ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6932

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.105.326 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning in kort geding na beëindiging van een woonvaardighedenovereenkomst door een centrum voor verslavingszorg

In deze zaak gaat het om de ontruiming van een woning in kort geding, na de beëindiging van een woonvaardighedenovereenkomst door Stichting Novadic-Kentron, een centrum voor verslavingszorg. De appellant, die in de woning verbleef, had in mei 2011 een behandelovereenkomst en een woonvaardighedenovereenkomst met Novadic gesloten. Deze laatste overeenkomst hield in dat de appellant de woning ter beschikking kreeg, zolang hij onder begeleiding stond van Novadic. Op 16 november 2011 beëindigde Novadic de overeenkomst vanwege aanhoudende geluidsoverlast veroorzaakt door de appellant en zijn bezoekers. De appellant weigerde de woning te ontruimen, waarna Novadic in kort geding een vordering tot ontruiming indiende. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft deze vordering toegewezen, waarop de appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep stelde het hof vast dat de appellant geen belang had bij zijn beroep, omdat hij de woning inmiddels had ontruimd. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst onlosmakelijk verbonden was met de behandelovereenkomst, en dat de appellant niet kon terugvallen op huurbescherming. Het hof bevestigde dat er voldoende bewijs was van de geluidsoverlast en dat de beëindiging van de overeenkomst door Novadic gerechtvaardigd was. De appellant had onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij overlast had veroorzaakt, en het hof oordeelde dat de belangen van Novadic bij een spoedige ontruiming zwaarder wogen dan de belangen van de appellant om de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid die in kort geding moet worden betracht, maar ook de noodzaak om de belangen van partijen zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.105.326
arrest van 18 december 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.H. van Steijn,
tegen:
Stichting Novadic-Kentron,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: Novadic,
advocaat: mr. M.E. Dekker,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 april 2012 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch in kort geding gewezen vonnis van 7 maart 2012 tussen Novadic als eiseres en [appellant] als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 242182 / KG ZA 12-50)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Novadic, met veroordeling van Novadic in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord met producties heeft Novadic de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. Novadic is een centrum voor verslavingszorg en heeft in die hoedanigheid in mei 2011 met [appellant] een behandelovereenkomst gesloten. Deze behandelovereenkomst en het daarbij behorende zorgplan zijn – uit privacyoverwegingen – niet in het geding gebracht. Novadic heeft daarnaast met [appellant] op 30 mei 2011 een zogenaamde woonvaardighedenovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst is door Novadic aan [appellant] de woning [straatnaam] [huisnummer A1] te [woonplaats] ter beschikking gesteld. Novadic huurde deze woning van Stichting BrabantWonen, voor een huurprijs van € 483,25 per maand. Het hof begrijpt dat Novadic hetzelfde bedrag weer doorberekende aan [appellant], met dien verstande dat [appellant], in het kader van de financiële begeleiding van [appellant], alle vaste lasten (inclusief de huur) voor [appellant] betaalde en hem een “leefgeld” ter beschikking stelde.
4.1.2. In de woonvaardighedenovereenkomst is in de overwegingen onder meer opgenomen:
- dat [appellant] in ieder geval behandeling behoeft op het gebied van AWF (arbeid, wonen
en financiën);
- dat partijen de door Novadic te verrichten behandeling op het gebied van AWF hebben
vastgelegd in een AWF Begeleidingsplan;
- dat dit begeleidingsplan [appellant] moet helpen om weer zelfstandig te kunnen
functioneren waaronder mede wordt verstaan het door [appellant] beheersen van
woonvaardigheden;
- dat het aanleren van woonvaardigheden slechts een ondergeschikt onderdeel van de totale
behandeling betreft;
- dat in het kader van het aanleren van woonvaardigheden door Novadic aan [appellant]
woonruimte ter beschikking wordt gesteld.
Artikel 6 van de woonvaardighedenovereenkomst luidt:
De woonruimte wordt door Novadic-Kentron aan cliënt ter beschikking gesteld tot het moment waarop de AWF begeleiding eindigt c.q. de uitvoering van het AWF Begeleidingsplan eindigt. Het ter beschikking stellen van de woonruimte is derhalve gekoppeld aan de duur van de AWF begeleiding c.q. de uitvoering van het AWF Begeleidingsplan.
