Parketnummer : 20-001592-12
Uitspraak : 26 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Roermond van 20 april 2012 in de strafzaak met parketnummer 04-860448-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Maastricht PPC te Maastricht.
De verdachte en de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis waarbij verdachte werd vrijgesproken van moord (primair ten laste gelegd) en ter zake van doodslag (subsidiair ten laste gelegd) werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van het voorarrest en waarbij werd gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met het bevel dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de primair ten laste gelegde moord bewezen zal verklaren en verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest en dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Door de verdediging is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord. Voorts is bepleit dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard, subsidiair dat hij ook dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit psychische overmacht. Tot slot is door de verdediging verzocht om met betrekking tot de eventueel op te leggen maatregel te volstaan met de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2011 in de gemeente Venray opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of het (boven)lichaam gestoken en/of (meermalen) met een hamer en/of met een of meer hard(e) voorwerp(en) op het hoofd en/of tegen het (boven)lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans indien ter zake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 augustus 2011 in de gemeente Venray opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hals en/of het (boven)lichaam gestoken en/of (meermalen) met een hamer en/of met een of meer hard(e) voorwerp(en) op het hoofd en/of tegen het (boven)lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans indien ter zake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 augustus 2011 in de gemeente Venray aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [slachtoffer] (meermalen) opzettelijk met een mes, althans met een scherp voorwerp, te steken in de hals en/of het (boven)lichaam en/of door die [slachtoffer] (meermalen) opzettelijk met een hamer en/of met een of meer hard(e) voorwerp(en) op het hoofd en/of tegen het (boven)lichaam te slaan, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het primair ten laste gelegde, te weten: moord, bewezen zal verklaren. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte zittend op een stoel in de woonkamer, met zicht op de naakte man (het latere slachtoffer), die onder de douche stond, zijn opties heeft afgewogen omdat hij niet langer door wilde gaan met de eerdere gemaakte afspraken op seksueel gebied en uit de woning weg wilde. Vervolgens heeft verdachte een mes uit het messenblok gepakt, is naar het slachtoffer gelopen en heeft hem met het mes gestoken, waarna de situatie verder is geëscaleerd. Hieruit volgt dat verdachte, alvorens hij het mes uit de keuken pakte, het besluit had genomen het slachtoffer te doden. Verdachte heeft voorts ook in de tijd dat hij met het mes naar de douche liep, de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Mitsdien heeft verdachte volgens de advocaat-generaal opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven beroofd.
Zijdens verdachte is vrijspraak van de primair ten laste gelegde moord bepleit.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank en de raadsman, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan het toebrengen van de eerste messteek aan het slachtoffer reeds het besluit had genomen om het slachtoffer van het leven te beroven. Verdachte heeft immers verklaard dat hij het mes heeft gepakt om het slachtoffer daarmee te bedreigen en zodoende van hem de huissleutels te krijgen, zodat hij de woning kon verlaten. Op het moment dat het slachtoffer - die verdachte met het mes op zich af zag komen - op verdachte toeliep, heeft verdachte hem met het mes in zijn schouder gestoken, waarna de situatie is geëscaleerd in een aaneenschakeling van geweld. Het hof kan evenmin vaststellen dat verdachte in die latere situatie de gelegenheid had om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daden en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 augustus 2011 in de gemeente Venray opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de hals en het bovenlichaam gestoken en meermalen met een hamer op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de verdediging is betoogd dat de verklaringen afgelegd door verdachte niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte in een staat van totale amnesie verkeerde en dat de door hem afgelegde verklaringen zijn gebaseerd op een reconstructie die hij achteraf van de gebeurtenissen heeft gemaakt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt vast dat weliswaar uit de door verdachte afgelegde verklaringen blijkt dat hij niet meer precies weet wat er is gebeurd en zich evenmin de volgorde van de gebeurtenissen nog kan herinneren, maar ook dat daaruit blijkt dat zijn verklaringen op diverse onderdelen gedetailleerd en consistent zijn. Het hof acht de verklaringen van verdachte, voor zover tot het bewijs gebezigd, mitsdien voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
1.
De raadsman heeft - met verwijzing naar het Pro Justitia rapport van drs. B.Y. van Toorn, GZ psycholoog, van 23 februari 2012 - betoogd dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar was en hij mitsdien, althans zo begrijpt het hof het verweer, ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Op respectievelijk 22 februari 2012 en 23 februari 2012 hebben psychiater H.L.C. Morre en psycholoog B.Y. van Toorn rapporten over verdachte uitgebracht, waarin onder meer wordt gesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het aan hem ten laste gelegde lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat het bewezen verklaarde hem niet (Van Toorn) dan wel slechts in verminderde mate (Morre) kan worden toegerekend. Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte geheel dan wel verminderd toerekeningsvatbaar is.
