ECLI:NL:GHSHE:2012:CA2215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
K09/0126
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende bewijs voor bezit van kinderpornografie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 december 2012 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, de voormalige echtgenote van beklaagde, had een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie te Maastricht om niet over te gaan tot vervolging van beklaagde wegens het bezit van kinderpornografie. De zaak kwam aan het licht na aangifte door [betrokkene 1], de partner van klaagsters moeder, die op 5 november 2007 melding maakte van het bezit van kinderpornografie door beklaagde. De officier van justitie besloot echter op 20 maart 2009 dat er onvoldoende bewijs was om tot vervolging over te gaan.

Klaagster verzocht het hof om de vervolging te bevelen, waarna het hof het NFI inschakelde voor nader onderzoek. Het NFI concludeerde dat er geen bewijs was dat beklaagde kinderpornografisch materiaal had gedownload of bezat. De aangetroffen bestanden op de laptop waren allemaal van vóór de periode waarin beklaagde de laptop in gebruik had. Het hof overwoog dat, hoewel het bezit van kinderporno een ernstig feit is, er onvoldoende bewijs was om te verwachten dat vervolging zou leiden tot een veroordeling van beklaagde.

De rechtbank concludeerde dat er geen uitsluitsel was over de vraag of anderen dan beklaagde toegang hadden tot de computer en dat er aanwijzingen waren dat de systeemklok van de desktop was gemanipuleerd. Dit leidde tot de conclusie dat het niet kon worden uitgesloten dat anderen de kinderpornografische bestanden op de computer hadden geplaatst. Gezien deze omstandigheden heeft het hof het beklag van klaagster afgewezen, met de overweging dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van beklaagde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector strafrecht
Klachtnummer: K09/0126
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 december 2012 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: klaagster,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. S.L.B. Koelman-Duijf, advocate te Maastricht,
over de beslissing van de officier van justitie te Maastricht tot het niet vervolgen van:
[beklaagde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: beklaagde,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. M.M.F. Starmans, advocaat te Heerlen,
wegens kinderpornografie.
De feitelijke gang van zaken.
Op 5 november 2007 heeft [betrokkene 1] aangifte gedaan tegen beklaagde, ter zake van het bezit van kinderpornografie.
Op 20 maart 2009 is door de officier van justitie aan klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Hierop heeft klaagster bij schrijven van 17 april 2009 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 20 april 2009, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 25 juni 2009 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 8 oktober 2009 heeft het hof een aanvullend schrijven met bijlagen, gedateerd op 7 oktober 2009, van klaagster ontvangen. Ook op 20 oktober zijn er ter griffie van het hof aanvullende documenten van klaagster binnengekomen. Bij schrijven van 23 oktober 2009 heeft klaagster een schriftelijke notitie ten behoeve van de zitting op 27 oktober 2009 aan het hof doen toekomen.
Op 27 oktober 2009 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster en haar advocate. Het hof heeft de behandeling van de klacht voor onbepaalde tijd geschorst met het verzoek aan de advocaat-generaal tot het laten verrichten van nader onderzoek, zoals verwoord in het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer d.d. 27 oktober 2009.
De klacht is vervolgens op 23 februari 2010, 25 mei 2010 en 20 juli 2010 pro forma in raadkamer aan de orde gesteld.
De advocaat-generaal heeft in het nader schriftelijk verslag van 28 september 2010 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Bij schrijven van 9 oktober 2010 heeft klaagster een schriftelijke notitie aan het hof doen toekomen. Op 26 oktober 2010 respectievelijk op 1 november 2010 zijn van klaagster nog diverse stukken ontvangen.
Op 9 november 2010 is het klaagschrift andermaal in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster en haar advocate.
Na afloop van de behandeling heeft klaagster op 9 november 2010 schriftelijk de wraking van de beklagkamer verzocht. Bij beslissing van 13 december 2010 heeft de wrakingskamer van het hof het verzoek tot wraking afgewezen.
Bij tussenbeschikking van 17 december 2010 heeft het hof bepaald dat beklaagde zal worden opgeroepen om te worden gehoord.
Naar aanleiding van de oproeping van beklaagde om op 8 maart 2011 in raadkamer van het hof te verschijnen, heeft beklaagde bij schrijven van 15 februari 2011 verzocht om aanhouding van de zaak, waarop het hof het onderzoek in de zaak heeft geschorst tot de zitting van 24 mei 2011. Wegens administratieve redenen heeft het horen van beklaagde in raadkamer op 24 mei 2011 geen doorgang kunnen vinden.
