GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.092.644/01
arrest van 27 november 2012
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. S.E.C. Krijnen,
1. [geïntimeerde sub 1.],
wonende te [woonplaats], België,
2. de vennootschap naar Belgisch recht Zelda Bvba,
gevestigd te [vestigingsplaats], België,
3. [geïntimeerde sub 3.],
wonende te [woonplaats], België,
4. [Beheer] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. A.M. van der Vliet,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2012 in het incident ex artikel 351 Rv in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 221660 / HA ZA 10-1306 gewezen vonnis van 25 mei 2011.
Het hof zal de nummering van het tussenarrest voortzetten.
5.Het tussenarrest van 24 januari 2012
Bij genoemd arrest gewezen in het incident heeft het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep geschorst voor de duur van het hoger beroep, in de hoofdzaak de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven aan de zijde van [echtgenoot van appellante]-[appellante] en iedere verdere beslissing aangehouden.
6.Het verdere verloop van de procedure
6.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] (hierna: [appellante]) onder overlegging van producties zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van [geintimeerde sub 1.] c.s., met veroordeling van [geintimeerde sub 1.] c.s. in de kosten van beide instanties.
6.2. Bij memorie van antwoord hebben [geintimeerde sub 1.] c.s. de grieven bestreden. Voorts hebben [geintimeerde sub 1.] c.s. voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en daarin aangevoerd en geconcludeerd als in die memorie is weergegeven.
6.3. [appellante] heeft in voorwaardelijk incidenteel appel geantwoord.
6.4. [geintimeerde sub 1.] c.s. hebben daarna de gedingstukken overgelegd. Partijen hebben uitspraak gevraagd.
7. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.
8. De verdere beoordeling
in principaal en voorwaardelijk incidenteel appel
8.1.In overweging 3.1. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof heeft in het tussenarrest van 24 januari 2012 een overzicht gegeven van de relevante feiten. Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zal het hof deze feiten hierna kort weergeven.
8.2.Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i)Op of omstreeks 19 december 2008 hebben [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]enerzijds en [echtgenoot van appellante], [Y.] en Lexin International B.V. anderzijds een intentieovereenkomst (prod. 1 bij inleidende dagvaarding) gesloten. In deze overeenkomst is de intentie neergelegd van [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]dat zij € 5.000.000,00 willen investeren in Lexin op (onder meer) de voorwaarde dat bij Lexin een boekenonderzoek naar tevredenheid van de investeerders zal zijn verricht.
(ii)[echtgenoot van appellante] was destijds via [Beheer A.] Beheer B.V. indirect bestuurder van Lexin Holding B.V. (voorheen genaamd Lexin Management en Finance B.V.). Lexin International B.V. en Lexin Produktion GmbH waren dochterondernemingen van Lexin Holding B.V. [appellante] is de echtgenote van [echtgenoot van appellante].
(iii)[geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]hebben op 3 maart 2009 - bij wijze van voorschot op hun investering in Lexin - ieder een bedrag van € 125.000,00 doen overmaken naar een bankrekening van Lexin Holding B.V. De stortingen zijn op 4 respectievelijk 6 maart 2009 op deze bankrekening van Lexin Holding B.V. bijgeschreven.
(iv)Bij brief van 13 maart 2009 (prod. 2 bij inleidende dagvaarding) hebben [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]aan [echtgenoot van appellante], [Y.] en Lexin Holding B.V. bericht dat zij, gezien de resultaten van het due diligenceonderzoek, afzien van de beoogde investering in Lexin. In deze brief hebben zij voorts aanspraak gemaakt op terugbetaling van de voorschotten. Aan dit verzoek is niet voldaan.
(v) Lexin Holding B.V. , [Beheer A.] Beheer B.V. en Lexin International B.V. zijn nadien in staat van faillissement verklaard.
(vi) De door [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]aan Lexin Holding B.V. betaalde voorschotten zijn blijkens een notitie van de curator in het faillissement van Lexin Holding B.V. van 6 mei 2010 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) als volgt aangewend. Op 3 maart 2009 en 9 maart 2009 heeft Lexin Holding B.V. een bedrag van € 50.000,00 overgemaakt naar Lexin International B.V., op 11 maart 2009 een bedrag van € 30.000,00 naar Lexin Produktion GmbH en op 16 maart 2009 een overboeking van € 120.000,00 naar [appellante].