De kern van het verschil in de mate van toerekeningsvatbaarheid is het drugsgebruik van verdachte: komt dat gebruik voort uit zijn andere pathologie en is het derhalve niet verwijtbaar of had verdachte met betrekking tot het drugsgebruik enige keuzevrijheid.
De rechtbank heeft dienaangaande het navolgende overwogen.
“Gelet op hetgeen de psycholoog daarover heeft opgemerkt is het heel wel mogelijk dat het gebruik van drugs eerder die avond (met vrienden) en meteen na thuiskomst deels tot doel had om de ontstane onrust en minderwaardigheidsgevoelens te dempen. Het gebruik van drugs onderweg van Roosendaal naar Venray in aanwezigheid van het slachtoffer had echter tot doel om de wegzakkende geilheid weer op te wekken en zodoende toe te werken naar de eerder via de chat uitgewisselde seksuele fantasieën. Dit laatste drugsgebruik van verdachte komt naar het oordeel van de rechtbank niet voort uit de pathologie van verdachte, maar uit de wens tot seksuele behoeftebevrediging. Nu verdachte voorts wist dat hij na het innemen van drugs psychotisch kon worden en hij desalniettemin dat wetende dit risico heeft aanvaard, zijn er geen argumenten om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Nu het handelen van verdachte wel grotendeels is te verklaren vanuit de aanwezige stoornissen en pathologie zal de rechtbank overeenkomstig het advies van de psychiater verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaren.”
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en maakt die tot de zijne.
Het verweer wordt verworpen.
2.
De raadsman heeft voorts met een beroep op psychische overmacht ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een succesvol beroep op psychische overmacht vereist is dat er sprake is van een van buiten komende drang, waartegen het wellicht niet onmogelijk is zich te verweren, maar waarbij van verdachte niet kan worden gevergd dat hij daartegen weerstand biedt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de concrete omstandigheden van het geval alsmede met de persoonlijkheidskenmerken van verdachte.
Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt van het navolgende. Verdachte heeft na gebruik van drugs via internet contact met het slachtoffer gehad. Zij hebben hun seksuele fantasieën in msn-gesprekken uitgewisseld, waarbij verdachte zich presenteerde als de onderdanige persoon en het slachtoffer de dominante rol vervulde. Vervolgens heeft het slachtoffer verdachte vanuit Venray opgehaald in Roosendaal. Verdachte had zich intussen gehuld in een string en netkousen. Dat was volgens afspraak evenals het door het slachtoffer in de auto onderweg naar Venray al zoeken van toenadering. Op een parkeerplaats heeft verdachte nog meer drugs gebruikt om zijn seksuele interesse niet te laten wegebben en met het doel wat losser te worden. Dat gebeurde ook, want hij dacht toen: “waarom ook niet, laat het maar gebeuren” (pagina 9 van de verklaring van 14 augustus 2011, 17.13 uur). Aangekomen in de woning heeft het slachtoffer op verzoek van verdachte koffie gezet en is hij gaan douchen, waarna verdachte een mes heeft gepakt om het slachtoffer daarmee te bedreigen en zodoende van hem de huissleutels te krijgen, zodat hij de woning kon verlaten. Op het moment dat het slachtoffer - die verdachte met het mes op zich af zag komen - op verdachte toeliep, heeft verdachte hem met het mes in zijn schouder gestoken, waarna de situatie is geëscaleerd in een aaneenschakeling van geweld.
Verdachte heeft verklaard dat hij aldus heeft gehandeld omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer de deuren van de woning had afgesloten en hij derhalve de woning niet kon verlaten. Of dit feitelijk ook zo is geweest, kan het hof overigens niet met zekerheid vaststellen, maar duidelijk is wel geworden dat bij verdachte de angst ontstond dat de seksuele fantasieën uit de msn-gesprekken waarheid zouden worden, hij dit niet (meer) wilde en vreesde dat hij zich daaraan niet zou kunnen onttrekken en (mede) daardoor in paniek is geraakt.
Uit vorenstaande volgt dat de ontstane situatie, te weten dat verdachte en het slachtoffer zich samen in de woning van laatstgenoemde bevonden waarbij het de bedoeling was om seksuele omgang te hebben, geheel vrijwillig tot stand was gekomen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat het slachtoffer zich op enigerlei wijze onheus tegen verdachte heeft opgesteld, zoals bijvoorbeeld verdachte tegen zijn wil in de woning opsluiten. Integendeel het slachtoffer heeft koffie gezet voor verdachte en is zich op verzoek van verdachte gaan douchen. Voorts is door verdachte ook niet tegen het slachtoffer zelfs maar de wens geuit om uit de woning te vetrekken. Onder die omstandigheden kan er naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van een van buiten komende drang als vereist voor een geslaagd beroep op psychische overmacht.
