ECLI:NL:GHSHE:2012:BY2755

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.094.143 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning tussen deelgenoten: verkoop of planologische splitsing?

In deze zaak gaat het om de verdeling van een woning tussen twee deelgenoten, [appellante] en [geintimeerde], die gezamenlijk een woning hebben geërfd van hun ouders. De ouders zijn in 1997 overleden en de nalatenschap is in 1998 verdeeld. De woning is kadastraal en planologisch niet gesplitst, maar feitelijk wel in twee delen verdeeld. [geintimeerde] wil zijn aandeel in de woning verkopen, terwijl [appellante] voorstander is van een planologische splitsing zodat beide partijen hun eigen deel kunnen behouden. De gemeente heeft aanvankelijk geen medewerking verleend aan een splitsing, maar later blijkt dat er wel bereidheid is om mee te werken aan een bestemmingsplanwijziging.

Het hof oordeelt dat [geintimeerde] recht heeft op verdeling van de gemeenschappelijke eigendom, maar dat de wijze van verdeling onderwerp van geschil is. Het hof overweegt dat het belang van [appellante] om in de woning te blijven wonen zwaarwegend is, vooral gezien de familierechtelijke relatie en de emotionele waarde van de woning. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en gelast [geintimeerde] om zijn medewerking te verlenen aan de procedure voor de planologische splitsing, met een dwangsom voor het geval hij zijn medewerking weigert. De mogelijkheid voor [geintimeerde] om verdeling te vorderen wordt voor twee jaar uitgesloten, zodat er tijd is om de splitsing te realiseren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.094.143
arrest van 6 november 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. L.A. van Els-Van den Berg,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geintimeerde],
advocaat: mr. M.A.M.L. van Osch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 februari 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch onder nummer 204705/HA ZA 09-2940 gewezen vonnis van 8 juni 2011.
5. Het tussenarrest van 7 februari 2012
Bij genoemd arrest heeft het hof:
-in het incident de tenuitvoerlegging van het tussen partijen in conventie gewezen vonnis van 8 juni 2011 geschorst (in het tussenarrest staat door een kennelijke verschrijving dat het tussen partijen in reconventie gewezen vonnis is geschorst);
-de beslissing over de kosten van het incident aangehouden;
-de hoofdzaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord en iedere verdere beslissing aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
[geintimeerde] heeft onder overlegging van zes producties een memorie van antwoord genomen.
De partijen hebben hun standpunten vervolgens ter zitting van 5 september 2012 aan de hand van pleitnota’s doen bepleiten door hun advocaten. [appellante] heeft bij het pleidooi twee op voorhand toegezonden producties in het geding gebracht en [geintimeerde] heeft drie op voorhand toegezonden producties in het geding gebracht.
Na afloop van het pleidooi hebben de partijen uitspraak gevraagd.
7.De beoordeling in de hoofdzaak
7.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a)De ouders van partijen zijn in 1997 overleden. De ouders hebben bij testament hun kinderen tot erfgenaam benoemd.
b)De nalatenschappen van de ouders zijn tussen de elf nog in leven zijnde kinderen verdeeld bij akte van verdeling van 20 juli 1998. Bij deze akte is aan [geintimeerde] en [appellante], tezamen en voor gelijke delen, het halfvrijstaande woonhuis aan de [perceel sub 1.] te [plaatsnaam] toegedeeld. Het aangrenzende halfvrijstaande woonhuis met huisnummer [perceel sub 2.] is aan een broer van partijen toegedeeld. Een aangrenzende schuur, inmiddels omgebouwd tot woning met huisnummer [perceel sub 3.], is aan een andere broer van partijen toegedeeld.
c)Op de aan [geintimeerde] en [appellante] toegedeelde woning rust volgens het geldende bestemmingsplan één woonfunctie. De woning is kadastraal en planologisch niet gesplitst. [geintimeerde] en [appellante] hebben de woning echter (zonder vergunning) feitelijk gesplitst in een voorhuis, bewoond door [geintimeerde], en een achterhuis, bewoond door [appellante]. Ook het achtererf is tussen hen feitelijk verdeeld. De nutsvoorzieningen zijn gemeenschappelijk.
d)In 2007 zijn [geintimeerde] en [appellante] gaan overleggen over de mogelijkheid om tot een kadastrale en planologische splitsing van de woning te komen.
