ECLI:NL:GHSHE:2012:BY7156

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.092.204
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het Sociaal Plan NXP in relatie tot het Persoonlijk Budget en de rechtsbevoegdheid van CNV Vakmensen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van CNV Vakmensen tegen [geintimeerde] over de uitleg van het Sociaal Plan NXP en de toepassing van het Persoonlijk Budget. CNV Vakmensen vorderde onder andere dat het volledige persoonlijk budget, met uitzondering van de 2% levensloopbijdrage, als onderdeel van het loon van (ex)werknemers moest worden beschouwd. De zaak volgde op een eerdere uitspraak van de kantonrechter die de vorderingen van CNV Vakmensen had afgewezen. Het hof diende te beoordelen of CNV Vakmensen ontvankelijk was in haar vorderingen op basis van artikel 3:305a BW, dat belangenorganisaties de bevoegdheid geeft om namens hun leden op te treden.

Het hof oordeelde dat CNV Vakmensen aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid voldeed, omdat de belangen van de leden van CNV Vakmensen gelijksoortig waren en de organisatie bevoegd was om deze belangen te behartigen. De discussie concentreerde zich op de vraag of het Persoonlijk Budget, dat per 1 januari 2010 was geïntroduceerd, deel uitmaakte van het salaris zoals gedefinieerd in het Sociaal Plan NXP. Het hof concludeerde dat de uitleg van CNV Vakmensen niet aannemelijk was, omdat het Sociaal Plan en het Addendum geen wijziging in de definitie van salaris bevatten na de invoering van het Persoonlijk Budget. Het hof verwierp de vorderingen van CNV Vakmensen en bekrachtigde de proceskostenveroordeling van de kantonrechter.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke definities binnen sociale plannen en de rol van vakorganisaties in het behartigen van de belangen van hun leden. Het hof wees erop dat de uitleg van CAO-bepalingen en sociale plannen moet worden gebaseerd op de bewoordingen en de context van de overeenkomst, en niet op de bedoelingen van de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.092.204/01
arrest van 18 december 2012
in de zaak van
de Vereniging CNV Vakmensen,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. H. Aydemir,
tegen:
[X.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 juni 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven gewezen vonnis van 7 april 2011 tussen appellante - CNV Vakmensen - als eiseres en geïntimeerde - [geintimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr., rolnr.: 709138, 10-8667)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Nadat op verzoek van CNV Vakmensen op 2 augustus 2011 een herstelexploot was uitgebracht, heeft zij onder overlegging van producties bij memorie van grieven tevens akte wijziging eis vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd:
A. te verklaren voor recht dat het volledige persoonlijk budget, met uitzondering van de 2% levensloopbijdrage werkgever, vanaf 1 januari 2010 volledig onderdeel is van het loon van de (ex) werknemers in dienst bij [geintimeerde], die lid zijn van CNV Vakmensen, zoals gedefinieerd onder artikel 1 sub j Sociaal Plan NXP, het Addendum van 23 januari 2009 en de Intentieverklaring van 21 april 2010,
B. [geintimeerde] te gebieden bij toepassing van het Sociaal Plan NXP, het Addendum en de Intentieverklaring alsnog aan de (ex)werknemers in dienst van [geintimeerde], die lid zijn van CNV Vakmensen, die het aangaat zo nodig met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 het loon te betalen zoals gedefinieerd in artikel 1 sub j Sociaal Plan en Addendum van 23 januari 2009 en de Intentieverklaring van 21 april 2010, dat wil zeggen met inbegrip van het volledige persoonlijk budget, met uitzondering van de 2% levensloopbijdrage werkgever, inclusief wettelijke rente en de wettelijke verhoging, onder overlegging van een specificatie, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een hele dag gerekend, dat gedaagde na betekening van het in dezen te wijzen arrest in gebreke blijft hieraan te voldoen,
C. [geintimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,-- ten titel van schadevergoeding ex artikel 15 juncto 16 Wet CAO dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag,
D. [geintimeerde] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten conform Rapport Voorwerk II, zijnde een bedrag van € 5.500,--, in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven bestreden.
