GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Nummer wrakingsverzoek: 173-13-2012
Datum uitspraak: 30 november 2012
op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer 20-000939-11 van:
[verzoeker]
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
Wonende te [woonplaats], [adres].
hierna te noemen: “de verzoeker”,
strekkende tot wraking van mr. M.J.H.J de Vries-Leemans, mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. F.P.E Wiemans, raadsheren in de strafsector van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
1.1. Het wrakingsverzoek is mondeling gedaan ter terechtzitting van 19 september 2012.
1.2. Mrs. De Vries-Leemans, Buhrs-Platschorre en Wiemans hebben te kennen gegeven niet in de wraking te willen berusten.
1.3. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek behandeld op 29 oktober 2012, in aanwezigheid van de verzoeker. Bij die gelegenheid heeft de verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht aan de hand van een aanvullende pleitnota. Op verzoek van de voorzitter heeft verzoeker een aantal passages uit die aanvullende pleitnota niet voorgedragen; het gaat daarbij om eventuele verwijzingen naar de Nazitijd, de jaren 40-45 en Gestapomethoden; voorts gaat het daarbij om de herhaling van een bepaalde passage welke herhaling veelvuldig voorkwam, zodat die passage slechts eenmaal is voorgedragen.
Van de wrakingszitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. De verzoeker heeft bij de behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht dat hij zich op het standpunt stelt dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. Er zou sprake zijn van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming de belangen van verzoeker tekort zijn gedaan.
2.2. De verzoeker heeft ter onderbouwing van die stelling in zijn pleitnota’s van 19 september 2012 en 29 oktober 2012 onder meer de volgende gronden aangevoerd - zakelijk weergegeven -:
1. mr. De Vries-Leemans, voorzitter van de strafkamer, heeft persoonlijk de mensenrechten van verzoeker geschonden;
2. als het verzoek om de strafzaak aan te houden tot het moment dat uitspraak is gedaan door het gerechtshof te Arnhem in de strafzaak uit 2004 tegen verzoeker door het hof wordt geweigerd, wordt aan verzoeker de kans op een eerlijk proces onthouden;
3. blijkens het verhandelde ter terechtzitting op 9 maart 2012 beschikt het hof over onvoldoende kennis van het dossier, in het bijzonder van een aantal door of op verzoek van de verzoeker toegevoegde stukken;
4. het hof heeft op 9 maart 2012 niet ingegrepen toen de advocaat-generaal rechtstreeks communiceerde met de verzoeker;
5. het hof heeft stukken - welke waren ingebracht door de verdediging - niet overgelegd aan het openbaar ministerie;
6. blijkens het verhandelde ter terechtzitting op 9 maart 2012 heeft het openbaar ministerie relevante stukken niet toegevoegd aan het dossier;
7. het hof kan de strafzaak tegen verzoeker niet behandelen, nu het hof persoonlijk betrokken is geweest bij het schenden van de mensenrechten van de verzoeker;
8. het hof en het openbaar ministerie werken samen tegen de verzoeker;
9. de verzoeker is beperkt in het maken van geluidsopnames ter terechtzitting van 19 september 2012;
10. het hof heeft het verzoek van verzoeker, zoals geuit op de zittingen van 9 maart 2012 en 19 september 2012, om bepaalde geluidsopnamen af te luisteren, geweigerd;
11. het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 september 2012 is verzoeker pas in een laat stadium toegestuurd, in ieder geval nadat de raadsheren de beschikking hebben gekregen over het proces-verbaal.
3.1. Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer
4.1.1. De verzoeker heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek meegedeeld dat hij de wrakingskamer wenst te wraken. Hij heeft dit aldus toegelicht dat hij geen enkel lid van het hof onpartijdig acht wegens jarenlange - door verzoeker ervaren - schendingen van zijn mensenrechten door dit hof.
4.1.2. De wrakingskamer stelt voorop dat op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het is derhalve niet mogelijk om een heel college of een rechter die geen bemoeienis heeft gehad met de zaak te wraken (vgl. HR 18 december 1998, NJ 1999, 271).
4.1.3. Zowel uit de tekst van de pleitnota van 19 september 2012 - welke kennelijk toen reeds strekte tot wraking van zowel de strafkamer van het hof als de eventueel te benoemen wrakingskamer - als uit de vooraf opgestelde pleitnota welke op de wrakingszitting is voorgedragen komt naar voren dat verzoeker kennelijk voorafgaand aan de behandeling reeds het plan had opgevat om de wrakingskamer te wraken. Het wrakingsverzoek door verzoeker werd kennelijk niet ingegeven door een omstandigheid dat de wrakingskamer op enigerlei wijze blijk zou hebben gegeven van een vooringenomenheid jegens de verzoeker, danwel dat de dienaangaande bij de verzoeker kennelijke bestaande vrees objectief gerechtvaardigd zou zijn.
