Parketnummer : 20-002157-11
Uitspraak : 25 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te
's-Hertogenbosch van 4 mei 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-839257-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 en 2 is ten laste gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, en tevens de terbeschikkingstelling van verdachte met dwangverpleging (met ongemaximeerde duur) zal gelasten.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezen verklaring van de ten laste gelegde feiten. Wel heeft de verdediging bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en is een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een tijdstip gelegen in de nacht van 20 op 21 maart 2010 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [S], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [S] voornoemd, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
hij op een tijdstip gelegen in de nacht van 20 op 21 maart 2010 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [S] te dwingen tot afgifte van enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [S], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- voornoemde [S] nadat deze de voordeur had geopend, naar achteren heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens);
- een geweer, althans een wapen, tegen het hoofd van die [S] heeft/hebben geduwd en/of daarbij heeft/hebben gezegd "geld en de kluis moet open" en/of (vervolgens):
- de keel van die [S] heeft/hebben dichtgeknepen en/of de loop van het geweer tegen diens hoofd is/zijn blijven houden en/of (vervolgens);
- met een hard voorwerp (meermalen) tegen het hoofd van die [S] heeft/hebben geslagen en/of (vervolgens);
- wederom heeft/hebben geroepen "Kluis open" en/of (vervolgens);
- de keel van die [S] verder heeft/hebben dichtgeknepen;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2010 te Stiphout, gemeente Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning aan de [adres] een of meer goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [H] en/of [V] en/of [J] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer van bovengenoemde perso(o)n(en), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met voormeld oogmerk met een of meer van zijn, verdachtes, mededader(s)
- plannen/afspraken heeft/hebben gemaakt teneinde een overval op bovengenoemd(e) perso(o)n(en) voor te bereiden en/of
- (vervolgens) zich met bivakmuts(en) en/of panty(s) over hun/zijn hoofd, althans met medeneming van bivakmuts(en) en/of panty(s), en/of met medeneming van een of meer vuurwapens, in elk geval een of meer voor bedreiging en/of afdreiging geschikte voorwerp(en), naar bovengenoemde woning heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) bij voornoemde woning heeft/hebben aangebeld
hij op of omstreeks 21 maart 2010 te Stiphout, gemeente Helmond, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of door bedreiging met geweld [H] en/of [V] en/of [J] en/of [B], althans een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), te dwingen tot afgifte van een of meer goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, met voormeld oogmerk met een of meer van zijn, verdachtes, mededader(s)
- plannen/afspraken heeft/hebben gemaakt teneinde een overval op bovengenoemd(e) perso(o)n(en) voor te bereiden en/of
- (vervolgens) zich met bivakmuts(en) en/of panty(s) over hun/zijn hoofd, althans met medeneming van bivakmuts(en) en/of panty(s), en/of met medeneming van een of meer vuurwapens, in elk geval een of meer voor bedreiging en/of afdreiging geschikte voorwerp(en), naar bovengenoemde woning heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) bij voornoemde woning heeft/hebben aangebeld,
terwijl de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrij(f)(ven) niet is /zijn voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de nacht van 20 op 21 maart 2010 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [S], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [S] voornoemd, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken:
- voornoemde [S] nadat deze de voordeur had geopend, naar achteren hebben geduwd en vervolgens;
- een geweer tegen het hoofd van die [S] hebben geduwd en daarbij hebben gezegd "geld en de kluis moet open" en vervolgens;
- de keel van die [S] hebben dichtgeknepen en de loop van het geweer tegen diens hoofd zijn blijven houden en vervolgens;
- met een hard voorwerp meermalen tegen het hoofd van die [S] hebben geslagen en vervolgens;
- wederom hebben geroepen "Kluis open" en vervolgens;
