ECLI:NL:GHSHE:2012:BY2724
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- O.G.H. Milar
- E.A.G.M. Waaijers
- J.J. Minnaar
- Rechtspraak.nl
Faillissement en toestand van niet-betalen van een eenmanszaak in de kinderopvang
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de faillissementverklaring van [appellante], die een eenmanszaak in de kinderopvang exploiteert. De rechtbank Breda had op 9 oktober 2012 [appellante] in staat van faillissement verklaard, op verzoek van de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn, die een vordering op haar had wegens niet-betaalde pensioenpremies. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2012 heeft [appellante] betwist dat zij in de toestand verkeert te hebben opgehouden te betalen. Zij stelde dat er geld beschikbaar was om crediteuren af te lossen en dat haar onderneming een positieve cashflow genereert. De curator meldde echter dat de schuldenlast van [appellante] aanzienlijk was, met een totale schuld van ongeveer € 58.000,-, en dat er geen recente taxatie van de woning van [appellante] beschikbaar was om de gestelde overwaarde te onderbouwen.
Het hof heeft de argumenten van [appellante] en de stichting zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep niet opgaat, omdat de stukken van de eerste aanleg niet gelijktijdig met het beroepschrift waren overgelegd, maar dat dit geen reden was om haar beroep niet ontvankelijk te verklaren. Desondanks concludeerde het hof dat [appellante] verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, ondanks de aangeboden betalingsregelingen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Breda, waarbij werd vastgesteld dat de vordering van de stichting en de steunvorderingen van andere schuldeisers niet betwist werden. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [appellante] in staat was om haar schulden op korte termijn te voldoen, en dat de gestelde overwaarde van de woning niet liquide kon worden gemaakt.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om niet alleen te stellen dat zij in staat zijn om te betalen, maar ook om dit met concrete bewijsstukken te onderbouwen. Het hof heeft de vordering van de stichting en de andere schuldeisers als summierlijk vaststaand beschouwd, wat leidde tot de bekrachtiging van de faillissementsverklaring.