Parketnummer : 20-000997-11
Uitspraak : 13 december 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van
het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda d.d. 22 februari 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-800001-11 tegen:
VERDACHTE,
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [woonplaats en adres],
waarbij verdachte - zakelijk weergegeven - ter zake van poging tot doodslag en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie is veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en een meldplicht, alsmede de opdracht aan de reclassering hulp en steun te verlenen;
- een werkstraf voor de duur van 240 uren (subsidiair 120 dagen hechtenis) met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ten aanzien van het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht gedurende het eerste jaar van de proeftijd.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit van het onder 1. - primair - ten laste gelegde. Door de raadsman is subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op 01 januari 2011 [pleegplaats] ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een revolver door het hoofd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2011 [pleegplaats] grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door opzettelijk de loop van een vuurwapen te houden en/of te richten tegen het hoofd van [slachtoffer] en/of vervolgens een of meerma(a)l(en) de trekker over te halen ten gevolge waarvan een schot is gelost, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten beschadiging linker oogkas en/of beschadiging oogzenuw, heeft bekomen;
2:
hij op 01 januari 2011 [pleegplaats] een wapen van categorie III, te weten een revolver, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
I. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1].
Op 1 januari 2011 krijgt verbalisant [verbalisant 1] omstreeks 08.20 uur een melding van de meldkamer dat er een man door zijn hoofd geschoten zou zijn aan de [adres en woonplaats]. In het proces-verbaal van bevindingen heeft hij hierover het navolgende gerelateerd:
“Op zaterdag 1 januari 2011 omstreeks 08.20 uur was ik, verbalisant [verbalisant 1], op de weg terug naar het politiebureau Breda centrum. (…)
Ik hoorde omstreeks 08.20 uur de melding van de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) over mijn portofoon dat er een man door zijn hoofd zou zijn geschoten aan [adres en woonplaats]. (…). Ik ben samen met mijn collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] voor de deur van de [adres en woonplaats] uitgestapt. Ik zag dat de voordeur van perceel [nummer] open stond. Ik zag dat een van de gordijnen niet helemaal dicht was. Ik knielde en keek hier doorheen. Ik zag een man in een rolstoel rondrijden en hoorde iemand roepen: ‘Waar heb ik die fucking gun gelaten’ of woorden van gelijke strekking.
Ik ben samen met mijn collega’s [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] naar perceel [nummer] gelopen (…) Ik ben hierop naar binnengelopen bij perceel [nummer] en naar de eerste deur aan mijn linkerzijde gelopen. Ik zag dat een man in een rolstoel voor mij de deur opendeed en hoorde dat de man zei: ‘ik heb de hulpdiensten aan de lijn’. (…) Ik zag dat er een man op de bank lag die hevig bloedde aan een donkere wond onder zijn oog. (…) Ik keek naar de man in de rolstoel en ik zag dat hij mij aankeek en zei: ‘ik heb het gedaan, ik ben de dader’. Ik, [verbalisant 1], zei hierop tegen de man “Je bent bij deze aangehouden en je hoeft niets te verklaren en ook geen antwoord te geven op onze vragen. Je krijgt eerst een advocaat van de politie en het lijkt me beter dat je eerste met hem overlegt voordat je verder zaken gaat verklaren.”
Ik zag dat de man hevig geëmotioneerd was en begon te huilen. Ik hoorde dat de man riep: ‘Het is zo dom. Ik heb hem door zijn hoofd geschoten. Ik heb het wapen gekocht, maar kan er helemaal niet mee omgaan. Het was een spelletje. Mijn god, wat heb ik gedaan, wat heb ik een fout gemaakt’. (…) Ik vroeg aan de man die ik vanaf nu verdachte noem of hij zich kon legitimeren. (…) Ik heb hier zijn identiteitsbewijs uitgehaald en ik zag dat de verdachte [naam verdachte] heet en op [geboortedatum] in [geboorteplaats] is geboren.(…)”
II. De verklaringen van aangever [naam slachtoffer]
Op 28 januari 2011 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van poging doodslag en/of zware mishandeling gepleegd op 01 januari 2011 op [adres].
[naam slachtoffer] had reeds op 05 januari 2011 een verklaring afgelegd, waaruit het navolgende naar voren komt:
“A. Verbalisanten. B. Benadeelde.