e)Bij brief van 9 juni 2009 heeft [geintimeerde] via zijn advocaat aan zijn broers en zussen laten weten dat hij zijn aandeel in de woning wil verkopen en zijn broers en zussen verzocht om kenbaar te maken of zij van het bij de akte van verdeling aan hen toegekende voorkeursrecht tot aankoop gebruik willen maken. Op verzoek van de broers en zussen die mogelijk belangstelling hadden voor aankoop, is een taxatierapport van 27 april 2010 opgesteld over de woning. Alle broers en zussen hebben daarna laten weten dat zij geen gebruik willen maken van hun voorkeursrecht tot aankoop.
f)Na aanvang van de onderhavige procedure heeft de heer [medewerker] van de gemeente Sint Michielsgestel bij e-mail van 20 januari 2011 het volgende meegedeeld aan de advocaat van [geintimeerde]:
“Reeds op 2 augustus heb ik aangegeven dat splitsing van het pand niet mogelijk is. Het doet er niet toe welke mogelijkheden de Wro danwel de Wabo biedt om via een afwijkingsprocedure een en ander alsnog mogelijk te maken. Feit is dat ons eigen beleid verdere splitsing uitsluit. Gebruikmaking van een afwijkingsmogelijkheid is immers een bevoegdheid van het college. Aan het al dan niet gebruikmaken daarvan ligt een bestuurlijke afweging ten grondslag. In dit geval zijn wij niet bereid om medewerking te verlenen aan het verzoek tot splitsing.”
g)Tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen hebben de partijen afgesproken om in overleg te treden met de verantwoordelijk wethouder van de gemeente. Dat overleg heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Aansluitend op dat overleg heeft mr. M. van Gerwen bij brief van 25 februari 2011 namens beide partijen aan het College van B&W van de gemeente gevraagd of het college kan instemmen met een planologische splitsing van de woning in twee zelfstandige wooneenheden.
h)Bij brief van 16 maart 2011 heeft het college van B&W aan mr. Van Gerwen onder meer meegedeeld dat op basis van de voorschriften uit het vigerende en uit het toekomstige bestemmingsplan geen medewerking kan worden verleend aan de splitsing.
i)Als reactie op namens [appellante] verzonden nadere brieven van mr. Van Gerwen van 25 maart 2011 en 6 april 2011 heeft het college van B&W bij brief van 11 mei 2011 onder meer het volgende meegedeeld:
“De door u gewenste ontwikkeling past niet of niet rechtstreeks binnen het geldende bestemmingsplan en de onlangs door de gemeenteraad vastgestelde integrale herziening van het bestemmingsplan buitengebied. (…)
Wel is het zo dat op 26 mei 2011 de gemeenteraad een voorstel van het college behandelt om te gaan werken met een zogenaamd ‘veegplan’. Hierin worden alle nieuwe plannen en verzoeken bij elkaar ‘geveegd’ in één nieuw bestemmingsplan (…) Voor medewerking aan uw verzoek is een wijzigingsprocedure nodig. Ook dergelijke procedures zullen wij meenemen in het veegplan. (…)
Wij komen op basis van een eerste ambtelijke quick-scan tot de conclusie dat wellicht aan uw principeverzoek medewerking kan worden verleend. Daarvoor is een principebesluit van het college nodig”
j)Bij brief van 19 mei 2011 heeft mr. Van Gerwen het college van B&W verzocht om, kort gezegd, het bedoelde principebesluit te nemen.
k)Bij brief van 5 juli 2011 heeft het college van B&W aan mr. Van Gerwen onder meer het volgende meegedeeld:
“Nu het pand feitelijk al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is gesplitst, is het legitiem om deze situatie juridisch planologisch vast te leggen. Wij zijn dan ook bereid in principe medewerking te verlenen aan het verzoek om splitsing en het verdere proces dat hiertoe leidt in gang te zetten.”