2.3.Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, CNV Vakmensen door mr. H. Aydemir en [geintimeerde] door mr. P.Th. Sick. Beiden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Voorafgaand aan dit pleidooi heeft CNV Vakmensen nogmaals de producties 2, 3 en 4 overgelegd, die reeds als producties bij de inleidende dagvaarding in het geding waren gebracht.
2.4.Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. CNV Vakmensen heeft ermee ingestemd dat het hof recht doet op de op voorhand in kopie toegezonden gedingstukken. [geintimeerde] heeft de gedingstukken overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.Mede in het licht van de door CNV Vakmensen opgeworpen grief 1 zal het hof hierna de relevante feiten, die voor de beoordeling van belang zijn, weergeven. De eerste grief slaagt derhalve ten aanzien van de hierna op te nemen feiten die door de kantonrechter niet zijn genoemd. Daaruit volgt overigens nog niet dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
4.1.1.[geintimeerde] is de rechtsopvolgster van NXP Wireless Holding1 B.V., hierna ook aangeduid als WH1, welke onderneming met ingang van 25 juni 2008 een joint venture was van NXP Semiconductors Netherlands B.V. en ST Microelectronics.
4.1.2.Tijdens de onderhandelingen over de in verband met laatstbedoelde joint venture te treffen overgangsmaatregelen is tussen de bij dat overleg betrokken bedrijven/instellingen overeengekomen om een sociaal plan af te spreken.
Bij dat overleg waren betrokken NXP Semiconductors Netherlands B.V., NXP Software B.V. en NuTune Netherlands B.V. enerzijds en FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond, De Unie en VHPP, hierna ook aangeduid als: de vakorganisaties, anderzijds.
4.1.3.Dit sociaal plan is tot stand gekomen op 17 november 2008 en is vastgelegd in het Principe Akkoord Sociaal Plan NXP (hierna: het Sociaal Plan NXP, overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding). Het Sociaal Plan NXP gold voor het personeel van NXP Semiconductors Netherlands B.V., NXP Software B.V. en NuTune Netherlands B.V.
4.1.4.Tevens werd overeengekomen dat het Sociaal Plan NXP gedurende één jaar na inwerkingtreding ook van toepassing zou zijn op de medewerkers van WH1 in Nederland.
4.1.5.In artikel 1 onder j van het Sociaal Plan NXP wordt het begrip ‘salaris’ als volgt gedefinieerd:
“Het loon, inclusief vakantiegeld, dertiende maand en ploegentoeslag.”
4.1.6.Op 23 januari 2009 werd een Addendum op het Sociaal Plan NXP (hierna: het Addendum, overgelegd als productie 3 bij inleidende dagvaarding) overeengekomen tussen WH1 enerzijds en de vakorganisaties anderzijds.
Blijkens de inleiding op dat Addendum heeft het “betrekking op het toepasbaar maken van de specifieke NXP aspecten binnen NXP Wireless Holding 1 BV”
Onder de overwegingen is opgenomen:
“- dat op 26 november 2008 NXP en de vakorganisaties een sociaal plan NXP hebben afgesloten welk sociaal plan, op grond van de overgangsmaatregelen betreffende de JV van NXP Semiconductors Netherlands BV en ST Microelectronics NV d.d. 23 juni 2008, gedurende een periode van 1 jaar na inwerkingtreding van het sociaal plan NXP van toepassing is op de medewerkers van WH1 in Nederland
- dat partijen hebben geconstateerd dat het sociaal plan specifieke NXP aspecten bevat die nader toepasbaar gemaakt dienen te worden binnen WH1;
- dat partijen zijn overeengekomen de nadere afspraken vast te leggen in onderhavige addendum, welk addendum voor WH1 aan het sociaal plan d.d. 26 november 2008 zal worden gevoegd;”
In het Addendum wordt op pagina 2 artikel onder j van het Sociaal Plan NXP gewijzigd in die zin dat het begrip ‘salaris’ wordt gedefinieerd als:
“Het loon, inclusief vakantiegeld, dertiende maand, structurele overwerkvergoeding en ploegentoeslag, doch exclusief de 2% levensloopbijdrage van de werkgever.”