A. Kun je vertellen hoe jouw oudejaarsavond eruit zag?
B. We zaten met vrienden bij [voornaam verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) thuis. Het was allemaal heel gezellig. Ik was daar met [getuige 1] (het hof begrijpt: [naam getuige 1]), [getuige 2] (het hof begrijpt: [naam getuige 2]) en [getuige 3] (het hof begrijpt: [naam getuige 3]), en tegen de ochtend gingen we met het wapen spelen.
(…)
A. Hoeveel alcohol had je gedronken die avond?
B. Samen met [verdachte] had ik zes flessen rosé, dus ik denk dat ik drie flessen rosé op had.
A: Had je drugs gebruikt?
B. Ik heb een grammetje cocaïne gebruikt.
A. Wat hebben jullie met dat vuurwapen gedaan?
B. Daar gingen we een beetje mee spelen in principe.
A. Wat heb je ermee gedaan?
B. We zijn er mee naar buiten gegaan en hebben in de tuin schoten gelost. Ik heb 1x geschoten. Ik weet niet meer wie er nog meer een schot gelost heeft.
A. Hoe is het gebeurd?
B. Ik zat naast [verdachte] op de bank en [verdachte] richtte het wapen op mij. Ik zag dit. Het wapen zat heel dicht bij mijn hoofd. We zaten gewoon te spelen.
A. Wist je dat het wapen nog geladen was?
B. Nee, ik dacht dat het leeg was, maar we hebben het ook niet meer gecontroleerd.
A. Wat zijn jouw precieze verwondingen?
B. Mijn oogkas is kapot, de kogel is mijn linkerwang ingegaan en via mijn rechterwang naar buiten. Er zitten botsplinters in mijn hoofd die verwijderd moeten worden. (…)”
Op 27 maart 2012 heeft [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaard:
“Mij wordt gevraagd of ik na het moment, dat wij buiten waren geweest, binnen nog kogels heb gezien. Ik kan mij nog herinneren dat ik [verdachte] binnen bezig zag met het wapen en met een kogel. Ik zag dat hij aan het pielen was met het wapen. Ik heb niet gezien dat hij de kogel erin deed, wel dat hij deze er moeilijk uitkreeg. Volgens mij is hem dit uiteindelijk wel gelukt. Ik denk dat ik dat gezien heb. Omdat het nogal moeilijk ging, maar zeker weten doe ik dat niet.”
III. De medische informatie betreffende [slachtoffer]
Op 5 januari 2011 is een aanvraag medische informatie gedaan. Uit de verkregen geneeskundige verklaring d.d. 7 januari 2011 blijkt het navolgende:
“Medische informatie betreffend:
Achternaam: [naam slachtoffer]
Voornamen: [voornaam slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum]
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in [geboorteland]
(…)
A. Uitwendig waargenomen letsel:
- een in- en uitschot opening in de huid;
- kruit;
- visus vermindering van het linkeroog.
E. Overige van belang zijnde informatie:
- Reconstructie oogkas links;
- Beschadiging oogzenuw, waardoor verminderd zicht”.
IV. De verklaring van verdachte
De verdachte heeft bij zijn eerste verhoor bij de politie op 1 januari 2011 het navolgende verklaard:
“Opmerking verbalisant: verhoor wordt in zgn. vraag- antwoord constructie afgenomen. V staat voor Vraag en A staat voor Antwoord.
V: Wat is er vannacht gebeurd?
A: Sinds een tijdje heb ik een revolver aangeschaft. Het was Nieuwjaar en ik had de revolver gepakt en had steeds 1 kogel in de kamer (het hof begrijpt: 1 patroon in een kamer van de cilinder in het vuurwapen). Ik zorgde er wel voor dat de kogel nooit bij de slagpin zou komen.
(…)
V: Wat gebeurde er precies?
A: Volgens mij deed ik het twee keer bij mezelf. Ik had natuurlijk net gekeken en haalde de pal over en zet de revolver tegen [slachtoffer] zijn hoofd. Ik trek de trekker over en er gaat een schot af. Ik ben linkshandig en schoot volgens mij ook met links.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 3 januari 2011 het navolgende verklaard:
“Het was een stom spelletje dat uit de hand is gelopen. (…) Ik heb de kogel zo in het wapen gedaan, dat er een aantal keer mee geschoten kon worden (het hof begrijpt: een aantal keren de trekker kon worden overgehaald), voordat de kogel bij de hamer terecht komt. Ik heb het wapen gepakt. Ik had het wapen al enige tijd in mijn bezit en vaker in mijn handen gehad. Ik had het echter nog niet eerder gebruikt, maar het gebruik ervan leek mij niet zo ingewikkeld. (…)” .
