ECLI:NL:GHSHE:2012:BZ1377

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000579-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf voor zware mishandeling na slaan met glas

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag, maar werd wel veroordeeld voor zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 februari 2011 in Uden, waar de verdachte het slachtoffer met een glas heeft geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat leidde tot een bewezenverklaring van de subsidiaire tenlastelegging. De verdediging had gepleit voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op zwaar letsel had aanvaard.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden opgelegd, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering had ingediend voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, maar de benadeelde partij werd voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de wettelijke rente over de toegewezen schadevergoeding bepaald vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000579-12
Uitspraak : 21 december 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 februari 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-840352-11 tegen:
[VERDACHTE] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
postadres: [adresgegevens].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte van het primair ten laste gelegde feit -poging tot doodslag- vrijgesproken en ter zake van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over de vordering van de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd en de verdachte te dier zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] zal toewijzen tot een bedrag van EUR 949,94 voor wat betreft materiële schade, een bedrag van EUR 10.000,00 voor wat betreft immateriële schade, en een bedrag van EUR 2.000,-- voor proceskosten, met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige; één en ander met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdediging is bepleit dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen met inbegrip van diens beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen.
Om redenen van efficiëntie zal het evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 13 februari 2011 te Uden, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht (met een zwaaiende beweging) die [slachtoffer] met een glas op/tegen zijn oor en/of de rechterzijkant van zijn gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 februari 2011 te Uden aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (letsel aan de voorhoofdstak van de rechter aangezichtszenuw waardoor de rechter wenkbrauw niet goed omhoog kan worden bewogen en/of een beschadigde zenuw en/of een blijvend litteken bij/op het oor en/of de zijkant van het gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht (met een zwaaiende beweging) met een glas op/tegen zijn oor en/of de rechterzijkant van zijn gezicht te slaan.
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 13 februari 2011 te Uden, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht (met een zwaaiende beweging) die [slachtoffer] met een glas op/tegen zijn oor en/of de rechterzijkant van zijn gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Door de advocaat-generaal is aangevoerd dat de verdachte, door met een glas in de hand een slaande beweging te maken in hals-hoofdgebied van het slachtoffer [slachtoffer] de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze [slachtoffer] dodelijk zou worden getroffen.
Verdachte had daarbij bovendien rekening moeten houden met onverhoedse of onvoorziene bewegingen van het slachtoffer; hij heeft aldus voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer].
Door de verdediging is bepleit dat verdachte, gelijk de rechtbank heeft gedaan, zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer] eenmaal, gericht, met een (heel) bierglas in de hand heeft geslagen en dat hij deze toen ook heeft geraakt waar hij hem raken wilde, namelijk tegen het hoofd, en dat het glas bij aanraking met het slachtoffer is gebroken. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen andere relevante feiten en/of omstandigheden over dit slaan met het glas in de hand komen vast te staan, zodat het hof van die toedracht zal uitgaan.
Verdachte heeft ontkend de dood van [slachtoffer] te hebben beoogd, zodat de vraag voorligt of hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden. Dienaangaande is van belang dat een slag met een glas dat tevoren stukgeslagen is of met een glas dat stuk gaat door de slag in het algemeen slechts de dood ten gevolge zal kunnen hebben indien deze slag is gericht op vitale delen van het lichaam.
Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake geweest, zodat de evengeschetste handelwijze van verdachte moet worden geacht niet de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in zich te hebben geborgen. Uit een schrijven van forensisch arts Botter van 22 november 2011 gericht aan de officier van justitie blijkt immers dat er zich ter plaatse van het letsel geen vitale structuren bevinden, zodat -aldus Botter- met een dergelijk letsel geen levensbedreigende situatie kan ontstaan.
Het hof is dan ook evenmin als de rechtbank tot het oordeel kunnen komen dat verdachtes opzet -ook beschouwd in voorwaardelijke zin- was gericht op de dood van [slachtoffer]; het zal hem bijgevolg vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 februari 2011 te Uden aan een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (letsel aan de voorhoofdstak van de rechter aangezichtszenuw waardoor de rechter wenkbrauw niet goed omhoog kan worden bewogen en een litteken bij/op het oor en de zijkant van het gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een glas tegen zijn oor en de rechterzijkant van zijn gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij, toen hij sloeg naar het slachtoffer [slachtoffer], niet in de gaten had dat hij een glas in zijn handen had.
Voor zover de verdachte hier mee heeft willen betogen dat bij hem derhalve het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbrak, overweegt het hof het volgende.
