ECLI:NL:GHSHE:2012:BY7453

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000399-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling gemeenteambtenaar voor het aannemen van giften en schending van ambtsplicht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een gemeenteambtenaar, werd veroordeeld voor het aannemen van giften van een medewerker van een bouwbedrijf, wat in strijd was met zijn ambtsplicht. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis waarin de verdachte vrijgesproken was van het onder I ten laste gelegde. Het hof heeft de zaak onderzocht op meerdere zittingen en heeft de vordering van de advocaten-generaal inwilligd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte ontzet uit het recht om een ambt te bekleden voor de duur van 2 jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte, als ambtenaar, redelijkerwijs moest vermoeden dat de giften hem werden gedaan om hem te bewegen om in strijd met zijn plicht te handelen. De verdachte had door zijn handelen het vertrouwen dat in hem als ambtenaar was gesteld ernstig geschonden. Het hof heeft de bewijsvoering en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen verklaarde feiten. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000399-11
Uitspraak : 27 december 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ‘s-Gravenhage
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, zetelend te ‘s-Hertogenbosch, van 19 januari 2011 in de strafzaak met parketnummer
01-993217-09 tegen:
[ambtenaar H],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is:
- de dagvaarding nietig verklaard voor zover het betreft het onder II ten laste gelegde;
- verdachte vrijgesproken van het onder I ten laste gelegde;
- de teruggave gelast aan de verdachte van de in beslag genomen zeefdrukken.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 8, 9 en 12 oktober 2012, 19, 21 en 29 november 2012 en 13 december 2012, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 juni 2010, 16 december 2010 en 5 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaten-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte voor het onder I ten laste gelegde feit zal veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren,
- een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht,
- ontzetting uit het recht om een ambt te bekleden in rijks-, provinciaal of gemeentelijk verband, dan wel in enige andere organisatie met overheidsstatus, voor een duur van twee jaar, alsmede tot
- verbeurdverklaring van de in beslag genomen zeefdrukken.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
I
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
01 april 2005 tot en met 27 januari 2009 te Sittard-Geleen en/of Simpelveld en/of Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem en/of Meerssen, in elk geval in Nederland, als ambtenaar (projectmanager B.) van de gemeente Sittard-Geleen
(een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- meerdere, althans een, contant(e) geldbedrag(en), althans meerdere, althans een, geldlening(en) en/of
- meerdere, althans een, zeefdruk(ken),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [verdachte A] (in zijn hoedanigheid van projectleider of regiomanager bij [bouwbedrijf]) en/of [verdachte B] (in zijn hoedanigheid van directeur van [bouwbedrijf]) en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] en/of (namens) [bouwbedrijf]
A. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
B. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [bouwbedrijf] en/of [verdachte A] en/of [verdachte B] en/of (een) andere medewerker(s) van
[bouwbedrijf] en/of
- verstrekken/delen van geheime en/of vertrouwelijke en/of interne/gemeentelijke en/of niet-openbare en/of concurrentie gevoelige informatie aan/met [verdachte A] en/of
[verdachte B] en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] en/of
- (anders dan om zakelijke redenen) aansturen op het ondertekenen en/of verstrekken van een referentieverklaring ten behoeve van [bouwbedrijf] en/of
[verdachte A] en/of [verdachte B] en/of (een) andere medewerker(s) van
[bouwbedrijf];
en/of
II
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
01 april 2005 tot en met 27 januari 2009 te Sittard-Geleen en/of Simpelveld en/of Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem en/of Meerssen, in elk geval in Nederland, als ambtenaar (projectmanager B.) van de gemeente Sittard-Geleen
(een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- meerdere, althans een, contant(e) geldbedrag(en), althans meerdere, althans een, geldlening(en) en/of
- meerdere, althans een, zeefdruk(ken),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [verdachte A] (in zijn hoedanigheid van projectleider of regiomanager bij [bouwbedrijf]) en/of [verdachte B] (in zijn hoedanigheid van directeur van [bouwbedrijf]) en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] en/of (namens) [bouwbedrijf]
A. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
B. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- begunstigen van [bouwbedrijf] en/of [verdachte A] en/of [verdachte B] en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] en/of
- verstrekken/delen van interne/gemeentelijke informatie aan/met [verdachte A] en/of [verdachte B] en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] en/of
- aansturen op het ondertekenen en/of verstrekken van een referentieverklaring ten behoeve van [bouwbedrijf] en/of [verdachte A] en/of [verdachte B] en/of (een) andere medewerker(s) van [bouwbedrijf].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewijs
[…]
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
B.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven –:
1. dat verdachte van [verdachte A] in privé een geldbedrag van € 20.000,00 heeft geleend;
2. dat [verdachte A] de geldlening niet is aangegaan met het doel om verdachte ertoe te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten;
3. dat niet bewezen kan worden verklaard dat het verstrekken van de geldlening, de vereiste wetenschap of culpa, te weten het weten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat de dienst aan verdachte wordt verleend teneinde hem te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, zijdens verdachte heeft opgeleverd.
Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat de lezing van verdachte dat hij van [verdachte A] in privé een geldbedrag van € 20.000,00 heeft geleend niet door de wettige bewijsmiddelen of daaraan te ontlenen feiten en omstandigheden wordt weerlegd en dat deze lezing evenmin kan worden weerlegd door te oordelen dat deze niet aannemelijk is geworden dan wel als ongeloofwaardig of zo onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.2.1
Het hof stelt voorop dat wanneer een verdachte het hem ten laste gelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, het hof – indien het tot een bewezenverklaring komt – die aangedragen alternatieve lezing zal moeten weerleggen.
Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal het hof ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig ter zijde moet worden geschoven.
B.2.2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte met betrekking tot de gestelde lening verklaard dat hij met [verdachte A] geen aflossingstermijn heeft afgesproken en dat de lening mondeling is aangegaan en dat daar geen schriftelijke overeenkomst van is opgemaakt.
B.2.3.1
Verdachte heeft bij de Rijksrecherche wisselende verklaringen afgelegd over het tijdstip van de ontvangst van de gestelde lening.
In eerste instantie verklaarde verdachte op 23 maart 2009: “Ik heb dat bedrag van hem geleend in 2008.”
In zijn tweede verhoor op 23 maart 2009 verklaarde verdachte: “Ik heb vanochtend verklaard dat ik het geld in 2008 van [verdachte A] geleend heb, maar het kan ook zijn dat ik het geld in 2007 van [verdachte A] geleend heb. (…) [I]k vermoed dat ik nog voor medio 2006 het geld geleend heb.”
Op 28 maart 2009 antwoordt verdachte op de vraag “Weet u inmiddels wanneer u het geld heeft ontvangen van [verdachte A]?”: “Ik weet dat het in 2006 geweest is en ik vermoed rond de helft van het jaar.”
B.2.3.2
Voorts heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd bij de Rijksrecherche over wat hij heeft gedaan met het door hem geleende geld. Hij verklaarde op 23 maart 2009: “Ik heb er onder andere spullen van gekocht bij Hornbach. Een gedeelte van het geld is naar de ABN/AMRO spaarrekening gegaan en een ander gedeelte van de lening heb ik in de kluis gedaan.”
Op 19 augustus 2009 verklaart verdachte evenwel: “Ik heb het geld in totaal in de kluis gedaan en ik heb het niet op mijn spaarrekening gestort. (…) Ik heb van het geleende geld geen artikelen gekocht bij Hornbach.”
B.2.3.3
Ten slotte heeft verdachte wisselend verklaard over een afspraak met medeverdachte [verdachte A] al dan niet ter terugbetaling van de gestelde lening. Immers, op 23 maart 2009 verklaart verdachte daaromtrent:
“Het geld moest inderdaad terug en ik had op maandag 26 of dinsdag 27 januari 2009 een afspraak met [verdachte A] bij mij op kantoor. Ik had het geld voor die afspraak niet bij mij, maar ik had het inmiddels wel in bezit. [verdachte A] wist ook de reden van onze afspraak, namelijk dat ik over de terug betaling met hem wilde praten. [verdachte A] zal dit kunnen bevestigen.”
Vervolgens verklaart verdachte op 25 maart 2009:
“Ik wilde de terugbetaling van de lening echt wel met [verdachte A] bespreken en daarom heb ik die afspraak met hem gemaakt. [verdachte A] wist niet dat ik tijdens die afspraak met hem wilde spreken over de terugbetaling van de lening. De afspraak werd gemaakt zodat [verdachte A] zijn nieuwe auto kon laten zien. [verdachte A] kan niet bevestigen dat hij op de hoogte was van de afspraak.”
B.2.4
Door de Rijksrecherche is een onderzoek ingesteld naar de financiële positie van verdachte in de periode vanaf 2006 tot en met 2009. Het proces-verbaal van bevindingen houdt – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende in:
“[…]”
Naar het oordeel van het hof kan uit de inhoud van dit proces-verbaal van bevindingen de noodzaak van het aangaan van een lening met [verdachte A] niet blijken.
B.2.5.1
In zijn vijfde verhoor bij de Rijksrecherche heeft medeverdachte [verdachte A] verklaard dat hij geen leningen heeft verstrekt. In de daarop volgende 35 verhoren bij de Rijksrecherche is hij op die verklaring niet teruggekomen.
Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte A] als getuige in de onderhavige zaak verklaard dat hij privé € 20.000,00 heeft geleend aan verdachte.
B.2.5.2
Het hof houdt medeverdachte [verdachte A] aan zijn bij de Rijksrecherche afgelegde verklaring, nu bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen feiten of omstandigheden zijn gesteld dan wel (overigens) aannemelijk zijn geworden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat daaraan minder geloof zou moeten worden gehecht dan aan de door hem ter terechtzitting in hoger beroep als getuige betrokken stelling.
B.2.6
Gelet op:
- de omstandigheid dat op geen enkele manier is vastgelegd dat het bij het door [verdachte A] aan verdachte gegeven geld om een lening ging;
- de omstandigheid dat geen aflossingstermijn is afgesproken;
- de op onderdelen wisselende verklaringen van verdachte met betrekking tot het geldbedrag;
- de omstandigheid dat uit het financieel onderzoek de noodzaak van het aangaan van een lening niet is gebleken;
- de omstandigheid dat het hof medeverdachte [verdachte A] houdt aan zijn bij de Rijksrecherche afgelegde verklaring dat hij geen leningen heeft verstrekt;
acht het hof niet aannemelijk geworden dat verdachte het bedrag van € 20.000,00 in privé heeft geleend van [verdachte A]. Daaraan kan niet afdoen dat verdachte het bedrag volgens zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg op 14 december 2010 aan [verdachte A] heeft terugbetaald, nu dit geschiedde lang nadat de overdracht van het geld aan verdachte aan het licht was gekomen en hij daarover was ondervraagd door de politie, alsmede kort voor de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak in eerste aanleg.
B.2.6
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte in 2006 twee giften gedaan door [verdachte A], te weten twee contante geldbedragen, heeft aangenomen.
B.3
Gelet op de positie die verdachte vervulde als ambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen in de functie van projectmanager B, alsmede de feiten en omstandigheden dat:
- verdachte in zijn hoedanigheid van projectmanager een schakel vormde tussen de overheid en marktpartijen;
- verdachte in een tijdsbestek van ongeveer twee maanden giften heeft ontvangen die in totaal een waarde hadden van € 20.000,00;
- de giften zijn gedaan door [verdachte A], van wie verdachte wist dat hij werkzaam was bij de [bouwbedrijf] en met wie verdachte vanaf medio jaren negentig zakelijk contact had;
- bouwbedrijf [bouwbedrijf] zoals elk bouwbedrijf, naar van algemene bekendheid is, er een groot belang bij had om bouwprojecten toebedeeld te krijgen;
moet verdachte minstgenomen redelijkerwijs hebben vermoed dat de giften aan hem werden gedaan teneinde een tegenprestatie te verkrijgen in de vorm van het begunstigen van [bouwbedrijf] zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Het vorenstaande wordt ook bevestigd in de tegenprestaties die ook daadwerkelijk door verdachte zijn verricht, zoals deze blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen.
B.4
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.
Als de stelling van verdachte wel aannemelijk was geworden en voor waar moet worden gehouden dat verdachte dus daadwerkelijk een renteloze lening van een bedrag van
€ 20.000,00 met medeverdachte [verdachte A] was aangegaan zonder dat een aflossingstermijn was afgesproken was naar het oordeel van het hof evenzeer sprake geweest van een dienst in de zin van de artikelen 362 en 363 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de positie die verdachte vervulde als ambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen in de functie van projectmanager B, alsmede de feiten en omstandigheden dat:
- verdachte in zijn hoedanigheid van projectmanager een schakel vormde tussen de overheid en marktpartijen;
- de verdachte renteloos € 20.000,00 kon lenen zonder dat een aflossingstermijn werd afgesproken;
- de dienst zou zijn verleend door [verdachte A], van wie verdachte wist dat hij werkzaam was bij de [bouwbedrijf] en met wie verdachte vanaf medio jaren negentig zakelijk contact had;
- bouwbedrijf [bouwbedrijf] zoals elk bouwbedrijf, naar van algemene bekendheid is, er een groot belang bij had om bouwprojecten toebedeeld te krijgen;
had verdachte alsdan eveneens minstgenomen redelijkerwijs moeten hebben vermoed dat de dienst aan hem werd verleend teneinde een tegenprestatie te verkrijgen in de vorm van het begunstigen van [bouwbedrijf] zoals in de bewezenverklaring is omschreven.
C.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het handelen in strijd met zijn ambtsplicht. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat uit het feitencomplex met betrekking tot de parkeerplaats bij het Orbis-ziekenhuis geen begunstiging om andere dan zakelijke redenen kan worden afgeleid.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
C.2
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aan [verdachte A] van [bouwbedrijf] een richtprijs heeft opgegeven met betrekking tot de aanleg van het tijdelijke parkeerterrein bij ziekenhuis ORBIS, terwijl hij deze informatie niet heeft verstrekt aan [bedrijf].