Op 5 januari 2011 heeft verdachte bij zijn tweede verhoor bij de politie het navolgende verklaard:
“VE: verdachte, A: verbalisanten
A: Je hebt op het hoofd van [slachtoffer] gericht? Wat was de afstand?
Ve: Ja, het pistool zat praktisch tegen zijn gezicht aan.
A: Hoe lang had je dat vuurwapen?
Ve: Driekwart jaar ongeveer.
(…)
A: Wat voor een merk is het?
Ve: Nagant 7.62.
A: Wat heb je voor de patronen betaald?
Ve: Was bij de prijs inbegrepen.
A: Hoeveel munitie was het?
A: Heb je nog meer munitie bijgekocht?
A: Hoeveel patronen zijn er afgeschoten met Oud & Nieuw?
Ve: vijf (5) in de tuin en één (1) in de woonkamer.
A: Dus je hebt er nog vier over?
Ve: Ik heb er nog twee weggegeven. En ik heb er nog een keer twee eerder weggeschoten in de tuin. Dit was voor Oud en Nieuw. Dus ik heb er nu geen meer over. Ik wilde die laatste kogel bewaren voor het geval dat. Als er bijvoorbeeld een inbreker zou komen.
V: Hoeveel had je die avond gedronken?
A: Veel. Samen met [slachtoffer] had ik zes flessen rosé gedronken.
V: Heb je drugs gebruikt?
A: Ja, er was cocaïne in het spel.
V: Hoeveel?
A: Drie (3) gram. [getuige 1], [slachtoffer] en ik hebben samen drie gram gebruikt.(…)”
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte op 22 februari 2011 het navolgende verklaard:
“(…) We zaten gewoon stoer te doen met dat wapen. (…) We hadden ieder 1 gram cocaïne gebruikt. Het alcoholgebruik was ook excessief. Ik had samen met [slachtoffer] 6 flessen rosé gedronken. (…) Nadat we terugkwamen van het schieten in de tuin, bleef de revolver tussen de kussens in de bank liggen. Ik had één patroon over. Het laatste wat ik me bewust kan herinneren is dat ik die kogel uit de revolver haalde en tussen mijn benen heb gelegd. (…) Er was maar één kogel en in mijn gedachten lag die tussen mijn benen. (…)”
V. De verklaringen van [naam getuige 1]
Bij de politie heeft [naam getuige 1] op 1 januari 2011 als volgt verklaard:
“Opmerking verbalisant: verhoor wordt in zgn. vraag- antwoord constructie afgenomen. V staat voor Vraag en A staat voor Antwoord.
V: Wat kun je vertellen over wat er gisteravond is gebeurd?
A: Ik was om 19.00 uur bij [verdachte]. Het was gezellig en we hadden alcohol op. [verdachte] pakte op een moment een pistool en deed net of hij op iemand schoot.
V: Wat deed jij toen jij voor het eerst dat wapen zag?
A: Ik heb toen tegen [verdachte] gezegd dat hij normaal moest doen.
V: Wat deed hij toen?
A: Hij heeft het toen tussen de kussens van de bank gedaan.
V: Wat deed hij de rest van de avond?
A: Hij pakte het wapen steeds weer in zijn handen en deed net of hij schoot. Ik zag dat er in sommige gaten geen kogels zaten. Hij trok echt de trekker over.
V: Heeft hij het wapen ook op jou gericht?
A: Ja, rond 00.30 uur heeft hij dat wapen op mijn hoofd gericht. Ik hoorde dat hij de trekker overhaalde en hoorde een tik. Ik zag dat ook omdat hij recht voor me zat.
