Parketnummer : 20-003509-11
Uitspraak : 21 december 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het
gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 september 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-825597-10 tegen:
[verdachte B],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
thans verblijvende bij haar pleegouders te [woonplaats], [adres].
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd ter zake van:
1. “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd, en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen/beschadigen, meermalen gepleegd”
2. “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is”
3. “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd”
4. “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor vijf benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk niet gericht te zijn tegen de vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde ten aanzien van incident 17 en de vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde ten aanzien van incident 10.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en te dien aanzien opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 830,00 subsidiair 16 dagen hechtenis;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 1.937,50 subsidiair 30 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 830,00;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 1.937,50.
De verdediging heeft:
- zich ten aanzien van de onder 1. ten laste gelegde incidenten 5 en 16 gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde ten aanzien van incident 13 en het onder 2. ten laste gelegde ten aanzien van incident 2 bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde brandstichting en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft de subsidiair ten laste gelegde vernieling;
- bepleit dat de onder 1. ten laste gelegde incidenten 15 en 18, de onder 3. ten laste gelegde incidenten 8 en 9 en het onder 4. ten laste gelegde incident 7 als vernieling moeten worden gekwalificeerd;
- bepleit dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zal worden opgelegd, waarbij het voorwaardelijk strafdeel korter is dan door de advocaat-generaal gevorderd;
- bepleit dat de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering;
- bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3], [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zullen worden afgewezen, althans de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard;
- bepleit dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 150,00 en voor het overige de vordering zal worden afgewezen, althans de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermaals) opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 5) op/aan het Speelhuisplein een (papier)container in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten (een) zich in of in de nabijheid van theater Het Speelhuis aanwezige perso(o)n(en) te duchten was en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten (een) zich in de nabijheid van die (papier)container bevindend(e) gebouw(en), te duchten was, en/of
- (incident 15) op de Helmondselaan een personenauto (Volkswagen Transporter, wit,
[kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten een zich in de nabijheid van die auto bevindende persoon/fietser en/of gemeen gevaar voor goederen, te weten (een) andere in de nabijheid van die Volkswagen geparkeerde auto('s), te duchten was, en/of
- (incident 13) op de Markt (bij café/restaurant De Waard) een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor terrasmeubilair en/of gebouwen te duchten was, en/of
- (incident 16) op de Matthijs Vermeulenstraat een onder een overkapping/carport(s) geparkeerd staande personenauto, merk Peugeot, [kenteken], kleur grijs, in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten een of meer zich in boven die overkapping/carport(s) bevindende woningen bevindende personen te duchten was en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woningen en de zich in die woningen bevindende goederen te duchten was en/of (een) in de nabijheid van die Peugeot geparkeerde andere auto('s), en/of
- (incident 18) een op een parkeerterrein gelegen aan de Torenstraat geparkeerde personenauto Peugeot (306, blauw, [kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer andere op dat parkeerterrein geparkeerde personenauto('s), te duchten was;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 5) op/aan het Speelhuisplein een (papier)container, geheel of ten dele toebehorende aan Het Speelhuis, en/of
- (incident 15) op de Helmondselaan een personenauto (Volkswagen Transporter, wit,
[kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], en/of
- (incident 13) op de Markt (bij café/restaurant De Waard) een parasol, geheel of ten dele toebehorende aan Restaurant De Waard, en/of
- (incident 16) op de Matthijs Vermeulenstraat een personenauto, merk Peugeot,
HZ-PZ-58, kleur grijs, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], en/of
- (incident 18) een op een parkeerterrein gelegen aan de Torenstraat geparkeerde personenauto Peugeot (306, blauw, [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde 1],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan in elk geval een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door (dit) deze goed(eren) in brand te steken, althans in aanraking te brengen met vuur;
2.
zij op of omstreeks 08 november 2010 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, (meermaals) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 2) op De Wiel een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een zich in de directe nabijheid van die parasol gelegen pand/café, te duchten was;
en/of
zij op of omstreeks 08 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 2) op De Wiel een parasol (t.w.v. omstreeks 800 euro),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze parasol in brand te steken;
3.