Overigens ook in het geval al aangenomen zou moeten worden dat er sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden, dan nog zou een beroep op psychische overmacht falen. Het ontstaan van paranoïde paniek bij verdachte is immers aan verdachte zelf toe te rekenen. Verdachte heeft op weg van Roosendaal naar Venray drugs gebruikt uit de wens tot seksuele behoeftebevrediging, terwijl hij wist dat hij na het gebruik van verdovende middelen psychotisch kon worden. Desondanks is hij tot dat gebruik overgegaan.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Straf
De rechtbank heeft verdachte ter zake van “doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van “moord” zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal opleggen.
De verdachte heeft het hof verzocht, althans zo begrijpt het hof, hem geen langere gevangenisstraf op te leggen dan een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Omdat verdachte graag wil worden behandeld, heeft de raadsman het hof verzocht de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
Het hof overweegt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, een misdrijf dat algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste commune delicten, nu het opzettelijk benemen van iemands leven de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is. Naar het oordeel van het hof kan daarom niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof rekening gehouden met:
? de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
? de omstandigheid dat verdachte met het opzettelijk [slachtoffer] van het leven beroven een onomkeerbaar verlies teweeg heeft gebracht en groot leed heeft toegebracht aan onder meer de nabestaanden van het slachtoffer, die zich geconfronteerd hebben gezien met de gewelddadige dood van een dierbare;
? het zeer gewelddadige karakter van het bewezen verklaarde. Verdachte heeft het slachtoffer om het leven gebracht met ongeveer 20 messteken en een aantal slagen met een hamer op het hoofd; een dergelijke daad brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg in de samenleving in het algemeen en in het bijzonder voor de buurtbewoners;
? de omstandigheid dat het slachtoffer in de laatste momenten van zijn leven door dit gewelddadig en nietsontziende optreden van verdachte hevige angsten moet hebben uitgestaan;
? de omstandigheid dat verdachte op het moment dat het slachtoffer hevig bloedend maar nog in leven zijnde op de vloer van de woonkamer lag, heeft nagelaten (al dan niet anoniem) hulp voor het slachtoffer in te schakelen om hiermee mogelijk het leven van het slachtoffer te redden, maar daarentegen naarstig op zoek is gegaan naar voorwerpen die zijn contact met het slachtoffer en zijn aanwezigheid in de woning van het slachtoffer zouden kunnen verraden en daarom persoonlijke bezittingen van het slachtoffer in een krat heeft gestopt, zich heeft gedoucht en heeft geprobeerd het bloed van het slachtoffer voor de voordeur in de gemeenschappelijke hal op te dweilen; dit handelen van verdachte getuigt niet van enige piëteit met het slachtoffer waarvan ook overigens niets tot weinig is gebleken.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 september 2012 niet eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, zoals hiervoor is overwogen onder het kopje “Strafbaarheid van de verdachte”.
Alles overziend acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden. Het hof heeft daarbij onder ogen gezien dat die duur aan de weg staat aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden, maar komt desondanks niet tot een ander oordeel.
Maatregel
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud en de conclusies van het rapporten omtrent de persoon van verdachte van respectievelijk drs. B.Y. van Toorn, GZ psycholoog, van 23 februari 2012 en H.L.C. Morre, psychiater, van 22 februari 2012.
De conclusies en het advies van de deskundige Van Toorn luiden – voor zover hier van belang en onder meer zakelijk weergegeven – als volgt:
Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een psychotische stoornis NAO, mogelijk binnen het kader van een zich ontwikkelende schizofrenie. Daarnaast is er sprake van een poly drugsverslaving, onder andere aan hasj, wiet, speed, cocaïne en GHB. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaat uit een borderline persoonlijkheidsstoornis. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Alle keuzes die betrokkene gemaakt heeft in aanloop tot het ten laste gelegde, waren pathologisch gestuurd. In eerste instantie hebben de zeer gebrekkige copingmechanismen/-borderline stoornis en de verslavingsziekte een belangrijke rol gespeeld, waardoor betrokkene geen keuzevrijheid had met betrekking tot het gebruik van drugs. Ook bij het middelengebruik op de parkeerplaats is dit het geval geweest, maar daar kwam de psychotische kwetsbaarheid, als gevolg van de slechte ego-integratie, nog bij. Als gevolg nam het contact met de realiteit steeds verder af en werd betrokkene steeds meer psychotisch totdat hij handelde onder invloed van zijn paranoïde psychotische overtuigingen en alle sturing kwijt was. Op basis hiervan is het advies om betrokkene ontoerekenings-vatbaar te beschouwen.