Elke keer als hij een schot had gelost dan draaide hij met zijn hand de lege kamer weer terug zodat er de volgende keer geen kogel uit zou komen. (…)”
VI. De verklaring van [naam getuige 2] bij de rechter -commissaris
Getuige [naam getuige 2] heeft pas bij de rechter-commissaris op 27 maart 2012 uitgebreid verklaard over het voorval. Haar verklaring houdt het volgende in:
“(…) De bewuste nacht was ik samen met mijn toenmalige vriend [getuige 3]. Rond een uur of zes in de ochtend ben ik samen met hem naar [verdachte] gegaan. Ik had al een paar uur niets meer gedronken en was behoorlijk nuchter. De sfeer bij [verdachte] was gezellig. Buiten mij was iedereen behoorlijk aangeschoten. [verdachte], [getuige 1] en [slachtoffer] hadden naast alcohol, ook drugs gebruikt. Mij wordt gevraagd naar het wapen van [verdachte]. [verdachte] had mij dat wapen een aantal dagen/weken eerder al laten zien. Het gesprek ging over dat wapen. [getuige 3] vond dat best interessant. [verdachte] liet hierop het wapen zien. (…) Ik heb dat wapen toen ook vastgehad. (…)
Op een gegeven moment zag ik tussen de benen van [verdachte] een kogel of meerdere kogels. Ik zag dat hij ze daar weglegde. Vervolgens zag ik dat [verdachte] één kogel in het magazijn van het wapen deed. [verdachte] zei vervolgens dat hij de kogel er niet meer uitkreeg en dat deze vastzat. [verdachte] zei dat hij verder ook niet durfde te gaan, omdat hij bang was dat de kogel zou afgaan. Of [verdachte] uiteindelijk de kogel ook uit het magazijn heeft gekregen, weet ik niet. Ik heb dat niet gezien, omdat ik er verder ook niet op heb gelet. Daarna is men verder gegaan met het overhalen van de trekker. (…) Ik kan mij herinneren dat [verdachte] op [getuige 3] richtte en de trekker overhaalde. (…) [verdachte] richtte het wapen ook op mij, maar ik zei dat ik dat niet wilde en dat hij de trekker ook niet mocht overhalen. Dat heeft hij ook niet gedaan. Vervolgens zag ik dat [verdachte] het wapen op zijn hoofd plaatste en twee keer de trekker overhaalde. Vervolgens richtte [verdachte] het wapen op [slachtoffer]. [verdachte] zat hierbij naast [slachtoffer]. [verdachte] had zijn rechterarm om de schouder van [slachtoffer] geslagen. In zijn linkerhand had [verdachte] het wapen dat hij richtte op het hoofd van [slachtoffer]. Vervolgens heeft [verdachte] drie keer de trekker overgehaald. Bij de derde keer ging het wapen af en hoorde ik een harde knal. (…)”
VII. De in beslag genomen revolver en bijbehorende munitie.
Over het vuurwapen dat onder verdachte op 1 januari 2011 in beslag is genomen, heeft [verbalisant 5], hoofdagente van politie en materiedeskundige, het volgende gerelateerd:
“Het op 1 januari 2011 onder verdachte [naam verdachte] in beslag genomen voorwerp betreft een revolver van het merk Nagant, type Army model 1895, kaliber 7.62 mm Nagant. (…) De hierboven genoemde revolver is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is deze revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3., gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. (…)”
Onder verdachte is voorts munitie in beslag genomen, hetgeen blijkt uit het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming, waarin het navolgende is gerelateerd:
”(…) Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Munitie (huls)
Merk/type: Gant
Kleur: Goudkleurig
Bijzonderheden: Aangetroffen op slaapkamer in een lade van de kast bij bed.