4.1.7.Op 25 november of 2 december 2009 werd een Akkoord [geintimeerde] CAO 2010 gesloten tussen [geintimeerde] en FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond, De Unie en VHP2. Dit Akkoord is overgelegd als productie 4 bij inleidende dagvaarding. Blijkens dit Akkoord komen partijen (onder meer) het volgende overeen:
“ - dat [geintimeerde] zal gaan werken met een eigen nieuwe CAO met ingang van 1 januari 2010;
- de tekst van de nieuwe CAO is gelijk aan de tekst van de Philips CAO B 2009 met de hieronder genoemde aanpassingen per artikel (zie pagina 2);
(…)
- De salarisschalen worden verhoogd met 1% per 1 januari 2010. Dit is van toepassing voor alle medewerkers, ongeacht de beoordelingscode in 2009;
- De werking van Het Sociaal Plan NXP en het [geintimeerde] Addendum (van d.d. 23 januari 2009) wordt verlengd tot en met 31 december 2010.
(…)”
4.1.8.Per 1 januari 2010 is bij [geintimeerde] het zogenoemde Persoonlijk Budget als toeslag op het bruto maandsalaris geïntroduceerd. Daarin zijn opgenomen:
- de vakantietoeslag
- de (voormalige) dertiende maand
- de tegenwaarde van de (voormalige) verletdagen
- de (voormalige) eventuele levensloopbijdrage.
4.1.9.Op 21 april 2010 werd een Intentieverklaring opgesteld en ondertekend door [geintimeerde] en haar Ondernemingsraad en de vakorganisaties. Deze Intentieverklaring is overgelegd als productie 5 bij inleidende dagvaarding. Aanleiding was het voornemen van [geintimeerde] om een reorganisatie uit te voeren waarbij in een verlies van 134 arbeidsplaatsen werd voorzien.
Blijkens de Intentieverklaring werd onder meer overeengekomen:
“- De werking van het Sociaal Plan van [geintimeerde] (zie Akkoord [geintimeerde] 2010, getekend 25 november 2009) wordt verlengd tot en met 31 december 2011;
- In afwijking in het Sociaal Plan genoemde ‘tekengeld’ (onder kop: Wijziging artikel 7 lid 2 - Addendum op Sociaal Plan NXP van 23 januari 2009 - ) bedraagt de eenmalige vergoeding E 2.500 bij het tekenen van de beëindigingsovereenkomst.”
In de Intentieverklaring werd voorts door partijen een aantal afwijkingen en wijzigingen op het van toepassing verklaarde sociaal plan en het Addendum overeengekomen.
Onder meer werd opgenomen dat artikel 7 lid 4 van het Sociaal Plan NXP als volgt werd gewijzigd:
“De in het tweede lid bedoelde vergoeding wordt voor de medewerkers die, in het kader van de op 02 februari 2010 door [geintimeerde], door de ingediende adviesaanvraag aan de ondernemingsraad, aangekondigde herstructurering/reorganisatie, worden aangezegd, verhoogd met een stimuleringsbedrag, uitgedrukt in een aantal maandsalarissen (definitie salaris conform addendum Sociaal Plan NXP, artikel j, pagina 2). De hoogte van dit stimuleringsbedrag is afhankelijk van het moment waarop de arbeidsovereenkomst op initiatief van de medewerker eindigt (op zijn vroegst is dit mogelijk op de boventalligheidsdatum) en bedraagt 2 maandsalarissen gedurende de eerste 13 weken na de boventalligheidsdatum;”
4.2.CNV Vakmensen heeft in eerste aanleg bij exploot van 2 augustus 2010 samen met De Unie en VHP2, beide voornoemd, [geintimeerde] gedagvaard voor de kantonrechter te Eindhoven en gevorderd:
I. te verklaren voor recht dat bij het uitbetalen van de ontslagvergoeding, bij betaling van het salaris gedurende de vangnetperiode, bij betaling van de vangnetvergoeding, alsmede bij betaling van het salaris gedurende de verlengde vangnetperiode, voor de leden van eisers in eerste aanleg het Persoonlijk Budget - met uitzondering van de 2% levensloopbijdrage werkgever - deel uitmaakt van het salaris;
II. [geintimeerde] te veroordelen aan de leden van eisers in eerste aanleg te betalen: de ontslagvergoeding, het salaris gedurende de vangnetperiode, de vangnetvergoeding, het salaris gedurende de verlengde vangnetperiode, waarbij als onderdeel van het salaris wordt meegenomen het Persoonlijk Budget met uitzondering van de 2% levensloopbijdrage werkgever;
III. [geintimeerde] te veroordelen aan eisers in eerste aanleg te betalen een dwangsom van € 10.000,-- per dag, voor iedere dag dat [geintimeerde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan de betalingsverplichting genoemd in II te voldoen, dan wel een ander bedrag aan dwangsommen in goede justitie te bepalen;
IV. [geintimeerde] te veroordelen aan eisers in eerste aanleg bewijs van de betalingen zoals genoemd onder II binnen zeven dagen na betaling te verstrekken, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag voor iedere dag dat [geintimeerde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, dan wel een ander bedrag aan dwangsommen in goede justitie te bepalen;
V. [geintimeerde] te veroordelen aan eisers in eerste aanleg te betalen de buitengerechtelijke kosten van (conform Rapport Voorwerk II) totaal € 5.355,-- en de proceskosten, de kosten van de gemachtigde van eisers in eerste aanleg daaronder begrepen.