(vii)Blijkens afschriften van een op naam van [appellante] bij Fortis Bank geadministreerde bankrekening (prod. 2 bij memorie van grieven) zijn op 17 maart 2009 op deze rekening drie bedragen bijgeschreven van elk € 40.000,00 en op 3 april 2009 een bedrag van € 35.000,00, telkens afkomstig van Lexin Holding B.V., en is zowel op 27 maart 2009 als op 28 maart 2009 van deze rekening van [appellante] een bedrag van € 40.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van Lexin Holding B.V.
8.3.De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep [echtgenoot van appellante] veroordeeld tot betaling aan [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]van een bedrag van € 130.000,00 en voorts [echtgenoot van appellante] en [appellante] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]van een bedrag van € 120.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, beslagkosten en proceskosten.
8.3.1 De rechtbank heeft ten aanzien van [echtgenoot van appellante] geoordeeld dat nu vaststaat dat het voorschot van € 250.000,00 is betaald voordat het boekenonderzoek was aangevangen en [echtgenoot van appellante] er rekening mee diende te houden dat het boekenonderzoek niet tot een positief resultaat zou leiden, hij het voorschot niet had mogen aanwenden voor betalingen, waaronder de overboeking van € 120.000,00 naar de bankrekening van [appellante].
8.3.2 Ten aanzien van [appellante] heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] door toe te staan dat dit bedrag op haar rekening werd gestort heeft meegewerkt aan het onrechtmatig handelen van [echtgenoot van appellante]. Ook indien [appellante] op geen enkele wijze betrokken was bij de onderneming van [echtgenoot van appellante] en al haar financiële transacties aan [echtgenoot van appellante] overliet, heeft zij het mogelijk gemaakt dat [echtgenoot van appellante] onrechtmatig heeft gehandeld, aldus de rechtbank.
8.4.Het hof zal eerst ingaan op de bevoegdheid en het toepasselijke recht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ingevolge artikel 2 van de EEX-Verordening de Nederlandse rechter in dezen rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft ten aanzien van het toepasselijke recht geoordeeld dat de onderhavige vordering moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. De grieven richten zich niet tegen dit oordeel, zodat het hof hieraan gebonden is.
8.5. [appellante] heeft geen grieven gericht tegen de afwijzing van de vorderingen van Zelda Bvba en [Beheer] Beheer B.V. in het vonnis waarvan beroep en zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
8.6.[appellante] heeft geen grief heeft gericht tegen het hiervoor in rov. 8.3.1 weergegeven oordeel van de rechtbank dat [echtgenoot van appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door het voorschot aan te wenden voor diverse betalingen, waaronder de overboeking van een bedrag van € 120.000,00 van de bankrekening van Lexin Holding B.V. naar de bankrekening van [appellante], zodat dit oordeel in hoger beroep tot uitgangspunt strekt. [appellante] heeft evenmin gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat deze overboeking een rechtsgrond ontbeert, zodat het hof ook aan dit oordeel is gebonden.
8.7.De grieven richten zich tegen voormeld oordeel van de rechtbank dat [appellante] onrechtmatig jegens [geintimeerde sub 1.] c.s. heeft gehandeld en de (hoofdelijke) veroordeling van [appellante] tot betaling van € 120.000,00, proceskosten en beslagkosten. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
8.8.[geintimeerde sub 1.] c.s. hebben aan het door hen gestelde onrechtmatig handelen van [appellante] ten grondslag gelegd dat [echtgenoot van appellante] en [appellante] hebben samengespannen om iedere verhaalsmogelijkheid van [geintimeerde sub 1.] c.s. te frustreren en dat [appellante] deze gang van zaken heeft gefaciliteerd door toe te staan dat een groot geldbedrag van Lexin Holding B.V., zonder enige reden, op haar rekening werd gestort.