Kaliber: 7.62 (…)”
Met betrekking tot de plaats waar de revolver en de munitie is aangetroffen, is bij het sporenonderzoek het navolgende gerelateerd:
“(…) Onder de bank aan de rechterzijde van de woonkamer werd een revolver met links hiernaast een kogel aangetroffen (zie foto 14 tot en met 18). In de trommel van de revolver bevond zich voor de loop een lege huls. In de overige zes kamers waren geen munitiedelen aanwezig. De lege huls was, evenals de eerder in de kleding van diverse verdachten aangetroffen hulzen, van het merk Nagant, kaliber 7.62. (…)”
F. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Van de zijde van de verdediging is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. - primair - ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het ten laste gelegde opzet van de verdachte was gericht op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Het van dichtbij afschieten van een geladen vuurwapen op iemands hoofd, is - voor zover al vast zou staan dat dit naar uiterlijke verschijningsvorm gericht is op de dood van het slachtoffer - een begin van bewijs, maar nu de verdachte er vanuit ging dat het vuurwapen niet geladen was, kan uit het verrichten van die handeling op zich niet worden afgeleid dat de verdachte de dood van het slachtoffer heeft gewild en evenmin dat hij de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Ook uit het enkele feit dat iemand onder invloed verkeert als gevolg waarvan hij de kans loopt vergissingen te begaan bij delicate handelingen, zoals het laden en ontladen van een vuurwapen, kan niet worden afgeleid dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard een ander met dat vuurwapen van het leven te beroven, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Het hof stelt voorop dat naar het oordeel van het hof verdachte niet de intentie heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel hem levensgevaarlijk te verwonden. Het slachtoffer was zijn beste vriend, en een intentie als hiervoor bedoeld is niet aannemelijk geworden. De verdachte en zijn vrienden hebben volgens alle betrokkenen die nacht lang gespeeld met het wapen, zowel buiten alsook binnen. Enige intentie tot het spelen van een soort Russische roulette hebben betrokkenen volgens verdachte zelf en volgens de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 1] in hun verklaring bij de rechter-commissaris niet gehad. Van opzet in onvoorwaardelijke zin die gericht was op de dood van het slachtoffer is dan ook geen sprake.
De vraag waarvoor het hof zich thans echter gesteld ziet, is of het handelen van de verdachte in voorwaardelijke zin gericht was op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de boordeling van het vorenstaande acht het hof de navolgende, uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen afgeleide, feiten en omstandigheden van belang:
- De verdachte heeft op 1 januari 2011 samen met een aantal vrienden en kennissen, waar onder zijn beste vriend [slachtoffer] oudejaarsavond gevierd in zijn woning aan de [adres en woonplaats].
- Gedurende de nacht heeft de verdachte drie flessen rosé genuttigd en bovendien cocaïne gebruikt.
- De verdachte had die nacht een revolver in zijn bezit met bijbehorende patronen, en heeft dit wapen en patronen in het aanwezige gezelschap gebracht.
- Op enig moment is de verdachte tezamen met zijn vrienden de tuin ingegaan en is er met het vuurwapen geschoten in de lucht.
- De verdachte heeft na het schieten in de tuin één patroon achtergehouden en dit patroon, evenals het wapen, weer meegenomen de woning in.
- De verdachte was niet kundig en vaardig in het omgaan met vuurwapens.
- De verdachte in de woning heeft als enige met het wapen zitten “pielen”, in die zin dat hij de patroon in het vuurwapen heeft gedaan, en daarna getracht heeft de patroon weer uit het vuurwapen te halen.
- Geen van de aanwezigen heeft waargenomen, dat de verdachte de patroon daadwerkelijk uit het vuurwapen heeft gehaald.
- Verdachte is meerdere keren gewezen op zijn gedrag (in die zin dat verdachte gevraagd werd normaal te doen); verdachte heeft ook te kennen gegeven dat hij niet verder durfde te gaan omdat hij bang was dat het wapen af zou gaan.
- Op enig moment plaatste verdachte het vuurwapen tegen het hoofd van het slachtoffer. Vervolgens heeft hij de trekker overgehaald.
- Het vuurwapen is daarop afgegaan, waarbij de in het vuurwapen aanwezige kogel dwars door het hoofd van [slachtoffer] is gegaan.
Gelet op voornoemde gedragingen van verdachte - het bezit van het wapen en munitie, het bewust in het aanwezige gezelschap brengen en houden van het wapen en een patroon, het “gepiel” met dat patroon zonder zich onomstotelijk zekerheid te verschaffen dat die patroon zich niet meer in het wapen bevond, het excessieve gebruik van drank en drugs, het plaatsen van de loop van het wapen op het hoofd van [slachtoffer], en het overhalen van de trekker van dat wapen - kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gezien dan dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn gedragingen zou komen te overlijden. Uit het feit dat verdachte, ondanks waarschuwingen van enkele aanwezigen en ondanks zijn eigen bedenkingen, toch het wapen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gezet en de trekker heeft overgehaald leidt het hof af dat hij de aanmerkelijke kans op fatale gevolgen (in juridische zin) bewust heeft aanvaard. Het is een bijzonder geluk - zowel voor [slachtoffer] als voor verdachte - dat dat gevolg niet is ingetreden.