7.2.1. In de onderhavige procedure vordert [geintimeerde] in conventie, na zijn eis bij akte van 30 maart 2011 te hebben gewijzigd, zakelijk weergegeven:
-vaststelling van de wijze van verdeling van de onroerende zaak aan de [perceel sub 1.] te [plaatsnaam], aldus dat deze onroerende zaak aan een derde wordt verkocht;
-veroordeling van [appellante] om haar medewerking te verlenen aan deze verkoop op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
7.2.2.Aan deze vordering heeft [geintimeerde], samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De verstandhouding tussen [geintimeerde] en [appellante] is ernstig verstoord geraakt. [geintimeerde] wil om die reden niet langer in de woning blijven wonen. [geintimeerde] wil daarom verdeling van de woning. Omdat geen van de broers en zussen het aandeel van [geintimeerde] in de woning kan of wil kopen, wil [geintimeerde] zijn aandeel verkopen aan een derde. Omdat er op de woning slechts één woonbestemming rust, is verkoop van alleen het aandeel van [geintimeerde] in de woning niet goed mogelijk. Daarom moet de verdeling aldus plaatsvinden dat de hele woning wordt verkocht, waarna de opbrengst kan worden verdeeld tussen [geintimeerde] en [appellante]. Aan een planologische splitsing van de woning zijn bezwaren verbonden. Nog langer uitstel van de verdeling is van [geintimeerde] niet te vergen.
7.2.3.[appellante] heeft als verweer in conventie, samengevat, het volgende aangevoerd.
[appellante] heeft zwaarwegende belangen om in het door haar gebruikte deel van de woning te blijven wonen. De gemeente is bereid is om mee te werken aan een planologische splitsing van de woning, zodat er twee woonbestemmingen op het perceel komen te liggen en de woning aldus verdeeld kan worden dat [geintimeerde] het voorhuis krijgt toebedeeld en [appellante] het achterhuis. [geintimeerde] kan dan met het voorhuis doen wat hem goeddunkt en desgewenst het voorhuis (met de daarop rustende woonbestemming) verkopen aan een derde. De vordering van [geintimeerde] die ertoe strekt dat de hele woning inclusief het aandeel van [appellante] wordt verkocht moet daarom worden afgewezen.
7.2.4.Voortbouwend op dat verweer vordert [appellante] in reconventie, na haar eis bij haar memorie van grieven te hebben gewijzigd, zakelijk weergegeven:
-[geintimeerde] te gelasten zijn volledige medewerking te verlenen aan het verder doorlopen van de procedure om tot een bestemmingsplanwijziging te komen ten aanzien van de aan partijen toebehorende woning om daarmee te komen tot een planologische splitsing van de woning in twee woningen;
-veroordeling van [geintimeerde] tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat hij zijn medewerking weigert;
-de mogelijkheid tot het vorderen van verdeling op de voet van artikel 3:178 lid 3 BW uit te sluiten voor de duur van drie jaar althans voor de duur van de procedure om tot een definitieve planologische splitsing van de onroerende zaak te komen;
met veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten.
7.3. In het beroepen vonnis heeft de rechtbank op grond van de brief van de gemeente van 16 maart 2011 geconcludeerd dat de gemeente geen medewerking wil verlenen aan een planologische splitsing van de woning. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat van [geintimeerde] niet gevergd kan worden om in een onverdeelde gemeenschap te blijven.
Om deze redenen heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] in reconventie afgewezen.
In conventie heeft de rechtbank:
-de wijze van verdeling van de onroerende zaak aan de [perceel sub 1.] te [plaatsnaam] gelast, aldus dat deze onroerende zaak aan een derde wordt verkocht;
-[appellante] veroordeeld haar medewerking te verlenen aan die verkoop, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag.
Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd.
7.4.1. Het hof zal de eerste en tweede grief van [appellante] gezamenlijk behandelen. Deze grieven zijn naar de kern genomen gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de gemeente niet wil meewerken aan een planologische splitsing van de woning.
7.4.2.Deze grieven zijn terecht voorgedragen. Uit de hiervoor in rechtsoverweging 4.1 genoemde brieven van het college van B&W van 11 mei 2011 en 5 juli 2011 blijkt immers dat bij dat college van B&W, in afwijking van het eerder kenbaar gemaakte standpunt, nu wel de expliciet uitgesproken bereidheid bestaat om mee te werken aan een planologische splitsing van het perceel. [appellante] heeft bij gelegenheid van het pleidooi bovendien meegedeeld dat deze splitsing inmiddels is neergelegd in het nieuwe concept-bestemmingplan buitengebied van de gemeente, dat in het najaar van 2012 verder wordt behandeld en dat wellicht in de loop van 2013 van kracht kan worden. [geintimeerde] heeft deze stellingen bij het pleidooi niet betwist. Dit brengt mee dat de overweging die voor de rechtbank doorslaggevend was, nu niet langer opgaat.