zij in of omstreeks de periode van 3 november 2010 tot en met 4 november 2010 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermaals) opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 8) op de Torenstraat een personenauto Opel (type Kadett, rood, [kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (een) in de nabijheid van die auto geparkeerde andere auto('s) te duchten was, en/of
- (incident 9) op de Torenstraat een personenauto Suzuki (Alto, blauw, [kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (een) in de nabijheid van die auto geparkeerde (andere) auto('s) te duchten was;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 3 november 2010 tot en met 4 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 8) op de Torenstraat een personenauto Opel (type Kadett, rood, [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], en/of
- (incident 9) op de Torenstraat een personenauto Suzuki (Alto, blauw, [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze (dit) goed(eren) in brand te steken, althans in aanraking te brengen met vuur;
4. primair
zij op of omstreeks 24 oktober 2010 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 7) een in de Torenstraat geparkeerd staande personenauto merk
Opel Frontera-B Van ([kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor andere ter plaatse geparkeerd staande auto's te duchten was;
subsidiair
zij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk
Opel Fontera-B Van ([kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze in brand te steken, althans in aanraking te brengen met vuur.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4. primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot het oordeel te geraken dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij in de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 in de gemeente Helmond tezamen en in vereniging met een ander meermaals opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en haar mededader toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- aan het Speelhuisplein een papiercontainer in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten zich in theater Het Speelhuis aanwezige personen te duchten was en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een zich in de nabijheid van die papiercontainer bevindend gebouw, te duchten was, en
- op de Markt bij restaurant De Waard een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor terrasmeubilair, te duchten was, en
- op de Matthijs Vermeulenstraat een onder een overkapping geparkeerd staande personenauto, merk Peugeot, [kenteken], kleur grijs, in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten zich in boven die overkapping bevindende woningen bevindende personen te duchten was en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woningen en de zich in die woningen bevindende goederen te duchten was en in de nabijheid van die Peugeot geparkeerde andere auto's,
en
zij in de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk
- op de Helmondselaan een personenauto, Volkswagen Transporter, wit, [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer 1], en
- een op een parkeerterrein gelegen aan de Torenstraat geparkeerde personenauto, Peugeot 306, blauw, [kenteken], toebehorende aan [benadeelde 1],
heeft beschadigd door deze goederen in brand te steken;
2.
zij op 08 november 2010 in de gemeente Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en haar mededader toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur op De Wiel een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een zich in de directe nabijheid van die parasol gelegen pand, te duchten was;
3.
zij in de periode van 3 november 2010 tot en met 4 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk
- op de Torenstraat een personenauto Opel, type Kadett, rood, [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer 5], heeft vernield door dit goed in brand te steken en
- op de Torenstraat een personenauto Suzuki Alto, blauw, [kenteken], toebehorende aan [benadeelde 2], heeft vernield of beschadigd door dit goed in brand te steken;
4.
zij op 24 oktober 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk Opel Fontera-B Van ([kenteken]), toebehorende aan [benadeelde 5], heeft vernield door deze in brand te steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
B.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat zij met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde ten aanzien van incident 13 en het onder 2. ten laste gelegde ten aanzien van incident 2 moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichting. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat naar algemene ervaringsregels gevaar voor goederen voorzienbaar noch aan de orde is geweest.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.2.1
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] houdt – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende in:
“Ik heb foto’s omschreven behorend bij de brandstichting van een parasol te Helmond bij restaurant De Waard.
Blad 1
Foto 1: De parasol die buiten stond op het terras voor restaurant De Waard. De brandschade is op de foto zichtbaar.
Foto 2: Dezelfde parasol die buiten stond op het terras voor restaurant De Waard. De brandschade is op de foto zichtbaar.”
B.2.2
Als bijlage bij het onder B.2.1 genoemde proces-verbaal is gevoegd een blad 1 (dossierpagina 339). Op foto 2 op dit blad neemt het hof waar dat zich op dit terras in de nabijheid van de parasol terrasmeubilair bevond. Daaruit leidt het hof af dat van het in brand steken van deze parasol door verdachte en [verdachte A] gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor het terrasmeubilair.
B.3.1
De aangifte van [slachtoffer 4] houdt met betrekking tot de parasol op De Wiel te Helmond – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende in:
“Ik zag dat een van de twee parasols aan de kasteelzijde brandschade vertoonde. Het zijn parasols die voorzien zijn van een bruin doek met een doorsnede van c.a. 4 meter. De parasols staan op een afstand van minder dan 3 meter van het gebouw.”
B.3.2
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] houdt onder meer het volgende in:
“Wij hebben de DVD bekeken. Wij zagen hierop dat twee personen zich naast een gebouw bevonden. Wij zagen vervolgens dat de ene een vrouw betrof en de andere een man. Deze vrouw herkenden wij als [verdachte B]. De man op de videobeelden herkenden wij als [verdachte A].
Wij zagen dat in eerste instantie [verdachte B] een parasol, die op ongeveer 2,5 meter afstand van het gebouw stond, middels een aansteker in brand stak.
Wij zagen dat de parasol al licht vlam vatte. Vervolgens zagen wij dat [verdachte A] naar dezelfde parasol liep. Wij zagen vervolgens dat hij middels een aansteker, op dezelfde plaats waar [verdachte B] deze had aangestoken, nog een keer zijn aansteker erbij hield. Wij zagen vervolgens op de beelden dat de parasol op die plaats vlam vatte.
De parasol is naar schatting 3 à 4 meter hoog en was ingevouwen. Als de parasol volledig in brand was gegaan was het niet ondenkbaar dat het vuur over had kunnen slaan naar het naastgelegen café.”
B.3.3
Het hof leidt uit het hiervoor onder B.3.1 en B.3.2 weergegevene af dat van de door verdachte en [verdachte A] gestichte brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor het zich in de directe nabijheid van die parasol gelegen pand.