4.3.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vorderingen onder I en II te ruim zijn geformuleerd en dat eisers in eerste aanleg derhalve in die onderdelen van hun vordering niet kunnen worden ontvangen. Omdat de vorderingen onder I tot en met IV nauw met elkaar samenhangen, heeft de kantonrechter eisers in eerste aanleg in deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De vordering ter zake de buitengerechtelijke kosten (vordering sub V) heeft de kantonrechter afgewezen. Eisers in eerste aanleg werden voorts in de proceskosten veroordeeld.
4.4.CNV Vakmensen is het met dat vonnis niet eens en is daarvan tijdig in hoger beroep gekomen.
4.5.1.Primair heeft [geintimeerde] ten verwere aangevoerd dat CNV in haar vorderingen niet kan worden ontvangen. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] in dit verband gesteld dat, alhoewel CNV Vakmensen dat in de memorie van grieven niet expliciet heeft gesteld, zij haar procesbevoegdheid baseert op artikel 3:305a BW (de collectieve actie). CNV Vakmensen heeft met het hoger beroep beoogd een rechtsvordering in te stellen ten behoeve van “(ex)werknemers in dienst bij [geintimeerde], die lid zijn van CNV Vakmensen”. Het zijn, derhalve, werknemers wier belangen CNV Vakmensen beoogt te behartigen. Volgens [geintimeerde] voldoet de vordering van CNV Vakmensen echter niet aan de voorwaarden die de wet aan een dergelijke collectieve actie stelt en kan zij om die reden niet in haar vorderingen worden ontvangen.
4.5.2.CNV Vakmensen heeft bij pleidooi in hoger beroep gereageerd en aangevoerd dat zij wel degelijk in haar vorderingen kan worden ontvangen. Volgens CNV Vakmensen is artikel 3:305a BW niet van toepassing. Zij stelt dat zij haar vorderingen heeft ingesteld op grond van artikel 9 lid 2 juncto artikel 15 en 16 Wet CAO.
4.5.3.Wat betreft het primaire verweer van [geintimeerde] dat CNV Vakmensen niet in haar vorderingen kan worden ontvangen, overweegt het hof als volgt.
