ECLI:NL:GHSHE:2012:BY4565

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001987-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing en verduistering door verzekeringsconsulente met strafrechtelijke gevolgen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte, een verzekeringsconsulente, was eerder veroordeeld voor twee gevallen van valsheid in geschrifte en drie gevallen van verduistering, en kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal heeft ook vorderingen van benadeelde partijen ingediend, waarbij een schadevergoeding van € 1.707,28 werd geëist.

De verdediging heeft betoogd dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden en dat er sprake was van vormverzuimen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke eisen en dat de verdachte niet in haar verdediging was geschaad. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd, waarbij het gebruik van valse geschriften en verduistering door de verdachte werd vastgesteld. De verdachte had geldbedragen die bestemd waren voor verzekeringspremies onttrokken aan het doel waarvoor deze waren bedoeld, en had zich deze wederrechtelijk toegeëigend.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de lange periode van verduistering en het gebrek aan verantwoordelijkheid van de verdachte. Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met een voorwaardelijk deel van 6 maanden, en de verplichting om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij. De vordering van een andere benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001987-11
Uitspraak : 23 november 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 13 april 2011 in de strafzaak met parketnummer 03/703093-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – twee gevallen van valsheid in geschrifte en drie gevallen van verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Voorts heeft de eerste rechter beslist over vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2., 3. subsidiair, 4. primair en 5. subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.707,28 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij [benadeelde 2] in diens vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Namens verdachte is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard ten aanzien van de tenlastegelegde verduisteringen. Meer subsidiair is aangevoerd dat wegens vormverzuimen bij de doorzoeking bewijsuitsluiting zou moeten plaatsvinden. Meest subsidiair heeft de verdediging vrijspraak van feit 2, 3 en 5 bepleit.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de verdediging verzocht om af te zien van oplegging van een gevangenisstraf die in duur het voorarrest zou overstijgen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] moet volgens de verdediging niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] zou ten dele kunnen worden toegewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Geldigheid van de dagvaarding
A.1
Namens de verdachte is aangevoerd dat de inleidende dagvaarding nietig behoort te worden verklaard, ten aanzien van de ten laste gelegde verduisteringen, nu deze - behoudens de toevoeging van concrete namen en periodes - slechts een weergave van de wettelijke delictsomschrijving bevatten. Premiebedragen of precisering van de verzekeringen waar het om zou gaan, ontbreken.
A.2
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Op de inleidende dagvaarding is achter elk ten laste gelegd feit vermeld met welke zaak in het strafdossier dat feit correspondeert. Bovendien is in elk ten laste gelegd feit telkens de naam vermeld van de betreffende verzekeringsnemer alsmede dat de verduisterde gelden (delen van) verzekeringspremies betroffen. Derhalve moet het tegen de achtergrond van het dossier voor de raadsman en de verdachte volstrekt helder zijn op welk feitelijk handelen de ten laste gelegde verduisteringen zien.
De omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting er blijk van heeft gegeven precies te weten wat is ten laste gelegd en te weten waar zij zich tegen kon verdedigen, bevestigt dit.
Het hof verwerpt het verweer.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks het tijdvak van 24 november 2009 tot en met 20 juli 2010 in de gemeente(n) Kerkrade en/of Brunssum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) bankrekeningoverzicht(en), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken en die valsheid hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) een persoon, genaamd [benadeelde 1], een of meer bankrekeningoverzicht(en) heeft toegezonden waarop, (telkens) in strijd met de waarheid was vermeld, zakelijk weergegeven, dat "[Assurantiënkantoor]" een bedrag, groot 2827,80 Euro, had overgemaakt naar "[verzekeraar]", althans in die periode aldaar, tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen, een of meermalen die/dat geschrift(en) opzettelijk hebben/heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad, terwijl zij (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik;
subsidiair,
zij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2004 tot en met 24 november 2009, in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 1] en/of een of meer verzekeringsmaatschappij(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) (telkens) bestond(en) uit (een) door die [benadeelde 1] betaalde verzekeringspremie(s) en welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente, althans als werkneemster van een assurantiekantoor, en/of welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) tegen geldelijke vergoeding, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), zich wederrechtelijk hebben/heeft toegeëigend;
2.