Beklaagde is vervolgens opgeroepen om op 28 juni 2011 in raadkamer te verschijnen en is op die datum in aanwezigheid van zijn toenmalige advocaat, mr. S.L.G.M. Roebroek, door het hof gehoord.
Bij tussenbeschikking van 26 juli 2011 heeft het hof de zaak aangehouden voor nader onderzoek door het NFI.
Op 1 november 2011 en 6 maart 2012 is de zaak pro forma in raadkamer aan de orde gesteld.
De advocaat-generaal heeft in het nader schriftelijk verslag van 17 april 2012 het hof geraden het beklag gegrond te verklaren.
Op 12 juni 2012 is in raadkamer van het hof bepaald dat inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden op 9 oktober 2012.
Op 9 oktober 2012 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van [gemachtigde], schriftelijk gemachtigd klaagster te vertegenwoordigen, alsmede de advocate van klaagster. Voorts is bij deze behandeling ir. A. Boztas van het NFI als deskundige gehoord. Op dezelfde dag, op een later tijdstip, is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde en zijn advocaat. Ook bij deze behandeling is ir. A. Boztas als deskundige gehoord.
De advocaat-generaal heeft het hof geraden het beklag primair gegrond te verklaren en subsidiair toch af te wijzen.
Na afloop van de behandeling heeft klaagster op 9 oktober 2012 schriftelijk de wraking van de beklagkamer verzocht. Bij beslissing van 27 november 2012 heeft de wrakingskamer van het hof het verzoek tot wraking afgewezen.
Vervolgens is uitspraak nader bepaald op 18 december 2012.
De beoordeling.
Klaagster stelt dat beklaagde, haar voormalig echtgenoot, zich schuldig heeft gemaakt aan (het downloaden c.q. het bezit van) kinderpornografie.
Klaagster stelt dat [betrokkene 1], de partner van klaagsters moeder, tevens computerexpert, op verzoek van klaagster de computer heeft onderzocht, omdat deze steeds vastliep. [Betrokkene 1] ontdekte daarbij dat er bestanden op de computer stonden, die bestandsnamen droegen die zouden kunnen wijzen op kinderpornografie, aldus klaagster.
Op 5 november 2007 heeft [betrokkene 1] op verzoek van klaagster de computer bij de politie afgegeven, bij welke gelegenheid [betrokkene 1] tevens aangifte jegens beklaagde heeft gedaan ter zake van zedenmisdrijven. Kort daarop ontving klaagster de computer terug met de mededeling dat de politie geen strafbaar materiaal op de computer had aangetroffen.
[Betrokkene 1] heeft hierop zelf de computer en de laptop aan een nader onderzoek onderworpen. Daarbij ontdekte hij dat er op de G-partitie talloze containers stonden, waarvan hij er één heeft geopend. Deze container bevatte onder meer kinderpornografisch materiaal. De inhoud van die container heeft hij op 8 januari 2008 aan de politie overgedragen.
De politie heeft op 10 januari 2008 bij klaagster thuis een gesprek gehad met [betrokkene 1]. Volgens klaagster heeft [betrokkene 1] een technische handleiding voor de politie geschreven waarin staat hoe [betrokkene 1] de ‘hidden’ bestanden ‘unhidden’ heeft gemaakt. Ook heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij niet alleen op de desktopcomputer, maar ook op een laptop van beklaagde kinderpornografisch materiaal heeft gevonden. De computer en de laptop zijn begin januari 2008 aan de politie overhandigd waarna op beide computers kinderpornografisch materiaal is gevonden.
Beklaagde heeft tegenover de politie ten stelligste ontkend kinderporno te hebben gedownload. Vervolgens is de aangifte geseponeerd.
In het kader van de beklagprocedure heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Dit heeft onder meer geresulteerd in het proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], werkzaam bij het Kops Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Midden Nederland, Team High Tech Crime, d.d. 19 februari 2010, waaruit onder meer blijkt dat op de door hen onderzochte harde schijf programmatuur/software om bestanden zoals kinderporno te downloaden niet werd aangetroffen. Verbalisanten stellen dat de vraag of de computer mogelijk tussen begin november 2007 en 8 januari 2008 gemanipuleerd is, zonder nader onderzoek niet beantwoord kan worden. Verbalisanten bevelen nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) aan.
