ECLI:NL:GHSHE:2012:BY7464

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000402-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van ambtenaar door medewerker bouwbedrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de veroordeling van [verdachte C], een medewerker van een bouwbedrijf, die werd beschuldigd van omkoping van een ambtenaar, [ambtenaar B], werkzaam bij de provincie Limburg. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin [verdachte C] vrijgesproken was van het onder I ten laste gelegde, maar het hof heeft geoordeeld dat het beroep van de officier van justitie niet-ontvankelijk is voor dat onderdeel. Het hof heeft echter het vonnis van de rechtbank vernietigd voor het onder II ten laste gelegde feit, waarbij [verdachte C] werd beschuldigd van het doen van giften aan [ambtenaar B] met het oogmerk om hem te bewegen in zijn functie als ambtenaar iets te doen of na te laten.

Het hof heeft vastgesteld dat [verdachte C] in de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 augustus 2007 verschillende giften heeft gedaan aan [ambtenaar B], waaronder een dakkapel, een aanrechtblad en een airconditioning, met een totale waarde van ongeveer € 40.000. Het hof oordeelde dat [verdachte C] wist dat deze giften bedoeld waren om [ambtenaar B] te bewegen tot het begunstigen van het bouwbedrijf. De verdediging had bepleit dat [verdachte C] niet op de hoogte was van de achtergronden van de giften, maar het hof verwierp dit verweer.

Uiteindelijk heeft het hof [verdachte C] veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en heeft het de strafbaarheid van het bewezen verklaarde vastgesteld. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 177a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van [verdachte C].