zij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 23 februari 2010, in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 3] en/of aan een of meer verzekeringsmaatschappijen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) (telkens) bestond(en) uit (een) door die [benadeelde 3] betaalde verzekeringspremie(s) en welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente, althans als werkneemster van een assurantiekantoor, en/of welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) tegen geldelijke vergoeding, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), zich wederrechtelijk hebben/heeft toegeëigend;
3.
zij in of omstreeks de maand februari 2010, in elk geval in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2010 tot en met 13 maart 2010 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste "Internationale Motorrijtuigverzekeringskaart", - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) een persoon, genaamd [benadeelde 4] en/of een persoon, genaamd [benadeelde 5], een groene kaart met de vermelding: "Internationale Motorrijtuigverzekeringskaart" en het kenteken [kenteken] heeft verstrekt als ware deze groene kaart echt en onvervalst en bestaande die valsheid hierin dat op die groene kaart opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld, zakelijk weergegeven, dat het motorrijtuig met het kenteken [kenteken] was verzekerd in het tijdvak van 1 juli 2009 tot 30 juni 2010, althans in die periode aldaar, tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen, een of meermalen dat geschrift opzettelijk hebben/heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad, terwijl zij (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik;
subsidiair,
zij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 13 maart 2010, in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of aan een of meer verzekeringsmaatschappijen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) (telkens) bestond(en) uit (een) door die [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] betaalde verzekeringspremie(s) en welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente, althans als werkneemster van een assurantiekantoor, en/of welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) tegen geldelijke vergoeding, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), zich wederrechtelijk hebben/heeft toegeëigend;
4.
zij in of omstreeks het tijdvak van 27 september 2009 tot en met 10 mei 2010 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst bankrekeningoverzicht, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken en die valsheid hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) een persoon, genaamd [benadeelde 6], een bankrekeningoverzicht hebben/heeft toegezonden waarop, in strijd met de waarheid, was vermeld, zakelijk weergegeven, dat "[Assurantiënkantoor]" op 30 november 2009 een bedrag, groot 795,82 Euro, had overgemaakt naar "[verzekeraar]", althans in die periode aldaar, tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen, dat geschrift opzettelijk hebben/heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad, terwijl zij (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik;
subsidiair,
zij in of omstreeks het tijdvak van 27 september 2009 tot en met 10 mei 2010, in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 6] en/of aan een of meer verzekeringsmaatschappijen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) (telkens) bestond(en) uit (een) door die [benadeelde 6] betaalde verzekeringspremie(s) en welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente, althans als werkneemster van een assurantiekantoor, en/of welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) tegen geldelijke vergoeding, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), zich wederrechtelijk hebben/heeft toegeëigend;
5.
zij op of omstreeks 9 februari 2009, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 8 juli 2010 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer documenten en/of brieven en/of polissen, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid genoemde [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] medegedeeld dat deze niet naar de zitting van het Kantongerecht te Heerlen moesten gaan omdat het gewoon om een misverstand ging, dat zij, verdachte, het allemaal meteen zou gaan regelen met de gerechtsdeurwaarder en het Kantongerecht en/of dat zij, verdachte, alle stukken, brieven en polissen wilde meenemen omdat ze deze nodig had om alles te kunnen regelen, waardoor genoemde [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair,
zij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 8 juli 2010, in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 7] en/of
[benadeelde 8] en/of aan een of meer verzekeringsmaatschappijen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) (telkens) bestond(en) uit (een) door die [benadeelde 7] en/of die [benadeelde 8] betaalde verzekeringspremie(s) en welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente, althans als werkneemster van een assurantiekantoor, en/of welk(e) geldbedrag(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) tegen geldelijke vergoeding, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), zich wederrechtelijk hebben/heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
B.1
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op twee gronden.