Het hof heeft vervolgens het NFI verzocht onderzoek te doen naar de volgende vragen:
A. Wanneer is er kinderpornografisch materiaal met de onderwerpelijke desktop en/of de laptop gedownload.
B. Is er tussen 5 november 2007 en 8 januari 2008 kinderpornografisch materiaal met de onderwerpelijke computerapparatuur gedownload.
C. Is/zijn computerbestanden op de computers na 5 november 2007 gemanipuleerd, bijvoorbeeld voorzien van een andere datum door bijvoorbeeld manipulatie van de interne klok van de computer(s).
Uit het rapport van het NFI blijkt dat alle op de laptop aangetroffen kinderpornobestanden op 27 april 2002 zijn aangemaakt. De antwoorden op de aan het NFI gestelde vragen luidden – zakelijk weergegeven – als volgt:
A. Er zijn binnen het onderzoek geen sporen gevonden aan de hand waarvan antwoord kan worden gegeven op de vraag wanneer kinderpornografisch materiaal is gedownload. Dat sluit overigens niet uit dat dergelijke sporen kunnen bestaan.
B. Deze vraag kon niet worden beantwoord aangezien er geen sporen zijn aangetroffen van downloaden binnen de genoemde periode.
C. Ten aanzien van de desktop – waar verreweg de meeste kinderpornografische bestanden op zijn aangetroffen – heeft tweemaal manipulatie plaatsgevonden met de systeemklok. Bij de laptop is dat niet het geval.
Beklaagde heeft – op 28 juni 2011 en op 9 oktober 2012 in raadkamer van het hof – verklaringen afgelegd, waarbij hij heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het downloaden c.q. het bezit van kinderporno. Beklaagde heeft voorts verklaard dat de desktopcomputer aanvankelijk alleen door hemzelf en door klaagster werd gebruikt, maar later ook door de moeder van klaagster, haar vriend ([betrokkene 1]) en klaagsters broer. Beklaagde stelt dat [betrokkene 1] de computer heeft gebouwd en ingericht en dat hij één tot twee keer per jaar bij hen thuis kwam om een back-up van de harde schijf te maken.
Beklaagde heeft daarnaast verklaard dat hij pas in augustus 2002 in dienst is getreden bij het bedrijf dat hem de in beslag genomen laptop ter beschikking stelde en dat bedoelde laptop hem bovendien pas in het voorjaar van 2003 ter beschikking is gesteld en dat deze laptop eerder in gebruik is geweest bij een voormalige collega.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het bezit van kinderporno als een ernstig strafbaar feit wordt aangemerkt en dat vervolging in beginsel opportuun is. Het hof dient zich evenwel ook te buigen over de vraag of bij strafvervolging in redelijkheid valt te verwachten dat dit zal resulteren in een veroordeling van beklaagde.
Met betrekking tot de desktopcomputer overweegt het hof dat op grond van het onderzoek geen uitsluitsel is verkregen over de vraag of anderen dan beklaagde in de periode dat de kinderpornobestanden op de computer zijn gezet de beschikking over de computer hebben gehad, waardoor niet valt uit te sluiten dat anderen dan beklaagde de bedoelde bestanden op de computer hebben geplaatst.
Voorts heeft het NFI aanwijzingen gevonden dat er in de periode tussen 5 november 2007 en 8 januari 2008 – toen beklaagde niet de beschikking over de desktop had – met de systeemklok van de desktop is gemanipuleerd.
Hierdoor valt niet uit te sluiten dat de kinderporno door een ander of anderen op de desktop is geplaatst.
Met betrekking tot de laptop overweegt het hof dat, uitgaande de hierboven vermelde gegevens, de aangetroffen kinderpornobestanden alle dateren van een datum gelegen vóór het moment waarop beklaagde in dienst trad bij zijn toenmalige werkgever, alsook vóór het moment waarop beklaagde de beschikking kreeg over de bedoelde laptop.
Onder de vorengenoemde omstandigheden is er onvoldoende bewijs dat beklaagde zich aan (het downloaden c.q. het bezit van) kinderpornografie schuldig heeft gemaakt. Naar het oordeel van het hof valt bovendien niet te verwachten dat verder onderzoek daarin nog verandering brengt. Derhalve valt naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat strafvervolging zal leiden tot een veroordeling van beklaagde.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. J.P.F. Rijken en mr. M. Bakhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
op 18 december 2012.
Mr. Bakhuis is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.