GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 22 november 2012
Zaaknummer: HV 200.107.321/01
Zaaknummer eerste aanleg: 111435 / FA RK 11-1497
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.C. van Heerd,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.P. Janssen-Wikkers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 29 februari 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 mei 2012, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging ten aanzien van [dochter] alsnog af te wijzen als rechtens ongegrond en onbewezen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juli 2012, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel deze beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man gedurende de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 augustus 2011, dan wel gedurende de periode van 10 maart 2011 tot en met 8 september 2011 heeft te betalen een bedrag van € 225,00 per maand als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [dochter].
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2012.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Van Heerd;
- de advocaat van de vrouw: mr. Janssen-Wikkers.
2.3.1. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de vrouw zich emotioneel en financieel niet in staat achtte om de zitting van het hof bij te wonen.
2.3.2. Het hof heeft de minderjarige [dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 januari 2012.
3.1. Partijen zijn op 26 augustus 1988 te Venray met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is de thans nog minderjarige dochter geboren:
- [Z.] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats].
Tevens is uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk geboren de inmiddels meerderjarige
zoon [jongmeerderjarige zoon], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats].
3.2. Bij beschikking van 24 januari 2002 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking 28 januari 2002 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 179,29 per kind per maand dient te voldoen.
3.3.. [dochter] is na de echtscheiding van partijen aanvankelijk bij de vrouw gaan wonen.
Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 9 juli 2009 is [dochter] onder toezicht gesteld van de stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. Vervolgens is zij in februari 2010 uit huis geplaatst. Vanaf 29 augustus 2010 is [dochter] bij de man gaan wonen om met ingang van 10 maart 2011 weer bij de vrouw te gaan wonen. Daarna is zij met ingang van 8 september 2011 uit huis geplaatst in een gesloten setting. Met ingang van 9 april 2012 verbleef [dochter] bij de man. Nadat zij in juli 2012 is gestart met kamertraining, welke zij voortijdig heeft beëindigd, verblijft ze sinds 18 juli 2012 weer bij de vrouw.
3.4. Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 3 november 2010 is de eerdere uitspraak van 24 januari 2002 ten aanzien van de kinderalimentatie gewijzigd in die zin dat met ingang van 29 augustus 2010 de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] op nihil is gesteld.
3.4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 3 november 2010, voor zover thans van belang, gewijzigd in die zin dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [dochter] aan de vrouw zal hebben te betalen:
- met ingang van 1 maart 2011 tot 8 september 2011 een bedrag van € 256,00 per maand, telkens vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die krachtens geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal worden verleend;
- met ingang van 8 september 2011 nihil.
3.5. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6. De grieven van de man betreffen - zakelijk weergegeven - :
- de behoefte van [dochter] (grief 1);
- de verdeling van de behoefte (grief 2);
- de draagkracht van de vrouw (grief 3);
- de draagkracht van de man (grief 4);
- de door de rechtbank toegepaste draagkrachtvergelijking (grief 5);
- de ingangsdatum van de opgelegde wijziging (grief 6) en daarmee samenhangende terugwerkende kracht (grief 7).
Terugwerkende kracht van wijziging kinderalimentatie
3.7. De vraag die thans allereerst door het hof dient te worden beantwoord is of het inleidende verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie ten behoeve van [dochter] over een inmiddels verstreken periode dient te worden toegewezen.
3.7.1. De man stelt in zijn zevende grief dat de rechtbank ten onrechte geen rekening houdt met het feit dat het inleidende verzoekschrift van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie pas werd ingediend nadat [dochter] feitelijk niet meer bij de vrouw verbleef.
De man had er immers geen rekening mee kunnen houden dat de vrouw - met terugwerkende kracht - aanspraak wenste te maken op een door de man te betalen kinderalimentatie voor [dochter]. Daarnaast is hij vóór ontvangst van het verzoekschrift van 26 september 2011 op geen enkele wijze door de vrouw aangesproken tot betaling van eventuele kinderalimentatie. De regels van de redelijkheid en billijkheid verzetten zich ertegen dat, voor zover een eventuele onderhoudsbijdrage zou moeten worden vastgesteld, deze onderhoudsbijdrage eerder zou kunnen ingaan dan het tijdstip waarop de man in kennis is gebracht van het verzoekschrift. Daarbij komt dat gedurende de periode dat [dochter] bij hem verbleef de man ook nooit een onderhoudsbijdrage van de vrouw heeft ontvangen.
Tot slot is [dochter] kort na het indienen van het verzoek van de vrouw uit huis geplaatst en was dit reeds op het moment van het indienen van het verzoek bekend. De man acht het derhalve onredelijk wanneer er alsnog een onderhoudsbijdrage wordt vastgesteld over de periode 1 maart 2011 tot 8 september 2011.
3.7.2. De vrouw heeft in haar verweerschrift gemotiveerd aangevoerd dat de rechtbank terecht de bijdrage met terugwerkende kracht heeft vastgesteld.
3.7.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat [dochter] na de echtscheiding van partijen afwisselend bij de vrouw en bij de man heeft gewoond. Daarnaast is zij twee keer, in de periode februari 2010 tot 29 augustus 2010 en van 8 september 2011 tot 9 april 2012, uit huis geplaatst in een gesloten setting.
Het onderhavige hoger beroep heeft betrekking op de periode van 1 maart 2011 tot 8 september 2011. In deze periode woonde [dochter] bij de vrouw.
3.7.4. Het hof acht het niet redelijk om thans met terugwerkende kracht over te gaan tot wijziging van de kinderalimentatie ten behoeve van [dochter] voor de periode van 1 maart 2011 tot 8 september 2011. Daartoe overweegt het hof als volgt.
In de eerste plaats is niet gebleken dat de vrouw de man op een eerder tijdstip dan het verzoekschrift in eerste aanleg (26 september 2011) op de hoogte heeft gesteld van haar wens om aanspraak te maken op een wijziging van de kinderalimentatie voor [dochter].
De man had er derhalve geen rekening mee kunnen houden dat hij alsnog een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de [dochter] diende te voldoen.
Daarbij komt dat de vrouw het inleidende verzoek eerst heeft gedaan nadat [dochter] uit huis is geplaatst. Het had op de weg van de vrouw gelegen om, zodra het haar duidelijk was dat een wijziging in de kinderalimentatie nodig was, de man hiervan op de hoogte te stellen. Dat de vrouw dit verzoek pas op 27 september 2011 heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico.
In de tweede plaats staat onweersproken vast dat de man - gedurende delen van periodes dat [dochter] bij hem verbleef - de kinderalimentatie aan de vrouw is blijven betalen. Dit betekent dat de man deze vergoeding voldeed naast de feitelijk voor zijn rekening komende kosten ten behoeve van [dochter]. Bovendien is de man ook ten tijde van de eerste uithuisplaatsing van [dochter] de kinderalimentatie blijven voldoen.
Tot slot is niet gebleken is dat de vrouw, gedurende de periodes dat [dochter] bij de man verbleef, van haar kant een bijdrage heeft geleverd in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter].
Gelet op het voorgaande slaagt de (zevende) grief van de man en komt het hof niet toe aan de beoordeling van overige grieven.
3.7.6. De beschikking waarvan beroep, dient dus gedeeltelijk te worden vernietigd.
3.8. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 29 februari 2012, met uitzondering van de daarin opgenomen proceskostenveroordeling,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidend verzoek van de vrouw tot wijziging kinderalimentatie;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, C.E.M. Renckens, E.F.G.M. Gelderman, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2012.