De twee gronden leveren afzonderlijk dan wel gezamenlijk een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte op volgens de verdediging.
B.1.1
In de eerste plaats stelt de verdediging dat het openbaar ministerie bij het samenstellen van het strafdossier te selectief te werk is gegaan. Uitsluitend belastende informatie is in het dossier gevoegd. Stukken die ontlastend konden zijn voor verdachte, zoals rectificaties, zijn buiten het dossier gehouden. De raadsman heeft daarbij ondermeer verwezen naar de stukken zoals deze door de verdediging ter zitting van het hof zijn overgelegd en waaruit af te leiden zou zijn. dat verzekeringsmaatschappijen ten onrechte klanten van verdachte zouden hebben geroyeerd.
B.1.2
Voorts zijn met betrekking tot het binnentreden aan [adres] te [woonplaats] twee processen-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant]. In het ene proces-verbaal wordt [partner van verdachte] genoemd als degene die aanwezig was en toestemming gaf voor het binnentreden. In het andere proces-verbaal wordt [medeverdachte - buurman] als zodanig genoemd. Het had op de weg van de politie gelegen om een nader proces-verbaal op te maken om deze ongerijmdheid toe te lichten en recht te zetten. Dit is nagelaten.
B.2
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting overweegt het hof het volgende.
B.2.1
De administratie van verdachte is onder verdachte in beslag genomen. Kennelijk zijn sommige stukken uit die administratie toegevoegd aan het dossier en andere niet. Dat hierbij te selectief te werk is gegaan, in die zin dat bewust ontlastende stukken buiten het dossier zijn gehouden, is niet aannemelijk geworden door hetgeen door de verdediging is aangevoerd en/of door de stukken die zijn overgelegd.
Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat het openbaar ministerie, danwel de verbalisanten onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, bij de selectie van gehanteerde documenten hebben gehandeld met grove verontachtzaming van de belangen van verdachte bij haar recht op een eerlijk proces.
B.2.2
Ten aanzien van het proces-verbaal van binnentreden heeft verbalisant [verbalisant] inmiddels op verzoek van het hof per e-mail en naar het oordeel van het hof genoegzaam verduidelijkt dat het de echtgenoot van verdachte was die de rechter-commissaris en het opsporingsteam de toegang heeft verschaft tot de woning aan [adres]. Dit is [partner van verdachte]. Hij woonde samen met verdachte op dat adres. Het proces-verbaal waarin dit correct is geverbaliseerd, maakt deel uit van het onderhavige dossier (p. 397). Ook in de overige stukken met betrekking tot de doorzoeking, opgenomen vanaf pagina 384 van het dossier en in de map van het gerechtelijk vooronderzoek, is dit steeds correct weergegeven.
Het proces-verbaal waarin - volgens de hiervoor bedoelde [verbalisant] mogelijk door een administratieve fout - de naast [partner van verdachte] woonachtige [medeverdachte - buurman] is vermeld als de bewoner van de woning aan [adres], is door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zelf aangereikt en behoorde tot het strafdossier van een andere verdachte.
Voor de stelling dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte doordat de politie de ongerijmdheden tussen de twee processen-verbaal niet heeft toegelicht en rechtgezet, is dan ook geen grond. Naar het oordeel van het hof kan er bovendien, gelet op de overige beschikbare stukken met betrekking tot de doorzoeking, geen misverstand bestaan over de feitelijke gang van zaken bij het binnentreden van de woning aan [adres].
