a) In 2001 was de partner van [geintimeerde], dhr. [partner] (hierna: [partner]), in België gedetineerd.
b) Bij arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 30 maart 2001 is de voorlopige invrijheidstelling van [partner] bevolen, onder de voorwaarde van betaling van een borgsom van Bfr. 2.500.000,--.
c) De Belgische advocaat mr. G. Schiepers heeft een bedrag van Bfr. 2.500.000,-- als borgsom voor de voorlopige invrijheidstelling van [partner] gedeponeerd bij het Agentschap van de Deposito- en consignatiekas te [vestigingsplaats] (hierna: de Depositokas). (Het stortingsborderel d.d. 2 april 2001 is als prod. 1 bij inleidende dagvaarding overgelegd.)
d) Bij brief van 2 april 2001 (prod. 9 bij inleidende dagvaarding) heeft de procureur-generaal van het parket bij het hof van beroep te Antwerpen aan de Depositokas geschreven:
“Ik heb de eer u hierbij een voor gelijkvormig verklaard afschrift van het arrest van 30 maart 2001 van het hof van beroep, kamer van inbeschuldigingstelling, te doen toekomen inzake [partner], wiens invrijheidstelling mits betaling van een borgsom van 2.500.000,-- frank werd bevolen.
Deze borgsom werd op heden gestort op uw rekening door advocaat Guy Schiepers (…),die verklaard heeft dat de gelden toebehoren aan [partner]”
e) De betaling van de borgsom heeft niet geleid tot voorlopige invrijheidstelling van [partner]. Op 21 december 2005 is [partner] in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen overgedragen aan Nederland.
f) De Ontvanger heeft op grond van het Benelux-invorderingsverdrag van 5 september 1952 de Ontvanger der directe belastingen te Maaseik (hierna: de Belgische Ontvanger) verzocht bijstand te verlenen bij de invordering van belastingschulden van [partner]. [partner] had op dat moment in Nederland een belastingschuld van € 299.643,47, die betrekking had op twee opgelegde aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 1997 en 1999.
g) Op 19 mei 2006 heeft de Belgische Ontvanger ingevolge voormeld bijstandsverzoek (vereenvoudigd) fiscaal derdenbeslag gelegd onder de Depositokas op de borgsom van Bfr. 2.500.000,-- (prod. 3 bij inleidende dagvaarding).
h) Op 29 mei 2006 heeft de Depositokas een “verklaring derde beslagene” afgegeven, waarin onder meer wordt vermeld dat onder rekeningnummer 32.502 op 4 april 2001 door mr. Guy Schiepers te Tongeren een bedrag van Bfr. 2.500.000,-- werd geconsigneerd voor de voorlopige invrijheidstelling van [partner] (prod. 2 bij inleidende dagvaarding).
i) Bij brief van 8 juni 2006 (prod. 4 bij inleidende dagvaarding) heeft mr. Schiepers voornoemd aan de advocaat van [geintimeerde] bericht:
“Ik verwijs naar mijn overgemaakt bewaargevingsbewijs. Ik kan u bevestigen dat deze gelden mij overgemaakt werd door mevrouw [geintimeerde].
Waarom de bureauchef van de Deposito- en Consignatiekas als eigenaar de heer [partner] vermeld, is mij niet duidelijk. Ter zake kan ik u enkel bevestigen dat de gelden aan mij overhandigd werden door mevrouw [geintimeerde].”
j) Namens [geintimeerde] is op 8 juni 2006 bij de Ontvanger verzet aangetekend tegen het gelegde derdenbeslag (prod. 4 bij inleidende dagvaarding).
k) Op 12 juni 2006 heeft de Depositokas een aanvullende verklaring derde beslagene afgelegd. Deze verklaring (prod. 3 bij inleidende dagvaarding) houdt onder meer in:
“Ik verduidelijk dat - wat betreft de consignatie d.d. 4 april 2001 van 2.500.000,-- BEF onder rekeningnummer [rekeningnummer] - het parket bij het Hof van Beroep (…) met brief van 2 april 2001 (,..) aan het agentschap uitdrukkelijk heeft meegedeeld:
“Deze borgsom werd op heden gestort op uw rekening door advocaat Guy Schiepers,(…), die verklaard heeft dat de gelden toebehoren aan [partner].”’ Het agentschap houdt zich aan de inlichtingen medegedeeld door het parket.