C.3
Ambtenaren handelen in strijd met hun plicht wanneer zij handelen in strijd met de voor hen geldende gedragslijn dat een ambtenaar – naar uit de aard van het ambtenaarschap voortvloeit – in zijn taakuitoefening eerlijk, nauwgezet en neutraal dient te zijn en alle belanghebbenden gelijkelijk dient te behandelen. Het geven van een voorkeursbehandeling is op die grond verboden. Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte
[bouwbedrijf] een voorkeursbehandeling heeft gegeven. Verdachte heeft aan [bouwbedrijf] immers informatie gegeven die hij niet aan [bedrijf] heeft gegeven. Hij is in die zin derhalve niet neutraal geweest en heeft aldus in strijd met zijn plicht gehandeld.
Het verweer wordt bijgevolg in al zijn onderdelen verworpen.
D.
Het hof is – evenals de verdediging – ten aanzien van de inzet van verdachte met betrekking tot het verstrekken van een referentieverklaring van oordeel dat gezegd kan worden dat deze vorm van begunstiging geen strijd met de ambtsplicht oplevert.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (als hierboven genoemd), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte onder I en II ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
I
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te Sittard-Geleen als ambtenaar (projectmanager B.) van de gemeente Sittard-Geleen giften, te weten contante geldbedragen, gedaan door [verdachte A], heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, telkens redelijkerwijs vermoedde dat deze gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten het anders dan om zakelijke redenen begunstigen van [bouwbedrijf];
en
II
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te Sittard-Geleen als ambtenaar (projectmanager B.) van de gemeente Sittard-Geleen giften, te weten contante geldbedragen, gedaan door [verdachte A], heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, telkens redelijkerwijs vermoedde dat deze gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten het begunstigen van [bouwbedrijf].
Partiële vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof in het bijzonder als volgt.
Met betrekking tot de zeefdrukken zijn naar het oordeel van het hof, gelet op de waarde die de zeefdrukken vertegenwoordigen, uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen om de overtuiging te kunnen bekomen dat verdachte deze heeft aangenomen terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werden gegeven teneinde hem te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht iets te doen of na te laten dan wel dat hij deze heeft gevraagd teneinde hem te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder I bewezen verklaarde levert op:
als ambtenaar een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd.
Het onder II bewezen verklaarde levert op:
Als ambtenaar een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bewezen verklaard – kort weergegeven – dat verdachte als ambtenaar twee geldbedragen, totaal € 20.000,00 heeft aangenomen, terwijl hij redelijkerwijs vermoedde dat deze giften hem gedaan werden teneinde hem te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten.
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede ontzetting uit het recht om een ambt te bekleden in rijks-, provinciaal of gemeentelijk verband, dan wel in enige andere organisatie met overheidsstatus, voor een duur van twee jaar.
De verdediging heeft bepleit dat bij de strafoplegging acht geslagen zal worden op:
- de omstandigheid dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte door het aannemen van de giften het in hem gestelde vertrouwen heeft beschaamd en zijn positie heeft misbruikt voor persoonlijk voordeel;
- de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen is geschaad, aangezien de burger er op moet kunnen vertrouwen dat beslissingen van de overheid op objectieve gronden worden genomen;
- de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde de integriteit van de overheid is aangetast, aangezien de overheid moet kunnen vertrouwen op de loyaliteit, betrouwbaarheid en onkreukbaarheid van de eigen ambtenaren.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie
d.d. 9 augustus 2012, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Gelet op de omvang van de door verdachte aangenomen giften en het handelen waartoe verdachte is bewogen, acht het hof de door de
advocaat-generaal gevorderde taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf in het onderhavige geval een passende reactie.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Verdachte heeft door zijn bewezen verklaarde handelen het in hem als ambtenaar gestelde vertrouwen ernstig geschonden en zijn ambt in diskrediet gebracht. Daarom zal hem de bijkomende straf van ontzetting uit het recht om ambten te bekleden worden opgelegd voor na te melden duur.
Beslag
Van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven zeefdrukken zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 29, 31, 57, 362 en 363 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder I en II ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder I en II meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot het bekleden van ambten voor de duur van
2 (twee) jaren.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: vier zeefdrukken, IBN-codes 11A.01.003.001, 11A.01.003.002, 11A.01.003.003 en 11A.01.003.004.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx-van Roosmalen en mr. M.F.S. ter Heide, griffiers,
en op 27 december 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H. Harmsen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.