B.3
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 primair en 5 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij in het tijdvak van 24 november 2009 tot en met 20 juli 2010 in de gemeente Brunssum, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals bankrekeningoverzicht, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken en die valsheid hierin dat zij, verdachte, een persoon, genaamd [benadeelde 1], een bankrekeningoverzicht heeft toegezonden waarop, in strijd met de waarheid was vermeld, zakelijk weergegeven, dat "[Assurantiënkantoor]" een bedrag, groot 2827,80 Euro, had overgemaakt naar "[verzekeraar]", terwijl zij wist dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik;
2.
zij in het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 23 februari 2010, in de gemeente Brunssum, meermalen opzettelijk een geldbedrag, dat toebehoorde aan [benadeelde 3] of aan een verzekeringsmaatschappij, welk geldbedrag bestond uit door die [benadeelde 3] betaalde verzekeringspremies en welk geldbedrag zij, verdachte uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
3.
zij in het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 13 maart 2010, in de gemeente Brunssum, meermalen opzettelijk een geldbedrag, dat toebehoorde aan [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] of aan een verzekeringsmaatschappij, welk geldbedrag bestond uit door die [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] betaalde verzekeringspremies en welk geldbedrag zij, verdachte uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
4.
zij in het tijdvak van 27 september 2009 tot en met 10 mei 2010 in de gemeente Brunssum, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals bankrekeningoverzicht, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken en die valsheid hierin dat zij, verdachte, een persoon, genaamd [benadeelde 6], een bankrekeningoverzicht heeft toegezonden waarop, in strijd met de waarheid, was vermeld, zakelijk weergegeven, dat "[Assurantiënkantoor]" op 30 november 2009 een bedrag, groot 795,82 Euro, had overgemaakt naar "[verzekeraar]", terwijl zij wist dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik;
5.
zij in het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 8 juli 2010, in de gemeente Brunssum, meermalen opzettelijk een geldbedrag dat toebehoorde aan [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] of aan een of meer verzekeringsmaatschappijen, welk geldbedrag bestond uit door die [benadeelde 7] en/of die [benadeelde 8] betaalde verzekeringspremies en welk geldbedrag zij, verdachte uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
C.1
De verdediging heeft betoogd dat de in beslag genomen administratie van verdachte moet worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de stukken van de zaak onvoldoende duidelijkheid geven omtrent de aanleiding voor en de gang van zaken bij de doorzoeking aan [adres] te [woonplaats]. Volgens de verdediging is er in het bijzonder onduidelijkheid blijven bestaan over:
- de aanleiding voor de doorzoeking;
- de vraag of verdachte is verzocht om uitlevering van de gezochte stukken;
- wie de leiding heeft gehad over de doorzoeking en of diegene daartoe bevoegd was.
Nu deze relevante informatie ontbreekt, kan niet getoetst worden of de doorzoeking rechtmatig is geweest. Dit levert volgens de verdediging een vormverzuim op.
C.2
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, en in het bijzonder op basis van de stukken van de zaak stelt het hof het volgende vast.
C.2.1
In het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking woningen van 8 juni 2010 (p. 384) is gerelateerd dat er bij de politie 7 aangiften zijn binnenkomen van verduistering van verzekeringspremies. Daarin zijn korte samenvattingen van deze aangiften opgenomen. Op basis van deze aangiften zijn onder anderen verdachte [verdachte], wonende aan [adres] te [woonplaats], en [medeverdachte - buurman], wonende aan [adres buurman] te [woonplaats] als verdachten aangemerkt. In het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking is voorts vermeld dat het onderzoeksteam bij een doorzoeking, ten behoeve van de waarheidsvinding, hoopt beslag te kunnen leggen op de administratie en bankgegevens van de verdachten.
Op basis van het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking woningen, heeft officier van justitie [ovj V] op 9 juni 2010 een ‘vordering machtiging doorzoeking ter inbeslagneming’ ingediend, waarbij de rechter-commissaris is verzocht om ter inbeslagneming de woningen aan de [adres buurman] en [adres] te doorzoeken.