4.1.4. Evenmin werd het verzoek tot wraking ingegeven door enige door de wrakingskamer ter zitting gegeven beslissing.
4.1.5. Bij de aanvang van de wrakingszitting heeft de voorzitter gevraagd of de verzoeker geluidsapparatuur bij zich had. De verzoeker wenste daarop aanvankelijk geen antwoord te geven. Hem is voorgehouden dat hij niet tot antwoorden verplicht is, maar dat in het gerechtsgebouw is aangegeven dat het gebruik van audiovisuele apparatuur in de zittingszaal zonder toestemming van de voorzitter niet is toegestaan, dat de voorzitter de orde ter zitting bepaalt en geen toestemming geeft voor het maken van geluidsopnamen. Verzoeker heeft daarop met kennelijke tegenzin de apparatuur uitgezet, doch heeft daaraan niet de consequentie verbonden dat de wrakingskamer diende te worden gewraakt.
4.1.6. Voorts heeft de voorzitter de verzoeker gewaarschuwd dat opmerkingen waarbij de strafkamer of wrakingskamer van het hof, de gedragingen van de strafkamer of de wrakingskamer van het hof of een van de leden daarvan zouden worden vergeleken met de jaren 40-45, de Nazitijd, Nazigedragingen, gedragingen van de Gestapo of soortgelijke vergelijkingen niet zouden worden getolereerd en zonder nadere waarschuwing aanleiding zouden vormen om aan de verzoeker het woord te ontnemen en te beslissen op basis van de schriftelijke stukken. De verzoeker heeft daarop geantwoord dat als het zover kwam, hij de wrakingskamer alsdan zou moeten wraken. Zover is het niet gekomen, daar verzoeker bij voorlezing van zijn aanvullende pleitnota de desbetreffende passages niet heeft voorgedragen.
4.1.7. Verder had de voorzitter reeds bij de aanvang van de voordracht van de aanvullende pleitnota door verzoeker aan de hand van de door de verzoeker aan de griffier overgelegde aanvullende pleitnota geconstateerd, dat een bepaald (juridisch) betoog van omstreeks een halve pagina lang veelvuldig in telkens geheel of vrijwel geheel ongewijzigde vorm was opgenomen, gelijk dat ook reeds het geval was geweest in de pleitnota welke bij de strafzitting op 19 september 2012 was voorgedragen, en de voorzitter heeft aan de verzoeker medegedeeld dat hij met het éénmaal voordragen van die passage kon en diende te volstaan. De verzoeker heeft aangegeven dat de wrakingskamer dan niet bij elk van de door hem aangevoerde argumenten aan de verzoeker diende tegen te werpen dat hij het desbetreffende verweer niet zou hebben voorgedragen, en na de toezegging dat dit niet zou gebeuren heeft hij zich daarbij neergelegd en ook deswege in de beslissing van de wrakingskamer geen aanleiding tot wraking gezien.
4.1.8. Tenslotte moet geconstateerd worden dat, hoezeer ook in de aanvullende pleitnota bij herhaling is opgemerkt dat (ook) de wrakingskamer zou dienen te worden gewraakt, de verzoeker daaraan telkens geen enkele consequentie verbond, in die zin dat hij gewoon doorging met zijn betoog alsof de wrakingskamer op zijn verzoek tot wraking van de strafkamer zou moeten beslissen.
Voor zover al de aldus in de pleitnota's geformuleerde verzoeken tot wraking van de wrakingskamer als daadwerkelijke zelfstandige verzoeken tot wraking zouden moeten worden gezien, leiden deze verzoeken er, bij deze stand van zaken, niet toe dat de wrakingskamer van verdere behandeling van het verzoek tot wraking van de strafkamer zou moeten afzien in afwachting van de benoeming van een nieuwe wrakingskamer welke de wraking van de huidige wrakingskamer zou dienen te toetsen.
4.1.9. Ook het enkele feit dat de leden van de wrakingskamer werkzaam zijn bij het hof levert onvoldoende grond op voor een gegronde wraking van de wrakingskamer.
4.1.10. Samenstelling van een nieuwe wrakingkamer kan derhalve achterwege blijven. Verzoeker zal in zijn wrakingsverzoek van 29 oktober 2012 niet worden ontvangen.
Beoordeling van de gronden
4.2.1. Blijkens de door de verzoeker overlegde pleitnota’s heeft verzoeker een aantal gronden aangevoerd die in beginsel betrekking hebben op de terechtzitting van 9 maart 2012 en de behandeling van het wrakingsverzoek op 22 maart 2012. De wrakingskamer is van oordeel dat voor zover het wrakingsverzoek hierop gegrond is het verzoek te laat is. Artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Onder meer de gronden 3, 4 en 6, alsmede - ten dele - de onder 10 omschreven grond zijn ingegeven door het verhandelde ter terechtzitting van 9 maart 2012 danwel 12 maart 2012. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hierdoor niet aan de eis van artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voldaan door op 19 september 2012 deze gronden aan te voeren. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat met betrekking tot de genoemde gronden het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk is.