7.5.1.Nu de grieven I en II in zoverre doel hebben getroffen, dient het hof nader te oordelen over de vorderingen die partijen in conventie en in reconventie hebben ingesteld.
Het hof stelt daarbij voorop dat een deelgenoot in een gemeenschap er in beginsel niet toe verplicht kan worden om in die gemeenschap te blijven. Volgens artikel 3:178 lid 1 BW kan iedere deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen. Dat [geintimeerde] recht heeft op verdeling van de gemeenschappelijke eigendom is door [appellante] ook niet betwist. Punt van geschil is de wijze waarop die verdeling moet plaatsvinden, mede in aanmerking genomen de tijd die daar naar verwachting mee gemoeid zal zijn.
7.5.2.In artikel 3:185 BW zijn enkele mogelijke wijzen van verdeling genoemd. Tussen partijen staat vast dat [appellante] financieel niet in staat is om het aandeel van [geintimeerde] in de woning over te nemen. Daarmee resteren als voor de hand liggende mogelijkheden van verdeling:
a.verkoop van de hele woning en verdeling van de netto-opbrengst tussen [geintimeerde] en [appellante];
b.toedeling van een deel van de woning aan [geintimeerde] en een ander deel aan [appellante], waarna [geintimeerde] desgewenst zijn eigen deel van de woning aan een derde kan verkopen.
7.5.3.Aan de onder a. genoemde mogelijkheid is het nadeel verbonden dat [appellante] dan wordt gedwongen het door haar bewoonde achterhuis te verlaten. Het hof acht dit een zwaarwegend nadeel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] daar woont:
-in (een deel van) de voormalige ouderlijke woning;
-naast twee van haar broers (een op huisnummer [perceel sub 2.] en de ander op huisnummer [perceel sub 3.]).
Tussen partijen is niet in geschil dat het moeten opgeven van deze woonsituatie voor [appellante] een ingrijpende aangelegenheid is.
7.5.4.[geintimeerde] heeft tegen de onder b. genoemde mogelijkheid in eerste aanleg allereerst aangevoerd dat de gemeente niet wil meewerken aan een planologische splitsing van de woning in twee woningen met elk een woonbestemming. Op grond van de nu beschikbare gegevens moet dit bezwaar worden verworpen. Het college van B&W heeft immers expliciet verklaard in principe medewerking te willen verlenen aan de planologische splitsing van de woning. [geintimeerde] heeft bij gelegenheid van het pleidooi ook niet betwist dat deze planologische splitsing al is neergelegd in het concept voor het bestemmingsplan buitengebied dat dit najaar verder wordt behandeld.
7.5.5.[geintimeerde] heeft als nadeel van splitsing van de woning voorts aangevoerd dat dit wellicht zal moeten leiden tot sloop van enkele bijgebouwen. Het hof is van oordeel dat [geintimeerde] dit bezwaar onvoldoende heeft geconcretiseerd. Het college van B&W heeft in de brief van 5 juli 2011 immers nauwkeurig omschreven welke regeling na splitsing zal gelden ten aanzien van de toegestane oppervlakte van de bijgebouwen. Nu [appellante] heeft betwist dat sloop van bijgebouwen nodig is, had [geintimeerde] nader moeten motiveren, aan de hand van de oppervlakte van de thans aanwezige bijgebouwen, dat en in hoeverre sloop noodzakelijk zou zijn. [geintimeerde] heeft hier elke onderbouwing achterwege gelaten.
7.5.6.[geintimeerde] heeft voorts gesteld dat aanzienlijke kosten moeten worden gemaakt om de scheiding tussen het voorhuis en het achterhuis brandwerend te maken. Nadat [appellante] dat gemotiveerd had betwist heeft [geintimeerde] dit bezwaar niet onderbouwd. Er is dus niet komen vast te staan dat ten aanzien van de brandwerendheid aanzienlijke kosten gemaakt moeten worden. Voor zover geringe kosten gemaakt moeten worden acht het hof het daaraan verbonden bezwaar van gering gewicht.
7.5.7.Tussen partijen is voorts in geschil op welke wijze een afzonderlijke aansluiting van de nutsvoorzieningen het beste zou kunnen worden gerealiseerd. Op grond van de stellingen van partijen acht het hof ook daarin vooralsnog geen zwaarwegend bezwaar gelegen tegen een verdeling van de woning aldus dat het voorhuis aan [geintimeerde] wordt toegedeeld en het achterhuis aan [appellante]. Uit de stellingen van partijen volgt niet dat het realiseren van een afzonderlijke aansluiting onmogelijk is, maar slechts dat daarvoor meerdere oplossingen denkbaar zijn.
