GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.078.127/01
arrest van 18 december 2012
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.C.J. Swart,
Assurantiewinkels [Assurantiewinkels] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.L. Tacx,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 14 augustus 2012 in het hoger beroep van de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven onder zaaknummer 541561/rolnummer 08/306 gewezen vonnissen van 4 september 2008, 12 februari 2009, 13 augustus 2009 en 15 juli 2010.
6. Het tussenarrest van 14 augustus 2012
Bij genoemd arrest is een comparitie van partijen bepaald, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
De comparitie van partijen is gehouden op 8 oktober 2012. Partijen hebben het hof bij die gelegenheid verzocht arrest te wijzen en recht te doen op basis van de processtukken die reeds bij het hof zijn en het proces-verbaal van die comparitie van partijen met de daarbij gevoegde stukken.
8. De verdere beoordeling
8.1. Op 18 september 2006 is [appellant] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor een periode van 6 maanden bij [geintimeerde] in dienst getreden. Met de grieven wordt in de kern de vraag aan de orde gesteld of deze arbeidsovereenkomst na 18 maart 2007 door partijen zonder tegenspraak is voortgezet in de zin van artikel 7:668 lid 1 BW. Volgens [appellant] is dit het geval en is de arbeidsovereenkomst door partijen na 18 maart 2007 kennelijk voor wederom bepaalde duur, dus voor zes maanden, voortgezet.
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij na afloop van het arbeidscontract, genoemd in rechtsoverweging 4.1.1 van het tussenarrest van 14 augustus 2012, een gesprek heeft gehad met de heren [geintimeerde], dat dat gesprek heeft plaatsgehad rond de 24ste maart 2007 en dat hij tot aan zijn ziekmelding op 1 mei 2007 voor [geintimeerde] de werkzaamheden heeft uitgevoerd, die hij ook voor 18 maart 2007 had verricht.
8.2. [geintimeerde] werden tijdens voornoemde comparitie van partijen vertegenwoordigd door de heren [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 1.] en [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 2.], beiden directeur-grootaandeelhouder van deze procespartij. [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 1.] heeft bij die gelegenheid mede namens [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 2.], voornoemd, verklaard dat [appellant] zich na 18 maart 2007 enkel nog heeft beziggehouden met lopende zaken. Na genoemde datum moest [appellant] (uitsluitend) de relevante stukken voor de lopende zaken verzamelen. Dit was ook zijn taak voor genoemde datum. Het verschil was daarin gelegen dat [appellant] zich na 18 maart 2007, anders dan daarvoor, niet meer heeft beziggehouden met nieuwe zaken, aldus [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 1.].
8.3. Het hof stelt vast dat partijen weliswaar van mening verschillen over de omvang van de werkzaamheden die [appellant] na 18 maart 2007 voor [geintimeerde] heeft verricht, maar dat zij het er, gelet op hun stellingen zoals in de beide voorgaande rechtsoverwegingen weergegeven, in elk geval over eens zijn dat [appellant] na 18 maart 2007 nog steeds werkzaamheden voor [geintimeerde] heeft verricht en dat het hier werkzaamheden betrof die [appellant] ook voor die datum uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met [geintimeerde] had verricht.
8.4. [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 1.] en [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 2.] hebben bij genoemde comparitie echter aangegeven dat de werkzaamheden die [appellant] na 18 maart 2007 heeft verricht, moeten worden begrepen in het licht van hetgeen door [geintimeerde] met [appellant] op 13 maart 2007 is besproken. [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 1.] heeft tijdens voornoemde comparitie van partijen mede namens [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 2.] toegelicht dat zij op 13 maart 2007 een gesprek met [appellant] hebben gehad waarin zij beiden hebben aangegeven dat zij met [appellant] niet verder konden gaan. Zij hebben toen tegen [appellant] gezegd: ‘Wat we doen, we verlengen het contract met drie maanden, zodat je de lopende dossiers kunt afmaken en geen nieuwe zaken gaat doen.’ [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 1.] heeft verklaard dat [appellant] het tijdens het op 13 maart 2007 gehouden gesprek niet eens was met de voorgestelde verlenging van drie maanden. [appellant] heeft toen twee originele contracten (in duplo), waarin deze verlenging van drie maanden was opgenomen, meegenomen om te lezen en te ondertekenen, maar [geintimeerde] heeft deze contracten nooit ondertekend terugontvangen. [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels B.V. sub 1.] heeft voorts verklaard dat ook op 11 april en 10 mei 2007 aan [appellant] arbeidsovereenkomsten ter tekening zijn voorgelegd (bijlage 2 en 3 bij het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 8 oktober 2012), maar dat [appellant] ook deze contracten niet heeft willen ondertekenen.
8.5. [appellant] heeft voorgaande stellingen van [geintimeerde] gemotiveerd weersproken.
8.6. Het hof zal [geintimeerde], gelet op de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en overeenkomstig haar aanbod, toelaten haar in rechtsoverweging 8.4 weergegeven stellingen te bewijzen. Mocht inderdaad worden bewezen dat [geintimeerde] vóór 18 maart 2007 aan [appellant] heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet werd verlengd en dat zij met hem enkel een (nieuw) contract wilde sluiten met het oog op de afwerking door hem ([appellant]) van de lopende zaken, dan dienen de door [appellant] na 18 maart 2007 verrichte werkzaamheden in dat licht te worden bezien en niet in het kader van de voortzetting van de arbeidsovereenkomst die op 18 maart 2007 afliep, zoals door [appellant] betoogd.
8.7. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
laat [geintimeerde] toe te bewijzen dat zij vóór 18 maart 2007 aan [appellant] heeft medegedeeld dat de lopende arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd en dat zij met hem enkel een (nieuw) contract wilde sluiten met het oog op de afwerking door [appellant] van de lopende zaken;
bepaalt, voor het geval [geintimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ‘s-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 8 januari 2013 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op maandagen en donderdagen in de periode van 6 tot 14 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geintimeerde] ten minste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.H.A. Venner-Lijten, R.R.M. de Moor en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 december 2012.