Artikel 8 van de woonvaardighedenovereenkomst luidt (voor zover thans van belang):
Novadic-Kentron is in ieder geval gerechtigd om de AWF begeleiding c.q. de uitvoering van het AWF begeleidingsplan met onmiddellijke ingang (…) te beëindigen indien zich een of meerdere van de volgende situaties voordoet:
(…)
i. Binnen een tijdvak van 12 maanden veroorzaakt cliënt twee keer of vaker overlast/hinder bij zijn buren;
(…)
4.1.3. In verband met aanhoudende klachten van omwonenden wegens geluidsoverlast, veroorzaakt door [appellant] en/of zijn bezoekers, heeft Novadic de woonvaardighedenover- eenkomst op 16 november 2011 met onmiddellijke ingang beëindigd. Novadic heeft ook de hoofdhuurovereenkomst met Stichting BrabantWonen beëindigd.
Omdat [appellant] weigerde de woning te ontruimen heeft Novadic in kort geding de veroordeling van [appellant] gevorderd tot ontruiming van de hier bedoelde woning. Deze vordering is door de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch in het vonnis waarvan beroep toegewezen.
[appellant] kan zich hiermee niet verenigen en is in hoger beroep gekomen.
4.2. Novadic stelt (in haar memorie van antwoord onder 101) dat [appellant] geen belang heeft bij zijn hoger beroep omdat hij na het vonnis waarvan beroep de woning heeft ontruimd.
Dit standpunt kan niet worden aanvaard. De enkele omstandigheid dat [appellant] gevolg heeft gegeven aan de (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) veroordeling in het vonnis waarvan beroep brengt naar het oordeel van het hof nog niet mee dat daarmee het belang van [appellant] om in hoger beroep op te komen tegen de hem opgelegde veroordeling is komen te vervallen. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken.
4.3. Voor zover [appellant] met grief 1 opkomt tegen in het bestreden vonnis vastgestelde feiten, behoeft dit geen bespreking nu het hof zelf de feiten vaststelt.
De (overige) grieven van [appellant] richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter:
- dat [appellant] in de gegeven omstandigheden geen beroep kan doen op huurbescherming
omdat de huurovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de behandelovereenkomst en
het element “begeleiding” daarin overheerst;
- dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van herhaalde overlast;
- dat Novadic belang heeft bij de gevorderde ontruiming.
4.4. Bij de beoordeling van deze grieven stelt het hof het volgende voorop.
Indien bij wijze van voorziening in kort geding veroordeling wordt gevorderd tot ontruiming van woonruimte, is terughoudendheid op zijn plaats, dit gelet op de omstandigheid dat voor een uitgebreid onderzoek naar eventuele betwiste feiten in het kader van een kort geding geen plaats is, en op de omstandigheid dat de gevolgen van een gedwongen ontruiming voor betrokkene(n) veelal groot zijn.
De vraag of er desondanks plaats is voor een veroordeling tot ontruiming in kort geding, dient beoordeeld te worden aan de hand van een afweging van enerzijds het belang van (in dit geval) Novadic bij een spoedige ontruiming en anderzijds het belang van (in dit geval) [appellant] bij het kunnen afwachten van de uitkomst van een bodemprocedure, zo die wordt gevoerd. Daarbij dient het hof in de beoordeling te betrekken wat de waarschijnlijke uitkomst van de eventuele bodemprocedure zal zijn.
4.5. Het hof is, net als de voorzieningenrechter (voorshands) van oordeel dat de tussen partijen met betrekking tot de woning [straatnaam] [huisnummer A1] gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst. Immers: Novadic heeft aan [appellant] woonruimte ter beschikking gesteld waartegenover [appellant] zich heeft verplicht tot het voldoen van een financiële tegenprestatie.
Niet voorbij kan echter worden gegaan aan het feit dat de hier bedoelde huurovereenkomst is aangegaan in het kader van een tussen partijen gesloten behandelingsovereenkomst, zoals blijkt uit de considerans van de woonvaardighedenovereenkomst, hiervoor weergegeven onder 4.1.2.
