3.8.2. Uit de inhoud van deze vragenlijst is het hof gebleken dat door de rechter-commissaris een aanzienlijk aantal vragen aan [appellant] is gesteld dat grotendeels betrekking heeft op de gang van zaken rond het faillissement van zijn vennootschappen. Uit een aantal van deze vragen had [appellant] in elk geval kunnen en redelijkerwijs behoren te begrijpen dat de curator doende was met een onderzoek naar mogelijk paulianeus of onrechtmatig handelen door [appellant] in verband met die faillissementen.
Aan [appellant] is door de rechter-commissaris onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende voorgelegd:
- Wat is er gebeurd met het huis van [appellant] in [plaatsnaam]. [appellant] beweerde volgens de curator na de faillietverklaring van zijn vennootschappen dat hij nog altijd eigenaar was van die woning, terwijl de woning al op 4 april 2011 was verkocht; onduidelijk is wat er met de koopprijs is gebeurd.
- Wanneer of in welke periode heeft [appellant] enige betrokkenheid gehad bij OTOacademie B.V. en zijn er zaken van [appellant], waaronder de verdwenen lesborden van Compact, bij OTOacademie in gebruik? OTOacademie is nauwelijks twintig dagen na het faillissement van Compact opgericht op 16 mei 2011 en verzorgt eveneens de opleiding van rij-instructeurs met baangarantie, terwijl Compact juist door dat laatste in moeilijkheden zou zijn geraakt.
- De curator meent te beschikken over een aantal aanwijzingen waaruit zou blijken dat [appellant] formeel wel gescheiden is van [ex-echtgenote] maar voortleeft alsof hij nog altijd met haar is gehuwd. Intussen bestaat het vermoeden dat door middel van de scheiding en deling van de huwelijkvermogensgemeenschap vermogensbestanddelen zijn onttrokken aan verhaal door de crediteuren van Compact en/of [appellant]. [appellant] weigert de akte van scheiding en deling aan de curator ter inzage te geven. Voorts is sprake van leningen van familieleden, waarbij ten dele niet getraceerd kan worden dat de beweerdelijk ter leen verstrekte bedragen ook daadwerkelijk door de failliete vennootschappen zijn ontvangen.
- Wat is de gang van zaken geweest rond de kredietovereenkomst met ABNAMRO-bank van € 400.000,-- onder verstrekking aan de bank van een eerste pandrecht op de debiteuren van Compact, terwijl Milk Strategy & Finance B.V. al een eerste pandrecht had op die debiteuren?
Tijdens de behandeling in hoger beroep is op dit punt het volgende aan de orde geweest. Het door [appellant] opgegeven bestedingsdoel van het ABN-AMRO-krediet was ‘werkkapitaal’, terwijl daarvan op 11 maart 2011 door [Beheer] Beheer € 170.000,-- is betaald aan de Rabobank (aflossing hypotheek), op 21 en 23 maart 2011 door respectievelijk [Beheer] Beheer en Compact Opleidingen € 14.000,-- en € 58.000,-- aan een broer van [appellant] en op 21 maart 2011 ruim € 95.000,-- aan Milk Finance. Volgens mededeling van [appellant] was ABN-AMRO van deze bestedingswijze op de hoogte en had zij daarmee ingestemd, maar die bewering strookt niet met de brief van ABN-AMRO van 12 april 2012 aan de curator (productie 23 bij het inleidend verzoekschrift van de curator), waarin de bank nadrukkelijk het voornemen van de curator om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] ondersteunt , omdat de schulden aan de ABN-AMRO, waaronder die uit hoofde van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de kredietfaciliteit verstrekt aan [B.V.] B.V., niet te goeder trouw zouden zijn ontstaan.
- Vanuit de failliete vennootschappen Compact Opleidingen en [Beheer] Beheer zijn tot een bedrag van ruim € 107.000,00 uitgaven gedaan die volgens de curator een privékarakter hebben.
- Behalve de al eerder genoemde lesborden wil de curator weten waar een aantal verdwenen zaken is gebleven, zoals een vorkheftruck, een beamer en diverse zaken uit de vestigingen aan de [vestigingsadres 1.], [vestigingsadres 2.] en [vestigingsadres 3.] te [vestigingsplaats A.] en [vestigingsadres 4.] te [vestigingsplaats B.].
- Wat is in de laatste paar maanden voor de faillissementen van de vennootschappen de gang van zaken geweest rond de verkoop van twaalf (lease)auto’s, waarop een pandrecht was gevestigd ten gunste van de lease-maatschappij?
Volgens mededeling van [appellant] ter zitting van het hof was de gebruikelijke gang van zaken dat hij de ‘versleten’ lease-auto’s - verpand of niet verpand - verkocht en vervolgens met De Lage Landen BV afrekende. Het bevreemdt dan evenwel dat De Lage Landen BV aangifte doet tegen [appellant] (productie 24 bij het inleidend verzoekschrift van de curator), waarvan op 11september 2011 proces-verbaal is opgemaakt welke proces-verbaal vervolgens naar Justitie te Breda is opgestuurd.