7.5.8.[geintimeerde] heeft verder aangevoerd dat een daadwerkelijke kadastrale splitsing van het perceel meebrengt dat [appellante] en [geintimeerde] hun hypotheken moeten oversluiten. Volgens [geintimeerde] kunnen zowel [appellante] als [geintimeerde] dat niet financieren. [appellante] heeft dat gemotiveerd betwist en daartoe verwezen naar een e-mail van RegioBank. Het hof verwerpt ook dit bezwaar van [geintimeerde]. Tussen partijen staat immers vast dat de hypotheekschulden die zij hebben aanzienlijk lager zijn dan de waarden die in de taxatie van 27 april 2010 aan het voorhuis en het achterhuis zijn toegekend. Daar komt bij dat de planologische splitsing van het perceel, waardoor de afzonderlijke bewoning van het voorhuis en het achterhuis niet langer illegaal is maar zal worden gelegaliseerd, naar verwachting een waardeverhogend effect zal hebben. Er moet op grond van de beschikbare gegevens in elk geval worden aangenomen dat zowel bij het voorhuis als bij het achterhuis sprake is van een aanzienlijke overwaarde. Nu voorts niet gesteld of gebleken is dat partijen thans niet in staat zijn hun hypotheeklasten te voldoen, acht het hof de stelling van [geintimeerde] dat de hypotheken niet kunnen worden overgesloten onvoldoende onderbouwd.
7.5.9.[geintimeerde] heeft er verder op gewezen dat tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de vraag wie de kosten van de kadastrale splitsing en feitelijke splitsing (aanbrengen aparte nutsvoorzieningen, eventuele brandwerende voorzieningen enzovoort) moet dragen. Het hof stelt dienaangaande voorop dat die kwestie op zich geen onderdeel vormt van de onderhavige procedure. [appellante] vordert in reconventie immers slechts “[geintimeerde] te gelasten zijn volledige medewerking te verlenen aan het verder doorlopen van de procedure om tot een bestemmingsplanwijziging te komen ten aanzien van de aan partijen toebehorende woning om daarmee te komen tot een planologische splitsing van de woning in twee woningen”.
Naar [appellante] bij gelegenheid van het pleidooi heeft erkend, valt onder het “volledige medewerking te verlenen” niet het dragen van kosten, maar uitsluitend het zich niet verzetten tegen het traject waarin tot een planologische splitsing kan worden gekomen. In de onderhavige procedure kan het hof dus geen uitspraak doen over de vraag wie welke kosten moet dragen. Het hof heeft echter geen aanknopingspunt om aan te nemen dat die kosten van aanzienlijke omvang zullen zijn en een reëel beletsel zullen vormen. Het ligt vooralsnog op de weg van partijen zelf om, naast het traject waarin de planologische splitsing zal worden gerealiseerd en als gevolg waarvan afzonderlijke bewoning van het voorhuis en het achterhuis naar verwachting planologisch toegestaan zal worden, te komen tot kadastrale splitsing van het perceel zodat daadwerkelijk twee afzonderlijke onroerende zaken ontstaan waarna [geintimeerde] het aan hem toe te delen voorhuis desgewenst kan verkopen aan een derde. Eventuele geschillen over de kosten die in het traject naar kadastrale splitsing ontstaan, kunnen in die fase worden opgelost of beslecht.
7.5.10.De partijen zullen dus nog enkele hobbels moeten nemen. Hiermee zal naar verwachting ook nog enige tijd gemoeid zijn. Het hof acht het daaraan voor [geintimeerde] verbonden bezwaar, dat hij nog enige tijd in de onverdeeldheid moet blijven en nog geen woning elders kan financieren, echter van minder gewicht dan het belang van [appellante] om haar woonsituatie in de voormalige ouderlijke woning in de directe nabijheid van twee van haar andere broers niet nu al definitief te verliezen.
7.6.1.Het hof acht om bovenstaande redenen op dit moment geen termen aanwezig voor een veroordeling van [appellante] om mee te werken aan verkoop van de hele onverdeelde onroerende zaak aan de [perceel sub 1.] te [plaatsnaam] aan een derde. Het hof zal daarom het beroepen vonnis vernietigen voor zover daarbij de vordering van [geintimeerde] in conventie is toegewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, die vordering afwijzen.
