9. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] tijdens het dienstverband van 16,5 jaar de werkzaamheden naar behoren uitvoerde.
10. [appellante] had te maken met slechtere marktomstandigheden, afnemende werkzaamheden, minder omzet, verslechtering van bedrijfsresultaten en een dalend eigen vermogen. De
netto-omzet beliep in 2008 € 813.000,= [lees: € 888.000,=, hof] en in 2009
€ 616.000,=. Het resultaat na belastingen liep terug van € 102.000,= negatief tot
€ 159.000,= negatief. Het eigen vermogen beliep aan het einde van 2008 € 199.000,= en een jaar later € 40.000,=. Al deze bedragen zijn afgerond op een veelvoud van € 1.000,=. Dit alles bracht [appellante] tot het begrijpelijke besluit over te gaan tot een reorganisatie van haar onderneming en het verlies van de arbeidsplaats van [geïntimeerde]. (…).
11. [appellante] maakte ook na het ontslag van [geïntimeerde] nog tijdelijk gebruik van de diensten van een andere ontslagen werkneemster. [geïntimeerde] weerlegt onvoldoende dat die ontslagen werkneemster meer gekwalificeerd is dan zijzelf om de werkzaamheden waarvoor zij werd ingeschakeld uit te voeren. De omstandigheid dat [geïntimeerde] een deel van die werkzaamheden ook zou kunnen uitvoeren, doet daaraan niet af.
12. Voor het antwoord op de vraag of [appellante] in staat is een vergoeding uit te keren, zijn in de eerste plaats de financiële gegevens van belang, weergegeven in overweging 10. In 2010 beliep de omzet € 592.000,= en het bedrijfsresultaat € 4.000,= negatief. Aan het eind van dat jaar bedroeg het eigen vermogen € 36.000,= Volgens de jaarrekening over 2009 bedroeg de limiet van het bankkrediet € 425.000,=. (…) In juni 2010 beliep de kredietlimiet € 350.000,=, per kwartaal te verminderen met € 17.500,=. Hieruit leidt de kantonrechter af dat de mogelijkheden van [appellante] om een vergoeding aan [geïntimeerde] uit te keren beperkt zijn.
13. Anderzijds toont [appellante] niet aan dat het voor haar onmogelijk of onredelijk bezwarend is een vergoeding te betalen. (..) Volgens de jaarrekening over 2009 bedroeg de schuld aan de bank op 31 december 2009 € 166.000,=, dat is ruim minder dan de in 2009 en 2010 geldende limiet van het bankkrediet. De managementvergoeding beliep € 198.750,= in 2008 en € 127.500,= in 2009. Uiteraard heeft de enige middellijke bestuurder van [appellante] recht op een behoorlijke vergoeding van zijn werkzaamheden, risico’s en verantwoordelijkheden. Gelet op de hoogte van deze bedragen en de aanzienlijke daling in 2009 ten opzicht van 2008 is de conclusie gerechtvaardigd dat [appellante] relatief hoge vergoedingen heeft toegekend aan haar bestuurder en daarbij niet voldoende heeft gereserveerd om een redelijke vergoeding toe te kennen om de nadelige gevolgen van het ontslag van personeel (gedeeltelijk) op te vangen indien dat ontslag nodig zou zijn als de onderneming in zwaar weer zou belanden. Dat een deel van de managementvergoeding niet zou zijn uitgekeerd, doet daaraan niet af. De volledige vergoeding drukt als last op het resultaat van [appellante]. Het niet uitgekeerde deel daarvan zal als schuld zijn verantwoord in de balans omdat niet is gebleken dat afstand werd gedaan van dat deel.
14. Gelet op deze omstandigheden acht de kantonrechter het ontslag zonder enige financiële vergoeding voor [geïntimeerde] kennelijk onredelijk op grond van het gevolgencriterium. (…).
15. Als schade wordt in aanmerking genomen dat [geïntimeerde] inkomen misloopt doordat zij vanaf 16 augustus 2010 tot en met 15 oktober 2013 in aanmerking komt voor een
WW-uitkering van 75% van het laatstgenoten loon gedurende de eerste twee maanden en daarna 70%. Vanaf 16 oktober 2010 tot augustus 2015 is de schade te stellen op het volledige inkomen. Mede gelet op de beperkte mogelijkheden van [appellante] om aan [geïntimeerde] een uitkering te doen, acht de kantonrechter een schadevergoeding van 70% van het laatstverdiende loon over 22 maanden billijk. Dit levert een vergoeding op van
€ 18.526,= bruto. [appellante] wordt redelijkerwijs in staat geacht dit bedrag op te brengen. (…).