4.5.4.Voorop staat dat het hof dient na te gaan of CNV Vakmensen rechtens op grond van de in aanmerking te nemen feiten in haar vorderingen kan worden ontvangen, waarbij het hof ingevolge artikel 25 Rv, binnen de door het grievenstelsel en de devolutieve werking van het appel omlijnde rechtsstrijd en de feitelijke grenzen van het geschil, verplicht is ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. De vraag of CNV Vakmensen in haar vorderingen kan worden ontvangen, zal het hof, niettegenstaande het betoog tijdens pleidooi door CNV Vakmensen, op basis van artikel 3:305a BW beantwoorden. Na het uitbrengen van de appeldagvaarding zijn in november 2011 het Sociaal Plan NXP, het Addendum en de Intentieverklaring in het kader van artikel 4 van de Wet op de Loonvorming aangemeld als CAO. De kennisgeving van ontvangst van deze CAO-aanmelding, waarin wordt bevestigd dat de aanmelding op 24 november 2011 is ontvangen, dateert van 30 november 2011 (productie 2 bij memorie van grieven). De vraag rijst of CNV Vakmensen daaraan de bevoegdheid kan ontlenen om op basis van de artikelen 9, 15 en 16 Wet CAO jegens [geintimeerde] de onderhavige vorderingen in te stellen en wel - zowel wat de eerste aanleg betreft (2 augustus 2010) als wat het hoger beroep betreft (29 juni 2011) - vanaf een moment gelegen ruim vóór de genoemde CAO-aanmelding. Pas na aanmelding is sprake van een in werking getreden CAO (zie artikel 4 lid 3 Wet op de Loonvorming: pas vanaf de dag volgende op die der kennisgeving) en kan in beginsel ter zake pas een beroep op de Wet CAO worden gedaan.
Het hof zal daarom allereerst beoordelen of CNV Vakmensen aan artikel 3:305a BW bedoelde bevoegdheid reeds kan ontlenen. Artikel 3:305a BW geeft in algemene zin aan belangenorganisaties de bevoegdheid om in rechte een vordering in te stellen namens degenen wier belangen conform de statuten worden behartigd.
4.5.5.Om een collectieve actie te kunnen instellen moet ingevolge artikel 3:305a lid 1 BW aan een viertal voorwaarden zijn voldaan. In dat verband is in de eerste plaats door [geintimeerde] niet bestreden dat CNV Vakmensen een vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid. Evenmin heeft [geintimeerde] bestreden dat CNV Vakmensen, zoals vereist, de thans aan de orde zijnde belangen ingevolge haar statuten behartigt. Voorts staat niet ter discussie dat CNV Vakmensen bij de onderhavige procedure ook een eigen belang heeft.
4.5.6.Artikel 3:305a lid 1 BW stelt ten slotte als eis dat aan de orde moet zijn een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Volgens [geintimeerde] staat deze voorwaarde aan de ontvankelijkheid van CNV Vakmensen in de weg, nu de belangen die CNV Vakmensen met het onderhavige appel beoogt te beschermen, niet ‘gelijksoortig’ zijn.
CNV Vakmensen heeft daartegen aangevoerd dat het beroep van [geintimeerde] op niet-gelijksoortig belang op grond van artikel 3:305a Rv geen stand kan houden.
4.5.7.Het hof stelt voorop dat het vereiste van gelijksoortigheid inhoudt dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. Op grond van de formulering van de vorderingen in hoger beroep sub A en B (zie rechtsoverweging 2.1) is duidelijk dat die vorderingen betrekking hebben op de groep werknemers die en lid zijn van CNV Vakmensen en in dienst waren of nog zijn van [geintimeerde] en op wie het Sociaal Plan NXP, het Addendum en de Intentieverklaring van toepassing waren casu quo zijn. Daarmee is, anders dan [geintimeerde] betoogt, de groep werknemers ook voldoende duidelijk bepaald. Voorts acht het hof het onvoldoende aannemelijk dat [geintimeerde], zoals zij stelt, niet in staat zou zijn een eventuele toewijzing van de door CNV Vakmensen ingestelde vorderingen uit te voeren en daarbij rekening te houden met mogelijke verschillen per individuele werknemer, zoals door [geintimeerde] gesteld. De vorderingen hebben in dit stadium immers betrekking op het te overziene aantal van circa (maximaal) 134 werknemers, nu de aanleiding voor het totstandkomen van de Intentieverklaring werd gevormd door een voorgenomen reorganisatie met een verlies van 134 arbeidsplaatsen (zie rechtsoverweging 4.1.9). De door [geintimeerde] als mogelijkheid geopperde inzet door een individuele werknemer van de geldelijke waarde van de verletdagen voor vrije dagen zal tussen [geintimeerde] en die werknemer zijn vastgelegd en dus geen discussie behoeven op te leveren.