De verdachte heeft tegenover de politie onder andere verklaard: “Ik heb daarop een tik uitgedeeld. Ik had een glas in mijn hand”, en ter terechtzitting van de rechtbank: ”Ik had het glas al enige tijd in mijn handen”. Nog daargelaten dat het zich uiterst moeilijk laat denken, dat iemand die in een horecagelegenheid staat te drinken, zich er niet van bewust zou zijn dat hij daarbij een glas vast houdt, wijst het hof verdachtes betoog in het licht van die verklaringen als ongeloofwaardig van de hand.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte met een gerichte slag met een glas tegen het gezicht of hoofd van een ander bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat glas zou breken en er een snijwond van 5 cm breed en circa 1 cm diep, waarbij het oor juist boven de oorlel en de wang wordt doorgesneden, zou ontstaan, met als gevolg een subtotale ooramputatie en letsel aan de voorhoofdstak van de rechter aangezichtszenuw.
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel van die ander heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin het bewezen verklaarde pijn en ernstig letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer;
- het gewelddadige karakter van het bewezen verklaarde (het slaan met een glas tegen het hoofd van het slachtoffer) en
- de omstandigheid dat het feit zich heeft afgespeeld in een café in een uitgaansgebied, hetgeen doorgaans gevoelens van onrust en onveiligheid met zich brengt.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft bij de strafbepaling aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Gelet daarop heeft het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden tot uitgangspunt genomen. Het hof betrekt vervolgens bij zijn beslissing de volgende omstandigheden ten nadele en ten voordele van verdachte.
Ten nadele van verdachte neemt het hof de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde handelen heeft plaatsgevonden in aanmerking. Verdachte heeft de confrontatie met de vriend van het slachtoffer [slachtoffer] gezocht. [Slachtoffer] heeft een (verdere) schermutseling tussen zijn vriend en verdachte voorkomen, door tussen beiden te gaan staan en heeft er vervolgens voor gezorgd dat zijn vriend zich met hem van de plek van de ruzie verwijderde. Op het moment dat [slachtoffer] en zijn vriend wegliepen, heeft verdachte [slachtoffer] onverhoeds met een glas tegen diens hoofd/gezicht geslagen. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van zinloos geweld. Hij wilde, zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, laten zien wie de baas was.
Ten voordele van verdachte houdt het hof rekening met omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan, in het bijzonder de mate en aard van de publiciteit waarmede deze zaak gepaard is gegaan en de betrokkenheid daarbij, zomede bij ongewenste bemoeienissen met verdachte en diens (werk-) omgeving, van het slachtoffer en/of de zijnen; een betrokkenheid die zich, naar ter terechtzitting aannemelijk is geworden, tot op heden heeft gemanifesteerd. Voorts is verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 november 2012, voorafgaand aan onderhavige kwestie niet eerder wegens geweldsdelicten veroordeeld.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur voor het bewezen verklaarde feit alleszins passend en geboden.
Met oplegging bovendien van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 29.132,30, bestaande uit materiële, immateriële schade en kosten rechtsbijstand.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.949,94 (bestaande uit een materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 949,94 en een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente). De vordering is voorts afgewezen voor wat betreft de meer gevorderde materiële kosten, de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de meer gevorderde immateriële kosten, en de vordering is afgewezen voor wat betreft de kosten aan rechtsbijstand.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet weersproken tot het door de rechtbank in het beroepen vonnis toegewezen gedeelte, zodat de vordering in zoverre toegewezen kan worden.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien nader onderzoek nodig zou zijn, onder meer naar de huidige gezondheidssituatie van het slachtoffer en naar het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de door de benadeelde partij opgegeven schade, waarbij in het bijzonder aandacht dient te worden besteed aan de gevorderde kosten van rechtsbijstand, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er ook civiele procedures tussen de benadeelde partij en de verdachte aanhangig zijn. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering voor dat overige niet worden ontvangen en kan die vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.949,94 (tweeduizend negenhonderdnegenenveertig euro en vierennegentig cent) bestaande uit: € 949,94 (negenhonderdnegenenveertig euro en vierennegentig cent) materiële schade en
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering terzake materiële en immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 2.949,94 (tweeduizend negenhonderdnegenenveertig euro en vierennegentig cent) bestaande uit: € 949,94 (negenhonderdnegenenveertig euro en vierennegentig cent) materiële schade en
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 39 (negenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van A. van Baast, griffier,
en op 21 december 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.D. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.