Het agentschap gaat ervan uit dat gelden gestort door advocaten zonder voorafgaande verklaring ten overstaan van het parket, toebehoren aan de cliënt, zijnde in dit geval de [partner], behoudens tegenbewijs te leveren vóór de rechtbanken.”
l) Bij brief van 15 juni 2006 (prod. 6 bij inleidende dagvaarding) heeft de Ontvanger aan de raadsman van [geintimeerde] als volgt bericht:
“In uw brief van 8 juni 2006 tekent u namens mevrouw [geintimeerde] beroep aan tegen het door de ontvanger gelegde derdenbeslag bij de Deposito- en Consignatiekas te [vestigingsplaats] ten laste van de heer [partner]. (…)
De Deposito en Consignatiekas te [vestigingsplaats] merkt de heer [partner] aan als eigenaar van het onder het beslag vallend saldo. Daarnaast tonen de bijlagen bij uw brief van 8 juni 2006 op geen enkele wijze de eigendom van mevrouw [geintimeerde] aan. Gezien voorgaande zult u begrijpen dat de ontvanger het bovengenoemde beslag handhaaft.”
m) De Belgische Ontvanger heeft op 5 juli 2006 uitvoerend beslag gelegd onder de Depositokas op de eerder genoemde borgsom (prod. 3 bij inleidende dagvaarding). De Depositokas heeft naar aanleiding van dit uitvoerend beslag op 5 juli 2006 haar verklaring naar aanleiding van het eerder gelegde fiscaal derdenbeslag herhaald. Het uitvoerend beslag is op 12 juli 2006 aan [partner] betekend (prod. 3 bij inleidende dagvaarding). Er is geen verzet ingesteld tegen het gelegde beslag.
n) Bij brief van 12 juli 2006 heeft de raadsman van [geintimeerde], onder verwijzing naar het eerdere verzet op 8 juni 2006, een tweetal “leningovereenkomsten” aan de Ontvanger toegezonden (prod. 5 bij inleidende dagvaarding). In reactie hierop heeft de Ontvanger bij brief van 19 juli 2006 bericht het beslag niet te zullen opheffen (prod. 7 bij inleidende dagvaarding).
o) Op 17 augustus 2006 heeft de Depositokas een bedrag van € 66.966,75 overgemaakt op de rekening van de Belgische Ontvanger, die op zijn beurt op een bedrag van € 66.581,66 heeft doorgeboekt naar de Ontvanger, waarna op de rekening van de Ontvanger een bedrag van € 66.488,07 (€ 66.581,55 minus € 93,48 transactiekosten) is bijgeschreven (prod. 2 bij conclusie van antwoord).
p) Op 29 november 2006 heeft [geintimeerde] de Ontvanger in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond, en betaling gevorderd van voormeld bedrag van € 66.966,75 alsmede het gelasten aan de Ontvanger om te verklaren voor recht dat het gelegde derdenbeslag als opgeheven kan worden beschouwd . De voorzieningenrechter heeft het gevorderde afgewezen, overwegende dat in de zaak (nadere) bewijslevering noodzakelijk was, waarvoor een kort geding zich niet leent (prod. 4 bij conclusie van antwoord).
q) Bij overeenkomst vestiging pandrecht van 24 november 2009, geregistreerd op 25 november 2009, heeft [geintimeerde] de litigieuze vordering op de Ontvanger verpand aan Berndsen International Tax Lawyers BV (de praktijkvennootschap van de advocaat van [geintimeerde]) en Weski Advocaten BV (hierna: Berndsen c.s.).