8.5.3.2.vordering van [appellante] onder a:
Partijen zijn het erover eens dat [appellante] met ingang van 13 mei 2008 recht had op een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 40 uur per week en dat zij op basis daarvan recht had op 24 werkdagen (192 uren) vakantie per vakantiejaar (artikel 14 cao).
Als onvoldoende betwist staat vast dat [appellante] zowel in 2008 als in 2009 telkens 15 vakantiedagen heeft opgenomen.
De vraag of ook de door Super [Super] als vakantie geregistreerde niet ingeroosterde uren kunnen worden beschouwd als door [appellante] opgenomen (door Super [Super] zo genoemde) 'tussendoorvakanties' beantwoordt het hof ontkennend.
De wettelijke vakantieregeling heeft ten doel de werknemer, met het oog op de werkbelasting die op hem drukt, betaald verlof te verschaffen (recuperatiefunctie).
Mede met het oog daarop geldt als hoofdregel dat de werkgever de vakantie vaststelt overeenkomstig de wens van de werknemer, tenzij zich daartegen gewichtige redenen verzetten. Dit kan anders zijn indien in de vaststelling van de vakantie is voorzien (o.m.) bij schriftelijke overeenkomst dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst.
Super [Super] heeft gesteld dat haar werkwijze overeenkomstig de cao is, maar heeft nagelaten naar een betreffende bepaling te verwijzen. Het hof is van een op deze kwestie ziende bepaling in de cao niet gebleken, zodat de beoordeling geschiedt aan de hand van de wettelijke regeling.
In dit geval heeft Super [Super] niet tijdig een voorstel gedaan voor het opnemen van vakantie, de inroostering werd immers wekelijks en kort tevoren vastgelegd. Evenmin, en dit is ook niet gesteld, hield de inroostering verband met de wensen van [appellante]. Voor zover Super [Super] beweert dat de niet ingeroosterde, als vakantie-uren geboekte, uren altijd werden vastgesteld in overleg met [appellante] heeft zij dat niet onderbouwd. Ook gewichtige redenen voor de werkwijze zijn niet aangevoerd. Naar het oordeel van het hof kan niet gezegd worden dat [appellante] vakantie heeft genoten in de uren dat zij door Super [Super] niet werd ingeroosterd. In feite ging het om eenzijdig door Super [Super] vastgestelde uren waarin [appellante] niet behoefde te werken.
Dat de weekoverzichten (van de voorafgaande week) van de urenverantwoording over 2009 (week 1 tot en met 46), zoals door haar (opnieuw) overgelegd als productie 10 bij memorie van antwoord, iedere week ter inzage in de kantine werden opgehangen en dat daarop vermeld stond dat men moest controleren hoe de uren van die betreffende voorgaande week geboekt zijn en verschillen moest doorgeven aan de leidinggevende, doet niet af aan het buiten beschouwing laten van de wens van [appellante]. Het gaat daarbij om controle achteraf en dit lijkt vooral bedoeld om de registratie van gewerkte uren te controleren met de in werkelijkheid gewerkte uren. Dat daarbij de waarschuwing is gegeven dat indien dit niet binnen de tijd van een week door gegeven zou worden dit niet meer kon worden gecorrigeerd, maakt niet dat [appellante] in deze procedure de gehanteerde werkwijze niet meer aan de orde zou kunnen stellen - voor zover door Super [Super] bedoeld - geen sprake. Een ander geldt evenzeer voor de aan het einde van iedere vierwekelijkse periode in de kantine neergelegde verlofkaart. Van acceptatie van de vaststelling van vakantie-uren door [appellante] is naar het oordeel van het hof evenmin sprake.
Super [Super] heeft opgemerkt dat de 40 uren waarvoor [appellante] in beginsel iedere betaalperiode van vier weken 160 uren (vooraf) uitbetaald werd wel per vierwekelijkse periode dienden te worden verantwoord. Voor zover hiermee wordt gedoeld op de bepaling van artikel 7:627 BW (geen arbeid, geen loon) gaat het hof hieraan voorbij nu voldoende vast is komen te staan dat de overeengekomen arbeid door [appellante] niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van Super [Super] behoort te komen, zodat [appellante] overeenkomstig artikel 7:628 BW haar recht op loon behield. Super [Super] heeft nog aangevoerd dat [appellante] steeds vooraf volledig uitbetaald is. Naar het oordeel van het hof komt de verrekening bij einde dienstverband echter neer op gedeeltelijk te niet doen van die betalingen.
Van feitelijk eerder teveel aan [appellante] betaald salaris was geen sprake omdat zij op basis van de arbeidsovereenkomst recht had op betaling van (in beginsel) 40 uren per week tegen het overeengekomen salaris. Gelet hierop en op bovenstaande kan dan ook niet worden gesteld dat ter zake van de verrekende 'vakantie'-uren sprake is van wel genoten vakantie waarop [appellante] geen recht meer had.