Op 9 juni 2010 heeft rechter-commissaris [rc V] beslist dat de doorzoekingen zouden worden verricht.
Op 10 juni 2010 om 12.50 uur hebben brigadier [L], officier van justitie [ovj V], inspecteur [C], hoofdagent [E], brigadier [D], hoofdagent [P], en bijzonder opsporingsambtenaar [H] in opdracht en in gezelschap van rechter-commissaris [rc V] een onderzoek ingesteld op perceel [adres buurman] te [woonplaats] (p. 392). De woning werd krachtens een machtiging van een hulpofficier van justitie binnengetreden, zonder toestemming van de bewoner [medeverdachte - buurman] (p. 390). Om 13.07 uur opende de rechter-commissaris de doorzoeking aldaar. De doorzoeking werd om 13.50 uur gesloten op last van de rechter-commissaris (p. 392).
Diezelfde dag om 13.11 uur zijn hoofdagent [verbalisant], opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar V] en hulpofficier van justitie [hovj V] krachtens mondeling bevel en in aanwezigheid van rechter-commissaris [rc V] de woning aan de [adres] te [woonplaats] binnengetreden, met toestemming van de bewoner [partner van verdachte], de echtgenoot van verdachte (p. 397-398). Om 13.15 uur opende rechter-commissaris [rc V] de doorzoeking aldaar.
Officier van justitie [ovj V] was ook bij de doorzoeking aanwezig (p. 399).
De doorzoeking werd om 15.02 gesloten door de rechter-commissaris, na telefonisch contact met de ter plaatse aanwezige hulpofficier van justitie [hovj V]. (p. 400).
Kennelijk was de rechter-commissaris op dat moment niet meer in de woning aan [adres] aanwezig. Dat ook officier van justitie [ovj V] reeds vertrokken was toen de doorzoeking werd gesloten, volgt niet uit de stukken.
C.2.2
Gelet op het voorgaande vonden de doorzoekingen in de woningen aan [adres buurman] en [adres] grotendeels gelijktijdig plaats, beide onder leiding van rechter-commissaris [rc V]. Officier van justitie [ovj V] was ook aanwezig bij beide doorzoekingen.
In de woning aan de [adres buurman] was voorts inspecteur [C] aanwezig, die daar kennelijk optrad als hulpofficier van justitie (proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt door de rechter-commissaris op 18 juni 2010). In de woning aan [adres] was hulpofficier van justitie [hovj V] aanwezig (p. 397).
Uit het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt door de rechter-commissaris op 18 juni 2010, volgt dat de rechter-commissaris zich enkele malen van de ene woning naar de andere begaf. Hij gaf de (hulp)officier van justitie dan opdracht de doorzoeking voort te zetten. De rechter-commissaris bleef steeds telefonisch bereikbaar.
De woning van verdachte, aan [adres] te Brunssum, werd met toestemming van de bewoner doorzocht ter inbeslagneming. De doorzoeking vond plaats onder leiding van rechter-commissaris [rc V], in tegenwoordigheid van officier van justitie [ovj V] of hulpofficier van justitie [hovj V].
Dat de rechter-commissaris niet continu fysiek aanwezig was bij de doorzoeking en dat hij de doorzoeking uiteindelijk telefonisch heeft gesloten, doet daar niet aan af. Er is sprake geweest een doorzoeking ter inbeslagneming door de rechter-commissaris, waarbij de officier van justitie of de hulpofficier van justitie steeds ter plaatse waren.
C.2.3
De wet schrijft voor dat, tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen verzet, de bewoner van een doorzochte woning moet worden uitgenodigd het in beslag te nemen voorwerp vrijwillig af te geven. Dit voorschrift dient als waarborg tegen disproportioneel optreden bij de inbeslagneming en ter bescherming van het huisvrederecht. Aangezien het proces-verbaal van doorzoeking daar geen melding van maakt, gaat het hof ervan uit dat aan de bewoner [partner van verdachte] niet de vrijwillige afgifte is gevraagd van in beslag te nemen voorwerpen.
