ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3795

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000008-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van drugshandel en deelname aan criminele organisatie met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor het medeplegen van het uitvoeren van harddrugs en softdrugs, alsook voor deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2005 tot en met 7 oktober 2008 betrokken was bij de uitvoer van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, waaronder 4.840 gram harddrugs en 6.884 gram softdrugs, en dat hij deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met drugshandel. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf van zeven jaar geëist, maar het hof heeft uiteindelijk de eerdere straf van vijf jaar bevestigd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de relatief korte pleegperiodes van de feiten. Het hof heeft de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen drugs bevolen en de teruggave van andere in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11a van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000008-11
Uitspraak : 5 juli 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 14 december 2010 in de strafzaak met parketnummer 03-703152-08 tegen:
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij verdachte ter zake van, kort gezegd:
1. primair: medeplegen van het uitvoeren van harddrugs, meermalen gepleegd;
2. primair: medeplegen van het uitvoeren van softdrugs, meermalen gepleegd;
3. deelnemen aan een criminele organisatie;
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts werd bij dit vonnis de onttrekking aan het verkeer bevolen van een hoeveelheid in beslag genomen hennep en werd de teruggave aan verdachte gelast van een parkeerkaart, een duplicaatpolis, een naheffingsaanslag en een Marokkaans identiteitsbewijs.
Omvang van het hoger beroep
Het door verdachte ingestelde hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, zo worden begrepen dat het hoger beroep zich niet richt tegen de impliciete vrijspraak van het zaaksdossier 5. Het hof beschouwt dat als impliciet cumulatief feit opgenomen in de tenlastelegging betreffende de feiten onder 1 en onder 2. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd, op gronden als hierna te melden, dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal zich geschaard achter de beslissing van de rechter in eerste aanleg. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven.
Door de verdediging is aangevoerd dat, op gronden als hierna te melden, verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken van het uitvoeren van de aldaar verweten handelingen met betrekking tot amfetamine alsmede van het leveren van verdovende middelen aan [A] zoals vervat in hetgeen hem onder de feiten 1 en 2 in de tenlastelegging wordt verweten. Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat bij alle ten laste gelegde feiten de pleegperiode dient te worden beperkt en verzoekt zij verdachte voor de feiten als onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegd te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Ten slotte heeft de verdediging bepleit dat, naast de door de eerste rechter aan verdachte teruggegeven goederen, aan hem ook een in beslag genomen fotocamera en een computer dienen te worden teruggegeven.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 7 oktober 2008 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 7 oktober 2008 in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 7 oktober 2008 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 7 oktober 2008 in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 7 oktober 2008 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of [F] en/of [G] en/of [H] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of artikel 11 derde, vierde en vijfde lid, namelijk het meermalen, althans eenmaal (telkens) buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van heroïne en/of cocaïne en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of hennep en/of hasjiesj, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 7 oktober 2008 in de gemeente Maastricht meermalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine, zijnde heroïne en cocaïne en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 7 oktober 2008 in de gemeente Maastricht meermalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij de periode van 7 maart 2008 tot en met 7 oktober 2008 in de gemeente Maastricht heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakten [B] en [C] en [D] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of artikel 11 derde, vierde en vijfde lid, namelijk het meermalen buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en cocaïne en amfetamine en hennep en hasjiesj.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
• Levering hasjiesj en heroïne aan [A] (zaaksdossier 1)
A1.
De rechtbank heeft wettig en overtuigend bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bovengenoemde levering.
A.2.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerst rechter in dit oordeel dient te worden gevolgd.
A.3.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte ter zake de feiten 1 en 2 dient te worden vrijgesproken van de levering van verdovende middelen aan [A].
A.4.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof zijn de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, redengevend voor het bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van leveren van een hoeveelheid hasjiesj en een hoeveelheid heroïne aan [A].
Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen de volgende feiten en omstandigheden:
- dat naar het oordeel van het hof uit een getapt telefoongesprek van 17 september 2008 (p. 306) kan worden afgeleid dat [A] bij verdachte twee soorten verdovende middelen, waaronder hasjiesj, bestelt;
- dat naar het oordeel van het hof uit de verklaring van [A] ten overstaan van de Luxemburgse rechter-commissaris op 21 september 2008 in samenhang met de waarnemingen van het observatieteam van de politie (p. 307-317) kan worden afgeleid dat [A] op 20 september 2008 van verdachte drie grote pakketten met hasjiesj en een klein pakket heeft gekregen;
- dat slechts enkele uren nadien in de auto van [A] 994 gram hasjiesj en 43 gram heroïne worden aangetroffen.
Het had op de weg van verdachte gelegen om een voor die feiten en omstandigheden redelijke en geloofwaardige, die redengevendheid ontzenuwende verklaring te geven. Verdachte heeft er echter voor gekozen zich zowel bij de politie als bij de rechtbank en bij het hof te beroepen op zijn zwijgrecht.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
• Levering hennep, cocaïne en amfetamine aan [I] (zaaksdossier 2)
B.1.
Volgens de rechtbank is verdachte betrokken geweest bij de levering van hennep en cocaïne aan [I]. Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van de levering van amfetamine aan genoemde [I].
B.2.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van het feit onder 1 van de tenlastelegging, naast hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, tevens dient te worden veroordeeld voor het uitvoeren van bovenbedoelde amfetamine
B.3.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte ter zake van feit 1 evenals de eerste rechter zal vrijspreken van het uitvoeren van een hoeveelheid amfetamine.
B.4.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vast staat dat op 25 september 2008 door de politie in de kofferbak van een door [I] bestuurde auto een hoeveelheid van 5.890 gram hennep, 719 gram cocaïne en 4.078 gram amfetamine wordt aangetroffen.
[I] heeft op 15 oktober 2008 ten overstaan van de politie een verklaring afgelegd over de aangetroffen verdovende middelen. Hierin komt het volgende naar voren.
V: Wist je wat besteld was?
A: Ik wist precies wat er gehaald moest worden. Dat was 6 kilo weed, 700 gram cocaïne en 4 kilo speed. Alles klopte, alleen de weed was er te weinig. In de grote tas zat de weed verpakt. De speed zat in een plastic zak en was onderverdeeld in 4 plastic tassen van ongeveer 1 kilo. De cocaïne was verpakt in een andere plastic tas.
V: Door wie zijn deze spullen in jouw auto gelegd?
A: Door een andere Marokkaan die zei dat hij maar loopjongen was.
O: Verdachte werd een print getoond van [C] ([C]).
V: Wie is deze man?
A: Dit is de man die alle verdovende middelen in mijn auto heeft gelegd. Deze man heeft ook de speed en de cocaïne aan de zijkant in de Audi verstopt. Ik herken deze man wel omdat ik deze man langere tijd gezien heb in de woning waar ik moest wachten.
O: Verdachte werden foto’s getoond zoals de verdovende middelen in de auto werden aangetroffen?
V: Wat hebt u daarop te verklaren?
A: Dit klopt precies. Zoals op de foto’s is weergegeven zo is het verstopt door die loopjongen.
Volgens de verdediging is deze verklaring van [I] volledig onbetrouwbaar omdat hij hierin aantoonbaar onjuist verklaart over degene die de verdovende middelen in de auto legt. Uit de observatie, zoals weergegeven op pagina 444 van het dossier, blijkt immers dat een ander de tas in de kofferbak legt, aldus de verdediging. Met die ander wordt door de verdediging kennelijk gedoeld op een ander dan degene die [I] op de foto aanwijst, [C], en een ander dan [I] zelf.