In hetgeen de raadsman ter zake heeft aangevoerd, ziet het hof geen contra-indicaties voor deze aanvaarding. In dat verband merkt het hof op dat het enkele gegeven dat de verdachte deze gevolgen niet daadwerkelijk heeft gewild, niet in de weg staat aan het aanvaarden van de aanmerkelijke kans daarop. Ook de omstandigheid dat de verdachte door het richten van het vuurwapen op zichzelf en het daarbij overhalen van de trekker, zijn eigen leven eveneens in gevaar zou hebben gebracht, legt naar het oordeel van het hof - gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden - onvoldoende gewicht in de schaal en doet aan die aanvaarding niet af.
Het verweer wordt mitsdien - in al zijn onderdelen - verworpen.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs alsmede de bekennende verklaring van verdachte ter zake feit 2. acht het hof het onder 1 - primair - en onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 01 januari 2011 [pleegplaats] ter uitvoering van het door hem verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een revolver door het hoofd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2:
hij op 01 januari 2011 [pleegplaats] een wapen van categorie III, te weten een revolver, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
H. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht en levert op:
Het onder 2. bewezen verklaarde is - voor zover betrekking hebbende op het vuurwapen van categorie III - als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld in artikel 55, derde lid, onder a van die wet en levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
Het onder 2 bewezen verklaarde is - voor zover betrekking hebbende op de munitie van categorie III - als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld in artikel 55, eerste lid van deze wet en levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
I. Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
J. Op te leggen straf of maatregel
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van een poging tot doodslag en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en een meldplicht, alsmede de opdracht aan de reclassering hulp en steun te verlenen. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren (subsidiair 120 dagen hechtenis) met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte uitsluitend zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht gedurende het eerste jaar van de proeftijd.
De verdediging heeft subsidiair, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, bepleit dat bij de oplegging van straf kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zonder bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren en zonder oplegging daarnaast van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof overweegt in het bijzonder het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit en een poging tot doodslag. Het enkele bezit van een vuurwapen is al een bijzonder ernstig delict, waarvoor ingevolge de zogenaamde LOVS- straforiëntatiepunten in beginsel een gevangenisstraf van 3 maanden onvoorwaardelijk wordt opgelegd. Verdachte heeft bovendien onder invloed van drank en drugs met een revolver door het hoofd van zijn beste vriend geschoten, die als door een wonder niet is overleden, en zelfs vrijwel geen blijvend letsel heeft overgehouden.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof slaat echter ook acht op de zeer bijzondere omstandigheden van dit geval en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder begrepen de detentieongeschiktheid van verdachte, alsmede het feit dat het geenszins zijn intentie is geweest het slachtoffer iets aan te doen, zijn intense berouw voor wat zich heeft afgespeeld die oudejaarsnacht, zijn (ter terechtzitting in hoger beroep getoonde) inzicht in het feit dat hij door het wapenbezit en zijn handelen een volstrekt onaanvaardbaar risico heeft genomen, en zijn nog altijd goede relatie met het slachtoffer. Gelet hierop zal het hof dan ook niet overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Het hof gaat hiermee boven de vordering van de advocaat-generaal uit, maar dat is gelegen in het feit dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de inhoud van het door Reclassering Nederland uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 23 februari 2012, alsmede met de inhoud van het ‘Voortgangsverslag opdrachtgever’ van Reclassering Nederland d.d. 08 november 2012 ten behoeve van de laatste terechtzitting van het gerechtshof d.d. 29 november 2012. Blijkens deze adviezen heeft de verdachte zich vrijwillig onder professionele behandeling laten stellen en heeft het leven van verdachte een positieve wending genomen. Psychische hulpverlening blijft echter nog noodzakelijk, en om die reden zal het hof reclasseringscontact opleggen, ook als dat inhoudt een behandelverplichting.
Alles overziende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uur (subsidiair 120 dagen hechtenis) met aftrek, passend en geboden.
K. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 22c, 22d, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en de artikelen 14b, 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luiden ten tijde van het wijzen van dit arrest.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd, dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. - primair - en 2. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of t.b.v. vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in art. 1 Wet o/d identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en de aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat een (nadere) verplichte behandeling bij een andere instelling inhoudt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, griffier,
en op 13 december 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.