8.9.Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof is het enkele feit dat [appellante] kennelijk heeft toegelaten dat [echtgenoot van appellante] over haar bankrekening kon beschikken, waardoor [echtgenoot van appellante] oneigenlijk gebruik van deze rekening heeft kunnen maken, onvoldoende om aan te nemen dat [appellante] daardoor onrechtmatig jegens [geintimeerde sub 1.] c.s. heeft gehandeld. Als niet weersproken staat immers vast de stelling van [appellante] dat zij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de intentieovereenkomst, dat zij er niet van op de hoogte was dat [geintimeerde sub 1.] c.s. in verband met de beoogde investering op 3 maart 2009 een voorschot van € 250.000,00 naar de bankrekening van Lexin Holding B.V. hebben overgemaakt en evenmin dat [geintimeerde sub 1.] c.s. bij brief van 13 maart 2009 [echtgenoot van appellante], [Y.] en Lexin Holding B.V. om terugbetaling van het voorschot hebben verzocht. Van enige betrokkenheid van [appellante] bij de door [echtgenoot van appellante] op 16 maart 2009 gedane overboeking van een bedrag van € 120.000,00 van de rekening van Lexin Holding B.V. naar de rekening van [appellante] is bovendien niet gebleken.
[geintimeerde sub 1.] c.s. hebben hun stelling dat [appellante] met [echtgenoot van appellante] heeft samengespannen niet, althans onvoldoende, feitelijk onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbijgaat.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat, indien [appellante] op 17 maart 2009 of op een later tijdstip ervan kennis had genomen dat voormeld bedrag op haar rekening was bijgeschreven, dit niet zonder meer betekent dat zij niet de haar in maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid jegens [geintimeerde sub 1.] c.s. in acht heeft genomen. Het bedrag van € 120.000,00 was immers op haar rekening gestort door Lexin Holding B.V., zodat zij slechts gehouden was dit aan haar betaalde bedrag, nu daarvoor geen rechtsgrond bestond, terug te storten op de rekening van Lexin Holding B.V., hetgeen ultimo maart 2009 overigens ook deels is gebeurd.
Nu [geintimeerde sub 1.] c.s. aan de door hen gestelde onrechtmatige daad geen andere feiten en omstandigheden ten grondslag hebben gelegd, die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden, zal aan het door [geintimeerde sub 1.] c.s. in eerste aanleg gedane algemene bewijsaanbod als niet ter zake dienende worden voorbijgegaan.
De grieven slagen aldus.
8.10.Nu aan de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld niet is voldaan, behoeft het incidenteel ingestelde appel geen bespreking.
8.11.Uit het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep voor zover gewezen tussen [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]enerzijds en [appellante] anderzijds zal worden vernietigd. De vordering van [geintimeerde sub 1.] en [geïntimeerde sub 3.], voor zover deze tegen [appellante] is ingesteld, zal alsnog worden afgewezen. [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het principaal appel.
Gelet op het feit dat zich voor [appellante] en [echtgenoot van appellante] in eerste aanleg één advocaat had gesteld, zal het hof de door [appellante] in eerste aanleg gemaakte proceskosten begroten op de helft van het vast recht en de helft van het salaris van de advocaat volgens het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg. Nu [appellante] voorafgaande aan het opwerpen van het incident in hoger beroep geen overleg heeft gepleegd met [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]en zij in de memorie van antwoord in het incident geen bezwaar hebben gemaakt tegen de schorsing van de tenuitvoerlegging zal het hof de door [appellante] in het incident gemaakte kosten als zijnde nodeloos gemaakt voor haar rekening laten.
[appellante] heeft jegens Zelda Bvba en [Beheer] Beheer B.V. als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal in zoverre in de proceskosten worden veroordeeld, die door het hof tot op heden worden begroot op nihil.
op het principaal en voorwaardelijk incidenteel appel
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 25 mei 2011 voor zover gewezen tussen Zelda Bvba en [Beheer] Beheer B.V. enerzijds en [appellante] anderzijds;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep in de procedure tussen [appellante] enerzijds en Zelda Bvba en [Beheer] Beheer B.V. anderzijds, tot op heden begroot op nihil;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Breda van 25 mei 2011 voor zover gewezen tussen [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.]enerzijds en [appellante] anderzijds,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.] af;
veroordeelt [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 3.] in de proceskosten van de eerste aanleg en het principaal appel, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] worden begroot op € 594,00 aan verschotten en op € 1.000,00 voor salaris advocaat in eerste aanleg en op € 1.551,31 aan verschotten en op € 2.632,00 voor salaris advocaat voor het principaal appel;
verstaat dat het incidenteel appel tegen voormeld vonnis geen behandeling behoeft.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, S. Riemens en C.W.T. Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 november 2012.