Op klinische basis komt rapporteur tot de inschatting dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag onder invloed van psychoses verhoogd is en dat de problematiek van betrokkene zeker klinische behandeling nodig heeft om de kans op recidive maximaal terug te dringen. De behandeling dient klinisch te starten en zal waarschijnlijk langere tijd in beslag nemen. Bij terugkeer naar een meer ambulante vorm van behandeling dient men alert te zijn op terugval in het misbruik van middelen. Gezien de ontoerekeningsvatbaarheid kan de behandeling alleen maar plaatsvinden binnen het juridisch kader van een TBS-maatregel of een plaatsing conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Het is de verwachting dat behandeling binnen het juridische kader van de TBS met voorwaarden gezien de bereidheid tot behandeling en het type problematiek, voldoende zal zijn om een succesvolle behandeling te realiseren en de kans op recidive terug te brengen. Behandeling binnen het juridische kader van de TBS met dwangverpleging wordt niet geadviseerd. De rapporteur komt niet tot het advies van de TBS met dwangverpleging omdat voor behandeling van de problematiek van betrokkene het beveiligingskader van een TBS kliniek niet nodig is. Bovendien is betrokkene gemotiveerd voor behandeling.
De conclusies en het advies van de deskundige Morre luiden – voor zover hier van belang en onder meer zakelijk weergegeven – als volgt:
Betrokkene lijdt aan een afhankelijkheid van verschillende psychoactieve middelen, aan een psychotische stoornis niet anderszins omschreven en aan een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met vooral cluster B kenmerken. De vorenstaand beschreven stoornissen bestonden ook op 13 augustus 2011, ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde delict en beïnvloedden betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Betrokkene had voorafgaand aan het plegen van het ten laste gelegde ook een grote hoeveelheid psychoactieve middelen tot zich genomen.
Betrokkene verkeerde ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in een verwarde, angstige, misschien wel psychotische toestand die per acuut was teweeggebracht door zijn psychotische kwetsbaarheid, het excessieve middelengebruik en de doodsangst die hem plotsklaps overviel. In deze psychotische toestand kon betrokkene niet meer ten volle sturing geven aan zijn gedragingen en gedragskeuzen.
Wat betreft het middelengebruik van betrokkene stel ik mij echter op het standpunt dat hij zeer goed wist, dan wel zeer goed had kunnen weten, wat de gevolgen zouden kunnen zijn van het middelengebruik. Betrokkene is in dezen immers al vele jaren een ervarings-deskundige. Ik heb in mijn advies inzake de toerekeningsvatbaarheid van betrokkene dan ook geen rekening gehouden met het middelengebruik van betrokkene. Ondergetekende adviseert daarom het rechtscollege betrokkene het hem ten laste gelegde delict verminderd toe te rekenen, mits dit delict uiteraard bewezen wordt geacht.
Er is een matige kans op delictrecidive. Indien het betrokkene lukt om abstinent te blijven van psychoactieve middelen en indien hij goed kan worden ingesteld op een antipsychoticum en zich wat dit betreft ook therapietrouw toont, dan verwacht de rapportuur dat het recidiverisico kan worden teruggebracht tot aanvaardbare proporties.
Betrokkene dient vooreerst klinisch te worden behandeld. Na de klinische behandeling dient naar ik meen ook nog een langdurig ambulant traject te volgen. Ondertekende heeft een voorkeur voor de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het hof heeft tevens kennis genomen van een rapport van de reclassering d.d. 2 februari 2012. De reclassering komt tot de conclusie dat er een hoog gemiddelde recidivekans is. Als risicofactoren worden gezien: het opzoeken van spanning in seksuele relaties en impulsief relaties aangaan en hierbij het gebruik van middelen, het ontbreken van daginvulling, het aangaan van relaties (het hof begrijpt: problemen bij het aangaan van relaties) en een onvoldoende steunend sociaal netwerk. Daarbij heeft betrokkene moeite met stemmingswisselingen, maar helpend is momenteel de medicatie die hij voorgeschreven krijgt. Behandeling is noodzakelijk om het risico op recidive te verminderen. De reclassering onthoudt zich van advies over een sanctie.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Immers er bestond ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen alsmede de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling eist.
Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van voornoemde rapporten over de verdachte alsmede de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde.
Het hof is van oordeel dat er - gelet op de inhoud van voornoemde rapporten - sprake is van een dusdanig hoog recidive- en gevaarrisico dat de samenleving daartegen beschermd dient te worden middels behandeling van de problematiek van verdachte. Het hof acht dan ook verpleging van overheidswege geboden.
Nu, gelet op het bepaalde in artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden slechts kan worden opgelegd in combinatie van een gevangenisstraf van ten hoogste 5 jaren en het hof – zoals reeds hiervoor overwogen – een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden acht, is een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals door de deskundigen is geadviseerd en door de raadsman is verzocht niet mogelijk.
Het hof zal gelet op al het vorenstaande gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het bewezen verklaarde wordt de maatregel van ter beschikkingstelling opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 26 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.