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000402-11
Uitspraak : 27 december 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Gravenhage
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, zetelend te 's-Hertogenbosch, van 19 januari 2011 in de strafzaak met parketnummer
01-993206-10 tegen:
[verdachte C],
geboren [1979],
wonende te [woonplaats].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is:
- de dagvaarding nietig verklaard voor zover het betreft het onder II ten laste gelegde;
- [verdachte C] vrijgesproken van het onder I ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 8, 9 en 12 oktober 2012, 19, 21 en 29 november 2012 en 13 december 2012, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 oktober 2010, 20 december 2010 en .
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de [verdachte C] naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaten-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de [verdachte C] voor het onder II ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
De verdediging heeft bepleit dat [verdachte C] wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het openbaar ministerie, dat hoger beroep heeft ingesteld, geen bezwaren heeft tegen de in het vonnis van de eerste rechter genomen beslissing ten aanzien van het onder I ten laste gelegde.
Ambtshalve vindt het hof in het vonnis waarvan beroep geen gronden om de zaak ten aanzien van het onder I ten laste gelegde in hoger beroep in behandeling te nemen.
Gezien het vorenstaande zal de officier van justitie zonder onderzoek van de zaak zelf
niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder I ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan [verdachte C] is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
II
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 1 augustus 2007 te Voerendaal en/of Meerssen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ambtenaar, te weten
[ambtenaar B], zijnde ambtenaar van de provincie Limburg, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) heeft gedaan en/of (een) dienst(en) heeft verleend en/of aangeboden, te weten
- schilderwerkzaamheden aan/in de woning van die [ambtenaar B] en/of
- (een) rolluik(en) en/of (een) hor(ren) en/of (een) screen(s) en/of een overkapping en/of een sectionaaldeur (inclusief plaatsing) en/of
- een dakkapel (inclusief plaatsing) en/of
- een aanrechtblad (inclusief plaatsing) en/of
- een airconditioningsinstallatie (inclusief plaatsing),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
met het oogmerk om die [ambtenaar B] te bewegen in zijn bediening, als ambtenaar van de provincie Limburg, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, iets te doen en/of na te laten (sub 1) en/of
tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [ambtenaar B] in zijn huidige en/of vroegere bediening, als ambtenaar van de provincie Limburg, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, is gedaan en/of nagelaten (sub 2)
bestaande uit het (telkens)
- begunstigen van [bouwbedrijf] en/of [verdachte C] en/of [verdachte B] en/of
[verdachte D] en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] en/of
- verstrekken/delen van interne/provinciale informatie aan/met [verdachte C] en/of
[verdachte B] en/of [verdachte D] en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] en/of
- ten gunste van [bouwbedrijf] en/of [verdachte C] en/of [verdachte B] en/of
[verdachte D] en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] verstrekken van (eenzijdige) informatie ten behoeve van besluitvormingsprocedures (binnen de provincie Limburg) en/of
- (adviseren tot) verstrekken en/of gunnen van werken en/of opdrachten en/of projecten aan [bouwbedrijf] en/of [verdachte C] en/of [verdachte B] en/of [verdachte D] en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] en/of
- goedkeuren van en/of opdracht geven tot het doen van meerwerk en/of verrichten van aanvullende werkzaamheden door/aan [bouwbedrijf] en/of [verdachte C] en/of [verdachte B] en/of [verdachte D] en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De [verdachte C] is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
[…]
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat er een ander of anderen dan [verdachte C] (in zijn hoedanigheid van projectleider van [bouwbedrijf]) enige betrokkenheid heeft of hebben gehad bij het verstrekken van de giften in de vorm van het plaatsen van de dakkapel, het aanrechtblad en de airconditioning in de woning van [ambtenaar B]. [verdachte C] zal daarom worden vrijgesproken van het onder II ten laste gelegde bestanddeel “tezamen en in vereniging met een ander of anderen”.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A1.
De raadsman heeft namens [verdachte C] bepleit dat [verdachte C] dient te worden vrijgesproken van het onder II ten laste gelegde nu niet bewezen kan worden dat [verdachte C] het oogmerk heeft gehad [ambtenaar B] te bewegen [bouwbedrijf] te begunstigen. [verdachte C] had – aldus de verdediging – geen wetenschap van de achtergronden van het verstrekken van de giften aan [ambtenaar B]. [verdachte C] heeft enkel opdrachten uitgevoerd die hem door zijn leidinggevenden zijn gegeven en dat er andere afspraken waren wist hij niet.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
A2.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt het hof vast dat:
- [verdachte C] in de periode september 2005 tot medio 2007 als projectleider werkzaam was bij [bouwbedrijf] te Meerssen (hierna: [bouwbedrijf]);
- [verdachte C] in het kader van die functie verantwoordelijk was voor de uitvoering van projecten van [bouwbedrijf] en contact had met de gemeente en provincie in het kader van deze projecten;
- één van de contacten van [verdachte C] bij de provincie Limburg de heer [ambtenaar B] was, medewerker van het bureau Technisch Beheer van de afdeling Provinciale Wegen van de provincie Limburg;
- in de woning van de heer [ambtenaar B] in 2005 een verbouwing van de zolder heeft plaatsgevonden, in 2006 een aanrechtblad is geplaatst en in 2007 een airconditioning is geleverd;
- de kosten van deze verbouwingen in totaal circa € 40.000,00 bedroegen en geheel voor rekening van [bouwbedrijf] zijn gekomen;
- [verdachte C] als projectleider van [bouwbedrijf] de afspraken met [ambtenaar B] en zijn echtgenote heeft gemaakt met betrekking tot deze verbouwingswerkzaamheden;
- [verdachte C] in dat kader de opdrachten voor deze werkzaamheden heeft verstrekt aan bouwbedrijf [naam] en daarbij aangaf dat de facturen voor deze werkzaamheden aan [bouwbedrijf] konden worden gestuurd;
- [verdachte C] in overleg met [ambtenaar B] instructies gaf aan [naam] over de omschrijving die op de facturen moest komen te staan, welke omschrijving een andere was dan de werkelijke verrichte werkzaamheden.
A3.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte C] heeft geweten dat de bouwwerkzaamheden in de woning van [ambtenaar B] geheel voor rekening van [bouwbedrijf] zijn gekomen. [verdachte C] heeft hierin zelfs een actieve rol gespeeld doordat hij steeds aangaf dat de factuur naar [bouwbedrijf] gestuurd moest worden en instructies aan het bouwbedrijf [naam] gaf met betrekking tot de omschrijvingen die op de bonnen moesten komen te staan. Dit duidt erop dat de werkelijkheid met betrekking tot de bij [ambtenaar B] verrichte werkzaamheden, namelijk dat deze geheel voor rekening van [bouwbedrijf] kwamen, verhuld moest worden. [verdachte C] had als projectleider van [bouwbedrijf] contact met [ambtenaar B] en wist derhalve van de positie van [ambtenaar B] bij de provincie. [verdachte C] moet, mede gezien de omvang van de giften en het feit dat [bouwbedrijf] zich normaal gesproken niet bezig hield met privé-verbouwingen maar met infrastructuur, zich ervan bewust zijn geweest dat deze giften tot doel hadden [ambtenaar B] te bewegen tot handelen ten gunste van [bouwbedrijf]. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de giften aan [ambtenaar B] werden gedaan om hem in zijn functie van ambtenaar van de provincie Limburg te bewegen om [bouwbedrijf] te begunstigen zoals hierna bewezen verklaard.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, zoals die naar voren komen uit de daaraan onder 1 tot en met 16 opgenomen bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), alsmede hetgeen hierover overwogen is onder A, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan [verdachte C] onder II ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
II
hij in de periode van 01 januari 2005 tot en met 1 augustus 2007 in Nederland een ambtenaar, te weten [ambtenaar B], zijnde ambtenaar van de provincie Limburg, giften heeft gedaan, te weten
- een dakkapel (inclusief plaatsing) en
- een aanrechtblad (inclusief plaatsing) en
- een airconditioningsinstallatie (inclusief plaatsing),
met het oogmerk om die [ambtenaar B] te bewegen in zijn bediening, als ambtenaar van de provincie Limburg, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, iets te doen en/of na te laten bestaande uit het begunstigen van [bouwbedrijf].
Het hof acht niet bewezen hetgeen [verdachte C] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder II bewezen verklaarde levert op:
Een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Op te leggen straf
B1.
Het hof heeft bewezen verklaard – kort weergegeven – dat [verdachte C] giften voor een totaalbedrag van omstreeks € 40.000,00 aan [ambtenaar B] heeft gedaan, met het oogmerk om [ambtenaar B] te bewegen om, zonder in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen.
B2.
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof aan [verdachte C] een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis zal opleggen.
B3.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de [verdachte C], zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
B4.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat [verdachte C] in een periode van twee jaar giften heeft gedaan met een waarde van in totaal omstreeks € 40.000,00;
- de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen is geschaad, aangezien de burger er op moet kunnen vertrouwen dat beslissingen van de overheid op objectieve gronden worden genomen;
- de omstandigheid dat [verdachte C] door ambtenaren om te kopen [bouwbedrijf] op oneerlijke wijze voordeel verschaft en zijn andere aannemers benadeeld.
Ten aanzien van de persoon van [verdachte C] heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie
d.d. 9 augustus 2012, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- de persoonlijke omstandigheden van [verdachte C], zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
B5.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan zoekt het hof met betrekking tot de op te leggen taakstraf aansluiting bij de door de advocaten-generaal gevorderde straf en komt het hof tot oplegging van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, en 177a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder I ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de [verdachte C] het onder II ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de [verdachte C] onder II meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de [verdachte C] strafbaar.
Veroordeelt de [verdachte C] tot een taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 ( vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx-van Roosmalen en mr. M.F.S. ter Heide, griffiers,
en op 27 december 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H. Harmsen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.