7.6.2.Het hof zal het vonnis ook vernietigen voor zover daarbij de vorderingen in reconventie zijn afgewezen. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, [geintimeerde] gelasten om zijn volledige medewerking te verlenen aan het verder doorlopen van de procedure om tot een bestemmingsplanwijziging te komen ten aanzien van de aan partijen toebehorende woning om daarmee te komen tot een planologische splitsing van de woning in twee woningen. Het hof heeft hiervoor al overwogen dat onder “volledige medewerking te verlenen” niet valt het bijdragen in de kosten van de procedure om tot de bestemmingsplanwijziging te komen. Ter voorkoming van mogelijke executiegeschillen tussen partijen overweegt het hof verder dat onder “volledige medewerking te verlenen” wel valt dat [geintimeerde] in de procedure tot wijziging van het bestemmingsplan geen zienswijzen mag indienen waarin hij bezwaren richt tegen de planologische splitsing op zichzelf. Wel is het [geintimeerde] toegestaan om zienswijzen in te dienen met betrekking tot bepaalde aan de planologische splitsing verbonden voorwaarden, voor zover hij die voorwaarden onjuist acht.
7.6.3.[appellante] heeft veroordeling van [geintimeerde] tot betaling van een dwangsom van € 500,-- per dag gevorderd voor elke dag dat [geintimeerde] zijn medewerking weigert. Het hof acht vaststelling van een dwangsom op zijn plaats. Het hof zal deze dwangsom vaststellen op € 100,-- per dag en bepalen dat boven een bedrag van € 20.000,-- geen verdere dwangsommen worden verbeurd.
7.6.4.[appellante] heeft voorts gevorderd de mogelijkheid tot het vorderen van verdeling op de voet van artikel 3:178 lid 3 BW uit te sluiten voor de duur van drie jaar althans voor de duur van de procedure om tot een definitieve planologische splitsing van de onroerende zaak te komen. Naar het hof begrijpt heeft deze vordering betrekking op het vorderen van verdeling door [geintimeerde] en niet op het vorderen van verdeling door [appellante] aldus dat – kort gezegd – aan [geintimeerde] het voorhuis zal worden toegedeeld en aan [appellante] het achterhuis.
Het hof zal de mogelijkheid tot het vorderen van verdeling door [geintimeerde] uitsluiten voor de duur van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van dit arrest. Het hof neemt daarbij enerzijds in aanmerking dat [geintimeerde] al langere tijd tot verdeling wenst te komen en niet te lang tegen zijn wil in een onverdeelde gemeenschap moet worden gehouden en anderzijds dat de genoemde termijn – mede gelet op de mededelingen van de zijde van [appellante] over het te doorlopen bestuursrechtelijke traject – vooralsnog toereikend moet worden geacht om tot een splitsing van het perceel, zowel planologisch als kadastraal, te komen.
7.7.De rechtbank heeft de kosten van het geschil in eerste aanleg tussen partijen gecompenseerd, aldus dat elke partijen de eigen kosten diende te dragen. Omdat partijen broer en zus zijn zal het hof dit onderdeel van het vonnis met toepassing van artikel 237 lid 1 BW bekrachtigen. Om dezelfde reden worden ook de kosten van het hoger beroep tussen partijen gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
8. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis voor zover daarbij de kosten van het geding in conventie en in reconventie tussen partijen zijn gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen;
vernietigt het vonnis voor al het overige en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
-wijst de vorderingen in conventie af;
-gelast [geintimeerde] om zijn volledige medewerking te verlenen aan het verder doorlopen van de procedure om tot een bestemmingsplanwijziging te komen ten aanzien van de aan partijen toebehorende woning om daarmee te komen tot een planologische splitsing van de woning in twee woningen;
-veroordeelt [geintimeerde] tot betaling van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat hij zijn medewerking weigert en bepaalt dat boven een bedrag van € 20.000,-- geen verdere dwangsommen worden verbeurd;
-sluit een vordering van [geintimeerde] tot verdeling van de woning uit voor een periode van twee jaren, te berekenen vanaf de datum van dit arrest;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het hoger beroep tussen partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en J.H.H. Theuws en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 november 2012.