneren in de hand werken, maar er zijn onvoldoende gronden om te spreken van een persoonlijkheidsstoornis.
Dit sluit niet uit dat er in het verleden wel sprake is geweest van psychiatrische problematiek, aldus Schoutrop. De eerste jaren na het ongeval is daarvan geen sprake geweest; de eerste aanwijzingen dat er psychische problematiek was, zijn te vinden in de aantekeningen van de huisarts uit 2000 en andere stukken in het dossier bevestigen dit, terwijl [appellant] zelf ook aangeeft dat pas in die periode de psychische klachten zijn ontstaan. Schoutrop acht het waarschijnlijk dat er in het verleden sprake is geweest van een depressieve stoornis, geluxeerd door de problemen van [appellant] van dat moment. Het ontstaan van de psychische klachten had zeer waarschijnlijk te maken met de overbelaste thuissituatie, naast de financiële problemen die waren ontstaan door het stoppen van de uitkering door het GAK en de weigering van de verzekeraar om door te gaan met het verlenen van voorschotten, aldus Schoutrop.
Aan het slot van deze paragraaf vermeldt Schoutrop dat het onderzoek betrouwbaar is verlopen, dat het verhaal van [appellant] overeenstemt met de gegevens uit het dossier, dat hij [appellant] niet heeft kunnen betrappen op tegenstrijdigheden of onwaarheden. [appellant] is oprecht overtuigd van zijn verhaal en om die reden acht Schoutrop een nagebootste stoornis of simulatie onwaarschijnlijk.