[geintimeerde] heeft bij pleidooi in hoger beroep nog betoogd dat zij met de individuele werknemers beëindigingsovereenkomsten heeft gesloten, waarin is opgenomen dat de betreffende werknemer het recht heeft om binnen zes maanden na einde dienstverband de vraag of het Persoonlijk Budget onderdeel zou moeten uitmaken van factor B uit de zogenoemde kantonrechtersformule, voor te leggen aan de kantonrechter. Zijdens
[geintimeerde] is erop gewezen dat deze expiratietermijn van zes maanden in de meeste gevallen is verstreken. Voor zover [geintimeerde] heeft willen betogen dat CNV Vakmensen ook om die reden een belang bij de door haar ingestelde vorderingen ontbeert, gaat het hof aan deze nieuwe feitelijke grondslag van het door [geintimeerde] gevoerde verweer dat CNV Vakmensen in haar vorderingen niet-ontvankelijk is, voorbij, nu [geintimeerde] een en ander eerst bij pleidooi in hoger beroep naar voren heeft gebracht en CNV Vakmensen er niet mee heeft ingestemd dat zulks nog in een dergelijk laat stadium van de procedure geschiedde en bij de beoordeling zal worden betrokken.
De slotsom is dat CNV Vakmensen op grond van de algemene bepaling van artikel 3:305a BW in haar vorderingen kan worden ontvangen. Het op dit punt gevoerde verweer van [geintimeerde] wordt verworpen. De vraag of CNV Vakmensen in de gegeven omstandigheden ook op grond van de artikelen 9, 15 en 16 Wet CAO in haar vorderingen kan worden ontvangen, behoeft dan ook niet meer te worden beantwoord.
4.6.1.Met de tweede en de derde grief, zoals door [geintimeerde] begrepen en met inachtneming van de eiswijziging bij memorie van grieven, is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4.6.2.Het Sociaal Plan NXP, het Addendum en de Intentieverklaring zijn, naar vaststaat, inmiddels aangemeld als CAO (zie productie 2 bij memorie van grieven en rechtsoverweging 4.5.4). Als uitgangspunt voor de uitleg van de bepalingen van een CAO geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (HR 10 december 2004, LJN AR1049). Het hof zal in het hiernavolgende deze uitlegmaatstaf hanteren, welke in beginsel trouwens ook geldt voor sociale plannen e.d. die niet als CAO zijn aangemeld.
Het hof overweegt nog dat onder een bij het Sociaal Plan NXP, het Addendum en de Intentieverklaring behorende toelichting als hierboven bedoeld niet vallen de ‘hand-outs’, overgelegd als productie 6 bij inleidende dagvaarding, waarvan bij gelegenheid van de presentatie van het Persoonlijk Budget CAO 2010 gebruik is gemaakt.
4.6.3. In hoger beroep is aan de orde de vraag of het Persoonlijk Budget (zie rechtsoverweging 4.1.8) met uitzondering van de levensloopbijdrage, maar inclusief de tegenwaarde van de oude verletdagen deel uitmaakt van het salarisbegrip zoals dat geldt in het kader van het Sociaal Plan NXP, het Addendum en de Intentieverklaring.
Volgens CNV Vakmensen is dat het geval. CNV Vakmensen heeft in dat verband nader toegelicht dat de werknemers van de rechtsvoorganger van [geintimeerde] in 1983 5% loon hebben moeten inleveren voor dertien roostervrije dagen/verletdagen. Hiermee wordt (nogmaals) bevestigd dat de tegenwaarde van verletdagen vast overeengekomen salariscomponenten zijn. Met de invoering van het Persoonlijk Budget werd de waarde van dertien verletdagen (5,91%) weer een onderdeel van het salaris. De waarde van de verletdagen is een vast overeengekomen salariscomponent, aldus CNV Vakmensen.
[geintimeerde] bestrijdt dit standpunt. Volgens haar maakt het Persoonlijk Budget geen onderdeel uit van de componenten die moeten worden betrokken bij de berekening van de diverse financiële vergoedingen op grond van het Sociaal Plan NXP casu quo het Addendum.
4.6.4.Het hof oordeelt als volgt.