Het hof stelt echter vast dat de stelling van de verdediging berust op een onjuiste lezing van het dossier. Uit de observatie blijkt namelijk dat [C] wel degelijk een zwart wit geblokte tas van één meter lang, 50 cm breed en 50 cm hoog in de kofferbak van een Audi legt. Tevens volgt uit de observatie dat de bestuurder van de auto, [I], een klein tasje van ongeveer 40 centimeter bij 20 centimeter in de kofferbak legt. In het observatieverslag wordt niet gerept over andere personen die zich op dat moment in de buurt van de Audi bevonden.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat in het geval de verdediging met de ‘ander’ [I] zelf bedoelt, uit de weergegeven observatiegegevens nog niet volgt dat niet [C] alle verdovende middelen in de kofferbak van de Audi heeft gelegd, zoals [I] bij de politie heeft beweerd. Ook in zoverre bieden de observatiegegevens derhalve geen steun voor de stelling van de verdediging dat [I] aantoonbaar onjuist heeft verklaard.
Het hof is - met de advocaat-generaal en anders dan de eerste rechter en de verdediging - van oordeel dat de uit de bewijsmiddelen, waaronder bovengenoemde verklaring van [I], blijkende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van leveren van een hoeveelheid van 5.890 gram hennep, 719 gram cocaïne en 4.078 gram amfetamine aan [I].
Hieraan doet niet af dat in de getapte telefoongesprekken tussen verdachte en [I] niet in concrete zin lijkt te zijn gesproken over de levering van de amfetamine nu niet valt uit te sluiten dat de bestelling van deze verdovende middelen op enig moment buiten de telefoongesprekken om is gedaan, bijvoorbeeld op de dag dat de levering van bovengenoemde verdovende middelen heeft plaatsgevonden.
Het verweer van de verdediging wordt in al zijn onderdelen verworpen.
• de pleegperiodes in de ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3
C.1.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 in de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 oktober 2008.
C.2.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerst rechter in dit oordeel dient te worden gevolgd.
C.3.
De verdediging heeft bepleit dat het hof ter zake alle ten laste gelegde feiten de pleegperiode beperkt van juli 2008 tot en met 7 oktober 2008.
C.4.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat om 1 januari 2008 ten aanzien van de feiten onder 1, onder 2 en onder 3 van de tenlastelegging als aanvangsdatum voor de pleegperiode te bestempelen. Het hof zal de rechtbank en de advocaat-generaal daarin derhalve niet volgen.
Zoals de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft geconstateerd wordt de telefoon van verdachte op 7 maart 2008 voor de eerste maal getapt. Door een tolk is na stemherkenning vastgesteld dat de broer van verdachte, [B], belt met verdachte. [B] vraagt daarbij aan verdachte of er korrels zijn. Hierop vraag verdachte “hoeveel?”. Vervolgens antwoordt [B] “twee duizend en een goeie snelle/snelheid” waarna verdachte zegt “ik moet vragen, die korrels (...) wel als we naar die ene gaan”.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat uit dit tapgesprek niet kan worden opgemaakt of het om harddrugs of softdrugs gaat, of deze leveringen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of het gaat om in- en/of uitvoer. Dit tapgesprek in samenhang met de overige bewijsmiddelen in het dossier leidt het hof daarentegen wel tot de conclusie dat in bovengenoemd tapgesprek wordt gesproken over de levering van verdovende middelen.
Het voorstaande brengt het hof ter zake het ten laste gelegde onder 3 daarom tot de slotsom dat bewezen dient te worden verklaard dat verdachte van 3 maart 2008 tot en met 7 oktober 2008 in elk geval heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Ter zake de feiten onder 1 primair en onder 2 primair acht het hof, overeenkomstig het standpunt van de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich eerst vanaf 1 juli 2008 heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van harddrugs respectievelijk softdrugs.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van het uitvoeren van een grote hoeveelheid harddrugs en softdrugs en het deelnemen aan een criminele organisatie.
Het hof stelt voorop dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De grootschalige uitvoer van en handel in drugs draagt bij aan allerlei vormen van (ernstige) criminaliteit. Harddrugs als de onderhavige leveren bovendien, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. De verdachte heeft zich daaraan niets gelegen laten liggen en slechts gehandeld met het oog op financieel gewin.