4.2.2. Voor zover verzoeker bedoeld heeft het wrakingsverzoek te gronden op de behandeling van de terechtzitting van 19 september 2012, geldt het volgende. De wrakingskamer van 22 maart 2012 heeft reeds beslist op een aantal door de verzoeker aangedragen gronden, onder meer de gronden 1, 7 en 8. Verzoeker heeft niets gesteld omtrent uitlatingen of beslissingen welke nadien zijn gedaan c.q. gegeven, welke alsnog grond zouden kunnen opleveren voor wraking. Deze beslissingen zijn in casu niet meer aan de orde. Het verzoek tot wraking is met betrekking tot de genoemde gronden niet-ontvankelijk.
4.2.3. Voorts is de verzoeker door de strafkamer van het hof in de gelegenheid gesteld zijn pleitnota voor te dragen alvorens de strafzaak is onderbroken om de wrakingskamer bijeen te roepen. De verzoeker heeft op 19 september 2012 zowel een aantal voorwaardelijke als onvoorwaardelijke gronden aangevoerd. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 september 2012 heeft de strafkamer van het hof op de voorwaardelijke gronden nog geen enkele beslissing genomen. Voor zover de gronden een voorwaardelijk verzoek inhouden, zijn deze prematuur ingesteld. De wrakingskamer overweegt dat het niet haar taak is onderzoek te doen naar en zich uit te laten over de gegrondheid van deze klachten. De wrakingskamer is van oordeel dat onder meer de gronden 2 en 5 prematuur zijn ingesteld en niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kunnen leiden.
4.2.4. Pag. 18 tot en met 36 van de pleitnota van verzoeker zijn gewijd aan gebeurtenissen na afloop van de zitting van 9 maart 2012, en aan de wijze waarop op de klachten van verzoeker dienaangaande is gereageerd. Een rechtstreeks verzoek op wraking kan daarop niet worden gebaseerd en overigens leest het hof dat ook niet in het verzoek. Mocht zulks wel bedoeld zijn, dan dient de strafkamer te bezien of en in welke mate dat van invloed is op de uiteindelijk door de strafkamer te nemen beslissing; daaraan is de strafkamer echter nog niet toe kunnen komen. Dat betekent dat verzoekers gevolgtrekkingen met betrekking tot het politieoptreden - namelijk dat deze in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel - prematuur zijn gemaakt; een eventueel hierop gebaseerd verzoek tot wraking moet eveneens niet ontvankelijk worden beoordeeld. Voor zover de bezwaren van verzoeker zich in dit verband richten tegen uitlatingen en beslissingen op 9 maart 2012 of 12 maart 2012 geldt dat de wraking te laat is verzocht.
4.2.5. Met betrekking tot het maken van geluidsopnames door verzoeker overweegt de wrakingskamer het volgende. Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van 19 september 2012 volgt niet dat verzoeker is beperkt in zijn mogelijkheden om geluidsopnames te maken. Uit het proces-verbaal blijkt slechts dat verzoeker op de vraag van de voorzitter of hij geluidsopnames maakt, geen antwoord wenste te geven. Reeds daarom zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking met betrekking tot deze grond afwijzen.
4.2.6. Met betrekking tot de weigering van het hof om eerder gemaakte geluidsopnamen af te luisteren (zie de grond sub 10) verwijst de wrakingskamer naar het proces-verbaal van de zitting van 19 september 2012, pag. 6, vierde alinea van onderen, eerste volzin. Daarin komt tot uiting dat de strafkamer nog geen beslissing heeft genomen over het al dan niet toevoegen van de CD-ROM houdende geluidsopnamen aan het procesdossier. Reeds daarom is het verzoek tot wraking ongegrond.
4.2.7. Door verzoeker is tenslotte aangevoerd dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 september 2012 pas op 23 oktober 2012 aan verzoeker is toegezonden. Mocht door het door de verzoeker gestelde late toesturen van het proces-verbaal, de verzoeker te weinig tijd hebben gehad om zich voor te bereiden op de wrakingsbehandeling, dan had verzoeker een verzoek tot aanhouding van de behandeling kunnen indienen. Verzoeker heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Overigens blijkt uit de gang van zaken bij gelegenheid van de wrakingszitting en de door de verzoeker opgestelde aanvullende pleitnota dat hij op geen enkele wijze is benadeeld door het feit dat hij het proces-verbaal van de zitting van 19 september 2012 mogelijk in een laat stadium, en later dan de wrakingskamer, heeft ontvangen. Tevens heeft verzoeker onvoldoende concreet onderbouwd op welke wijze hieruit de vooringenomenheid jegens verzoeker zou volgen. De wrakingskamer is van oordeel dat niet is gebleken dat door het toesturen van het proces-verbaal van de zitting op 23 oktober 2012 aan verzoeker het procesbelang van verzoeker is geschaad. Redelijkerwijs kan uit deze omstandigheid geen vooringenomenheid jegens de verzoeker worden afgeleid en zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.
verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van 29 oktober 2012;
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de strafkamer van dit hof, voor zover dit verzoek is gebaseerd op de gronden 1 tot en met 8;
wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, de advocaat-generaal, mr. M.J.H.J de Vries-Leemans, mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. F.P.E Wiemans.
Aldus gedaan door:
mr. J.M. Brandenburg (voorzitter),
mr. K. van der Meijde en mr. P.A.G.M. Cools, leden,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.M. Spooren, als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2012.