C.2.4
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof duidelijk wat de aanleiding voor de doorzoeking was.
Het hof is van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel is kunnen komen dat de gevorderde doorzoekingen ter inbeslagname dienden plaats te vinden.
Voorts is het hof van oordeel dat het belang van het onderzoek – inbeslagname van administratieve en bankbescheiden die relevant kunnen zijn voor het onderzoek – zich kennelijk hebben verzet tegen het uitnodigen van de bewoner tot vrijwillige afgifte als bedoeld in artikel 99 van het Wetboek van Strafvordering. Zulks vanwege het feit dat niet slechts één bepaald aangeduid voorwerp werd gezocht, doch naar een veelheid van administratieve en financiële bescheiden.
Tenslotte blijkt uit de processen-verbaal van de doorzoeking dat telkens een (hulp)officier van justitie bij de beide doorzoekingen aanwezig was en dat bij afwezigheid van de rechter-commissaris de leiding van de doorzoeking door de rechter-commissaris werd opgedragen aan de betreffende hulp-officier van justitie.
C.2.5
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
C.3
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
C.4
Specifiek ten aanzien van de onder 2, 3 subsidiair en 5 subsidiair bewezenverklaarde verduisteringen, overweegt het hof het volgende.
C.4.1
Verdachte kreeg van verzekerden geldbedragen onder zich uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente. Op grond van een overeenkomst van dienstverlening, diende verdachte deze geldbedragen over te maken naar verzekeringsmaatschappijen ter voldoening van de verzekeringspremies. Het spreekt voor zich dat dit voor de vervaldatum van de betalingstermijn diende te gebeuren.
Verdachte heeft erkend dat zij (delen van) geldbedragen die bestemd waren voor de betaling van verzekeringspremies, van de zakelijke rekening heeft onttrokken om tekorten in haar persoonlijke financiële huishouding te dekken. Premies heeft zij niet, dan wel niet tijdig, afgedragen. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft verdachte geldbedragen onttrokken aan het doel waarvoor deze bestemd waren. In plaats daarvan is verdachte als heer en meester over (een deel van de) geldbedragen gaan beschikken.
C.4.2
Dit levert, naar het oordeel van het hof, wederrechtelijke toe-eigening op.
C.5
De verdediging heeft zich nog op het standpunt gesteld dat verdachte verscheidene verzekeringspremies - al dan niet te laat - wel degelijk heeft betaald, zij het aan tussenpersoon de [tussenpersoon]. De [tussenpersoon] zou vervolgens tekort zijn geschoten in de doorbetaling aan de verzekeringsmaatschappijen.
C.6.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting overweegt het hof het volgende.
C.6.1
De stukken die de verdediging in dit kader heeft overgelegd, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende gespecificeerd om als onderbouwing te kunnen dienen. De stukken zijn op onderdelen niet met elkaar in overeenstemming. Uit de door de verdediging overgelegde bankafschriften kan weliswaar blijken dat verdachte op bepaalde data betalingen heeft verricht aan de tussenpersoon [tussenpersoon], doch daaruit kan niet worden afgeleid voor welke polissen verdachte deze betalingen zou hebben verricht. De omschrijvingen op de bankafschriften en ook de bedragen passen niet bij polissen van de in de tenlastelegging genoemde gedupeerde verzekeringsnemers.
Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte de ten laste gelegde betalingen wel middelijk of onmiddellijk tijdig zou hebben doorbetaald en dat de tussenpersoon [tussenpersoon] nalatig zou zijn geweest deze bedragen door te boeken naar de verzekeringsmaatschappijen.