Gelet hierop is het bepaalde in artikel 6:215 BW van belang, luidende:
Voldoet een overeenkomst aan de omschrijving van twee of meer door de wet geregelde bijzondere overeenkomsten, dan zijn de voor elk van die soorten gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing, behoudens voor zover deze bepalingen niet wel verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de huurbeëindigingsbepalingen die gelden voor de huur van woonruimte verenigbaar zijn met de aard van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Het hof is, net als de voorzieningenrechter (vooralsnog) van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Novadic is geen professioneel verhuurster van woningen maar een centrum voor verslavingszorg. Het moet voor [appellant], gelet op de inhoud van de woonvaardighedenovereenkomst duidelijk zijn geweest dat de woonruimte die hem ter beschikking werd gesteld, slechts een onderdeel vormde van de totale behandeling die hij van Novadic ontving en dat hij de ter beschikking gestelde woning zou dienen te verlaten indien de woonbegeleiding door Novadic zou worden beëindigd wegens het niet voldoen door [appellant] aan de gestelde voorwaarden. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] hetgeen door Novadic in dit verband is gesteld, onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.6. Het hof acht, net als de voorzieningenrechter, door Novadic voldoende onderbouwd dat [appellant] en/of zijn bezoekers ernstige geluidsoverlast hebben veroorzaakt en dat die geluidsoverlast is blijven voortduren ondanks pogingen van omwonenden en van Novadic om via gesprekken, het maken van afspraken met [appellant] en het geven van formele waarschuwingen een einde aan de overlast te maken. De onderbouwing van de geluidsoverlast is te vinden in de (als producties bij de inleidende dagvaarding gevoegde) schriftelijke klachten van omwonenden (de bewoners van [straatnaam] nrs. [A], [B] en [C]) en de rapportage van mevrouw [begeleidster], de begeleidster van [appellant].
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst en het voortduren van de klachten en mede gelet op het bepaalde in artikel 8 van de woonvaardighedenovereenkomst, een veroordeling tot ontruiming in kort geding gerechtvaardigd moet worden geacht. Het belang van [appellant] om de uitkomst van een eventuele bodemprocedure te kunnen afwachten moet hiervoor wijken.
[appellant] ontkent weliswaar dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan geluidsoverlast, maar zoals hiervoor is overwogen is voor een uitgebreid feitenonderzoek in het kader van een kort geding geen plaats. Om die reden passeert het hof het bewijsaanbod van [appellant].
Het beroep dat [appellant] doet op de gehorigheid van zijn woning en van de woningen van de klagende omwonenden kan hem niet baten: die gehorigheid was bij hem bekend en hij diende daarmee in zijn gedrag rekening te houden.
4.7. Het voorgaande betekent dat de grieven 1 en 3 van [appellant] falen.
4.8. Grief 2 van [appellant] houdt in dat de voorzieningenrechter er ten onrechte van uit is gegaan dat Novadic belang heeft bij de gevorderde ontruiming van de woning. [appellant] wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 7:269 BW, welke bepaling tot gevolg heeft dat, door het eindigen van de (hoofd)huurovereenkomst tussen Novadic en Stichting BrabantWonen, de (onder)huurovereenkomst met [appellant] wordt voortgezet door Stichting BrabantWonen.
Het hof verwerpt ook deze grief. [appellant] betwist weliswaar dat BrabantWonen van Novadic heeft verlangd dat zij de ontruiming door [appellant] moest bewerkstelligen, maar die betwisting is niet, althans onvoldoende gemotiveerd. Hij heeft met name niet weersproken de reeds ter zitting in eerste aanleg door Novadic (blijkens de pleitnota van mr. Dekker onder 93) geponeerde stelling dat BrabantWonen hem had aangeschreven over de door haar verlangde ontruiming en evenmin de bedoelde (als productie 9d bij de inleidende dagvaarding overgelegde) brief van BrabantWonen d.d. 8 december 2011.
[appellant] wijst erop dat de onderhuur bij beëindiging van de huur tussen Novadic en BrabantWonen wordt voortgezet door BrabantWonen, maar hij gaat daarmee voorbij aan de omstandigheid dat naar voorshands oordeel de onderhuur is geëindigd op 16 november 2011.
Hiermee is het belang van Novadic bij haar vordering gegeven.
4.9. Nu alle grieven falen en met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.4 is overwogen, dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van Novadic op € 666,- voor verschotten en op € 894,- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, M.G.W.M. Stienissen en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 december 2012.