B.4
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.
Het onder 4. subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffend rapport van het
Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie:
Pieter Baan Centrum, d.d. 19 september 2012, opgemaakt door G.M. Jansen, psycholoog, en M.J. van Haaren, psychiater, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten lijdende was aan zodanige ziekelijke stoornis van haar geestvermogens dat de feiten haar in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof volgt deze conclusie en legt die ten grondslag aan zijn beslissing. Op grond daarvan zal het hof de bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate toerekenen.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven – het medeplegen van vier brandstichtingen en het medeplegen van het vernielen of beschadigen van vijf auto’s.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van die feiten een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport, zal opleggen.
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zal worden opgelegd, waarbij het voorwaardelijk strafdeel korter is dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin door het onder 1. bewezen verklaarde gevaar is veroorzaakt voor het leven van personen;
- de mate waarin door het onder 1. en 2. bewezen verklaarde gevaar is veroorzaakt voor de algemene veiligheid en de bezittingen van burgers;
- de omstandigheid dat het hier gaat om feiten, namelijk brandstichtingen op of aan de openbare weg, die in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengen;
- de mate waarin de bewezen verklaarde feiten schade hebben veroorzaakt aan de eigenaren van de (gedeeltelijk) verbrande goederen dan wel betrokken verzekeraars heeft belast, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijke delicten worden veroorzaakt aan de gedupeerden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- het haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2012, waaruit blijkt dat zij eerder ter zake een soortgelijk misdrijf door de strafrechter is veroordeeld;
- het haar betreffend voorlichtingsrapport van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 27 november 2012;
- het hiervoor genoemde deskundigenrapport, alsmede op de hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het vorenstaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft wat betreft de duur van deze straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. In verband daarmee heeft het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren tot uitgangspunt genomen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, vormen voor het hof evenwel aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op te leggen. Het hof acht voorts termen aanwezig om aan deze straf tevens bijzondere voorwaarden te verbinden zoals vermeld in het reclasseringsrapport.
Naar het oordeel van het hof moet er, gelet op de eerdere veroordeling van verdachte ter zake van een soortgelijk misdrijf, de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd gedurende de proeftijd van deze eerdere veroordeling en de inschatting van het recidiverisico als hoog gemiddeld in het reclasseringsrapport, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof ziet daarin aanleiding een proeftijd van 3 jaren vast te stellen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Schadevergoedingsmaatregelen ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht
a. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde 1] als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van € 700,00.
Verdachte en haar mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van € 700,00.
b. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde 2] als gevolg van het onder 3. bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van € 750,00.
Verdachte en haar mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van € 750,00.
Vorderingen van de benadeelde partijen
a. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 830,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 700,00.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het bedrag van € 700,00. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van voormelde vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
b. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het
Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 2.875,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 3. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden. Het hof stelt deze schade op € 750,00. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van voormelde vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
En ten aanzien van elk van de bovenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen:
Het hof zal de verdachte tevens verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Voorts zal het hof bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
c. De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 103,46. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
d. De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 800,00. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij kan niet in deze vordering worden ontvangen omdat het feit waarop de vordering betrekking heeft niet aan het oordeel van het hof onderworpen is.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
e. De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 3.406,22. Voorts heeft de benadeelde partij zich ter terechtzitting in eerste aanleg mondeling gevoegd ter zake van een bedrag van
€ 150,00. De vordering van de benadeelde partij bedroeg in eerste aanleg derhalve
€ 3.556,22. Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 150,00.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 augustus 2011 heeft de benadeelde partij na het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman zich mondeling gevoegd ter zake van het bedrag van € 150,00 wegens het niet uitgekeerd krijgen van het eigen risico.
Artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering luidde ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg van 19 augustus 2011 als volgt:
“1. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Justitie vastgesteld formulier en bevat de naam, voornamen, geboortedatum en woon- en verblijfplaats van de benadeelde partij.
2. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan.”
Gelet daarop heeft de voeging ter zake van het bedrag van € 150,00 te laat plaatsgevonden, zodat de benadeelde partij in haar vordering, voor zover in hoger beroep aan de orde,
niet-ontvankelijk is.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, ten behoeve van de vaststelling van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van
Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte;
- verdachte zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen voor ADHD en indien nodig andere stoornissen bij de GGZ of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- verdachte gedurende de proeftijd, zodra er ruimte is, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten SMO Helmond of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- het de verdachte gedurende de proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen, direct dan wel indirect met medeverdachte [verdachte A], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- verdachte zich gedurende de proeftijd tussen 23.00 uur en 07.00 uur zal bevinden op haar verblijfsadres, [adres], [woonplaats], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft voormelde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1. bewezen verklaarde tot het bedrag van € 700,00 (zevenhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3. bewezen verklaarde tot het bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
En ten aanzien van elk van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen:
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover deze aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, heeft voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover deze aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, heeft voldaan.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het, op 8 december 2012 geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 21 december 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.