C.7
Ten aanzien van het onder 5 telastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de premies voor de autoverzekering betreffende de Peugeot van de heer [benadeelde 8] door verdachte zijn doorbetaald aan de verzekeringsmaatschappij, doch dat de verzekeringsmaatschappij zich niet heeft gehouden aan toegezegde correcties op de polis. Daartoe zijn door de verdediging eveneens stukken overgelegd, waaronder een polisblad en een kopie van de polis voor de tussenpersoon.
C.8
Het hof stelt vast dat uit het dossier kan blijken dat de motorrijtuigenverzekering bij brief van 8 juni 2009 van de [tussenpersoon] per 20 mei 2009 is geroyeerd vanwege wanbetaling. De door de verdediging overgelegde stukken maken duidelijk dat verdachte nadien per mail van 6 september 2009 een poliswijziging doorgeeft aan de [tussenpersoon 2] dat per 20 mei 2009 de betreffende Peugeot verzekerd diende te zijn onder een ander polisnummer (nr. [nr.]).
Het hof acht op basis van de overgelegde stukken niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van niet doorgevoerde maar wel toegezegde correcties op de polis. Er is naar het oordeel van het hof veeleer sprake van geweest dat verdachte achteraf – nadat de heer [benadeelde 8] werd geconfronteerd met een strafrechtelijke vervolging terzake van het onverzekerd zijn van diens auto – middels mutaties ervoor zorg heeft gedragen dat de auto na 20 mei 2009 alsnog als verzekerd moest worden aangemerkt.
C.9
De verweren die de verdediging op deze punten heeft gevoerd, worden door de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, weerlegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 4 primair bewezen verklaarde levert telkens op:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Het onder 2, 3 subsidiair en 5 subsidiair bewezen verklaarde levert telkens op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:
- dat verdachte gedurende een vrij lange periode geldbedragen heeft verduisterd;
- dat zij dat in enkele gevallen heeft proberen te verhullen door valsheid in geschrifte te plegen;
- dat zij haar cliënten heeft blootgesteld aan het risico dat zij onverzekerd raakten, met alle financiële gevolgen van dien;
- dat zij daardoor het vertrouwen dat verzekeringsnemers in haar mochten stellen als verzekeringsagente ernstig heeft beschaamd;
Ter terechtzitting is het hof gebleken dat verdachte nog immer de schuld buiten zichzelf legt en onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor haar daden.
Bij de straftoemeting weegt het hof voorts het onder 5 ad informandum gevoegde feit mee. Het gaat daarbij om oplichting die verdachte in het kader van haar werkzaamheden als verzekeringsagente heeft gepleegd.
Het hof houdt rekening met de conclusie uit het pro justitia rapport van 14 januari 2011, inhoudende dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Alle omstandigheden in ogenschouw genomen, acht het hof een gevangenisstraf van
12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.707,28. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De raadsman heeft aan de hand van overgelegde stukken naar voren gebracht dat in december 2008 door verdachte een betaling is gedaan aan [verzekeraar] van 1164,74 euro ter voldoening van de premie van de benadeelde partij. Daaruit valt evenwel niet op te maken dat verdachte de premies in voorafgaande jaren zou hebben overgemaakt. De door de raadsman overgelegd schrijven van de [tussenpersoon 2] aan verdachte van 10 juli 2006, waarin werd medegedeeld dat de rekeningcourant van verdachte zal worden gedebiteerd voor de premie ten behoeve van de rechtsbijstandverzekering van de benadeelde partij, laat onverlet dat deze verzekering per 6 april 2007 is geroyeerd wegens wanbetaling. Uit overgelegd schrijven kan niet volgen dat verdachte alle premies ten behoeve van deze verzekering heeft doorbetaald aan de verzekeringsmaatschappij.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 20.861,33. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 225 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 primair en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 primair en
5 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 primair en 5 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van € 1.707,28 (duizend zevenhonderdzeven euro en achtentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.707,28 (duizend zevenhonderdzeven euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. T. Spronken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Dieleman-Dieleman, griffier,
en op 23 november 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Meijde, mr. Spronken en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.