Blijkens het Addendum op het Sociaal Plan NXP omvat het salaris in de zin van dat Sociaal Plan (onder meer) het loon, het vakantiegeld en de dertiende maand (zie rechtsoverweging 4.1.6). De verletdagen worden niet vermeld. Per 1 januari 2010 is bij [geintimeerde] het Persoonlijk Budget geïntroduceerd (zie rechtsoverweging 4.1.8). Indien het Persoonlijk Budget, met uitzondering van de levensloopregeling, maar inclusief de tegenwaarde van de oude verletdagen, deel zou uitmaken van het salarisbegrip uit het Sociaal Plan NXP, het Addendum en de Intentieverklaring, dan zou dit meebrengen dat de hoogte van een met inachtneming van het Sociaal Plan NXP, het Addendum en de Intentieverklaring te bepalen beëindigingsvergoeding vergeleken met de situatie van vóór 1 januari 2010, indien geen van de dertien roostervrije verletdagen zou zijn opgenomen, met bijna 6 % zou worden verhoogd. In dit verband verdient opmerking dat in het Akkoord [geintimeerde] CAO 2010 sprake is van een verhoging van de salarisschalen per 1 januari 2010 met 1% (zie rechtsoverweging 4.1.7). Een verhoging met 6% is, daarmee vergeleken, dan exceptioneel. Van belang acht het hof voorts dat in het kader van de verlenging van de werking van het Sociaal Plan NXP en het Addendum tot en met 31 december 2010, respectievelijk 31 december 2011 (zie de rechtsoverwegingen 4.1.7 en 4.1.9) de definitie van het begrip ‘salaris’ niet is gewijzigd casu quo aangepast aan de situatie die is ontstaan door de invoering per 1 januari 2010 bij [geintimeerde] van het Persoonlijk Budget. In dit verband geldt dat in de Intentieverklaring uitdrukkelijk wordt verwezen naar de definitie van het begrip ‘salaris’ conform het Addendum op het Sociaal Plan NXP, artikel j, pagina 2 (zie rechtsoverweging 4.1.6). Het hof wijst er ook nog op dat in de Intentieverklaring de verhoging van het ‘tekengeld’, de eenmalige vergoeding bij het tekenen van de beëindigingsovereenkomst, wel expliciet is vermeld. Voor de hand zou dan ook liggen dat een (beoogde) verhoging van de beëindigingsvergoeding doordat ook het Persoonlijk Budget, waaronder begrepen de verletdagen, deel ging uitmaken van het salarisbegrip, expliciet in het Addendum of de Intentieverklaring zou zijn opgenomen. Daarvan blijkt echter niet.
4.6.5.Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het door CNV Vakmensen verdedigde standpunt ter zake de uitleg van ‘salaris’ in het Sociaal Plan NXP leidt tot een rechtsgevolg dat niet aannemelijk is. Dat mogelijk het verletdagenbudget wel onder de B-factor bij strikte uitvoering van de kantonrechtersformule zou vallen, leidt niet tot een ander oordeel, want dat algemene gegeven maakt de door CNV Vakmensen bepleite uitleg in de gegeven omstandigheden niet aannemelijker. Het hof zal dit standpunt derhalve niet volgen. Dit betekent dat de grieven 2 en 3 falen.
4.6.6.Het bewijsaanbod van CNV Vakmensen wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
4.6.7.Nu hiervoor is geoordeeld dat CNV Vakmensen in haar vorderingen kan worden ontvangen, wordt het bestreden vonnis vernietigd, met uitzondering van de daarin opgenomen proceskostenveroordeling. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van CNV Vakmensen in het geheel dienen te worden afgewezen, ook wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Wat betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg wordt het bestreden vonnis bekrachtigd. CNV Vakmensen wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van het hoger beroep. Deze proceskostenveroordeling zal - zoals verzocht – uitvoer bij voorraad worden verklaard. Ook de vierde grief faalt.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover CNV Vakmensen daarin in haar vorderingen onder 2.1 tot en met 2.4 van dat vonnis vermeld, niet-ontvankelijk is verklaard, en voor zover de vordering onder 2.5 van dat vonnis vermeld is afgewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van CNV Vakmensen af;
bekrachtigt het bestreden vonnis wat betreft de daarin opgenomen proceskostenveroordeling;
veroordeelt CNV Vakmensen in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geintimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.815,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest, wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.H.A. Venner-Lijten, R.R.M. de Moor en P.A. van Voorst van Beest en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 december 2012.