Blijkens de bewijsmiddelen gaat het in ieder geval om ongeveer:
- 4.078 gram van een materiaal bevattende amfetamine;
- 5.890 gram van een materiaal bevattende hennep;
- 719 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
- 1.000 gram hasjiesj;
- 43 gram heroïne.
In totaal heeft verdachte derhalve in ieder geval 4.840 gram harddrugs uitgevoerd. Volgens de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, kan voor overtreding van artikel 2, onder A, van de Opiumwet voor drugskoeriers bij een hoeveelheid van 4000 tot 5000 gram voor de organisatiecategorie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 tot 45 maanden als passend worden beschouwd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van 6.884 gram softdrugs.
Het hof heeft ten aanzien van verdachtes deelname aan de criminele organisatie evenals de rechtbank meegewogen dat verdachte een aanzienlijke en na het vertrek van zijn broer [B] zelfs leidende rol heeft gehad. Illustratief hiervoor is dat verdachte degene was die diende te beslissen of de Franse afnemers [J] en [K] op krediet mochten kopen. In deze rol heeft verdachte met kopers prijsafspraken gemaakt en heeft hij verdovende middelen besteld, opgehaald en afgeleverd.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is in algemene zin rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft ten voordele van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat ter zake de strafbare feiten relatief korte pleegperiodes bewezen zijn verklaard.
Voorts laat het hof meewegen dat hij blijkens het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 januari 2012 niet eerder is veroordeeld voor feiten die verband houden met de Opiumwet.
Ten slotte heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Het hof zal geen rekening houden met de strafoplegging in een aantal door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep genoemde strafzaken nu deze naar het oordeel van hof onvoldoende vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak.
Alles afwegende acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden.
Beslag
De in beslag genomen hoeveelheid hennep (nr. 66), die nog niet is teruggegeven, behoort aan de verdachte toe. Het is bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder 2 primair en onder 3 begane misdrijf aangetroffen. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de in beslag genomen parkeerkaart (nr. 1), duplicaatpolis (nr. 2), naheffingsaanslag (nr. 3) en het Marokkaans identiteitsbewijs (nr. 68) zal het hof de teruggave aan verdachte gelasten.
De raadsman heeft het hof verzocht te beslissen tot teruggave aan verdachte van een bij hem in beslag genomen computer en een fotocamera.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat op de zich in het dossier bevindende beslaglijst d.d. 29 oktober 2010 de door de raadsman genoemde voorwerpen niet staan vermeld. Uit een overzicht beslag d.d. 30 december 2010 leidt het hof af dat onder verdachte in onderhavige zaak wel een computer (nr. 74) en een fototoestel (nr. 75) in beslag zijn genomen en dat van de zijde van het openbaar ministerie op 27 augustus 2009 is beslist tot teruggave aan de verdachte van genoemde voorwerpen. Niet heeft het hof echter kunnen vaststellen of deze teruggave daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Voor zover dit nog niet is gebeurd, zal het hof daarom alsnog de teruggave aan verdachte gelasten van genoemde computer en genoemd fototoestel.
Voorlopige hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de schorsing van de voorlopige hechtenis bij eindarrest zou opheffen.
De advocaat-generaal heeft ter nadere onderbouwing van bovenstaande vordering geen gronden aangevoerd. Nu het hof ook overigens geen termen aanwezig acht om tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan, dient de advocaat-generaal in haar vordering niet te worden gevolgd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen voorwerp, te weten 2060 gram hennep (nr. 66).
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een parkeerkaart (nr. 1);
- een duplicaatpolis (nr. 2);
- een naheffingsaanslag (nr. 3);
- een Marokkaans identiteitsbewijs (nr. 68);
- een computer (nr. 74)
- een fototoestel (nr. 75).
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. J.F.M. Pols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 5 juli 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F.M. Pols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.