- de keel van die [S] verder hebben dichtgeknepen;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 21 maart 2010 te Stiphout, gemeente Helmond, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning aan de [adres] geld, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer perso(o)n(en), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met voormeld oogmerk met een of meer van zijn, verdachtes, mededaders
- plannen/afspraken hebben gemaakt teneinde een overval op perso(o)n(en) voor te bereiden en
- vervolgens zich met medeneming van bivakmutsen en panty en met medeneming van vuurwapens naar bovengenoemde woning hebben begeven en vervolgens bij voornoemde woning hebben aangebeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Verdachte heeft de aan hem ten laste gelegde feiten erkend te hebben begaan. Ter terechtzitting in hoger beroep is ten aanzien van de bewezen verklaring van die feiten geen verweer gevoerd, zodat de bewezen verklaarde feiten geen verdere bespreking behoeven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, juncto artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2º van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit is van de zijde van de verdachte het
verweer gevoerd dat hem een beroep op vrijwillige terugtred toekomt, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht bestaat een poging niet, indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Of de gedragingen van verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden, die afhankelijk zijn van de wil van verdachte, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Beslissend is de vraag of de vrijwillige terugtred het gevolg was van spontane besluitvorming aan de zijde van de verdachte en niet plaatsvond uitsluitend onder invloed van externe prikkels. Van buiten komende factoren, die mede ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, behoeven op zich niet aan vrijwillige terugtred in de weg te staan.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn mededaders, voorzien van wapens en bivakmutsen, naar de woning aan de [adres] te Stiphout zijn gegaan en dat verdachte daar heeft aangebeld. Er werd echter niet opengedaan door de bewoner. Getuige [V], de bewoner van het pand, heeft verklaard dat hij om 00.30 uur wakker werd van de voordeurbel en dat hij, toen hij door het raam van de voordeur naar buiten keek, een persoon (naar later bleek verdachte) zag staan. [V] liet de voordeur dicht en heeft tegen verdachte gezegd dat hij weg moest gaan of dat hij anders de politie zou bellen. Verdachte en zijn twee mededaders zijn vervolgens weggelopen van de woning en zijn daarna met een auto weggereden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte, toen de voordeur niet werd opengedaan, heeft afgezien van vervolghandelingen om zijn resultaat te bereiken, zoals het inschoppen van de voordeur, het dreigen met de Kalashnikov, of het verder bepraten van [V] om de deur te openen. Aldus is verdachte vrijwillig op zijn schreden teruggekeerd.
Het hof overweegt dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van vrijwillige terugtred bij de voorgenomen diefstal met geweld het irrelevant is of verdachte en zijn mededaders zich op dat moment anderszins wederrechtelijk hadden kunnen verrijken. Een inbraak in de woning van het slachtoffer, door het inschoppen van de deur, lag immers niet in het voornemen van verdachte en zijn mededaders. Daarop was het oogmerk niet gericht. Het oogmerk was immers gericht op het (onder dreiging) met geweld wegnemen van de inhoud van de kluis die zich in de woning zou bevinden, nadat de bewoner de voordeur zou hebben geopend en verdachten aldus in staat zouden zijn geweest de woning te betreden. Voor verdachte en zijn mededaders bestond naar het oordeel van het hof, op het moment dat zij voor een afgesloten woning stonden en de bewoner duidelijk kenbaar had gemaakt niet voornemens te zijn de deur te openen maar direct de politie te bellen als zij niet weg zouden gaan, objectief gezien niet langer de mogelijkheid om het slachtoffer met de Kalashnikov te dwingen de deur te openen, noch hem te bepraten dit alsnog te doen zonder gerede kans daarop door de politie te worden betrapt. Deze omstandigheid is niet van de wil van verdachte en zijn mededaders afhankelijk.
Ook overigens is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat onder deze feitelijke omstandigheden geenszins aannemelijk is geworden dat het niet voltooid zijn van het misdrijf het gevolg is geweest van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk. Het beroep op vrijwillige terugtred wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan twee pogingen tot diefstal met geweld, in vereniging gepleegd.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van die feiten een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en voorts dat het hof de maatregel van TBS met dwangverpleging (met ongemaximeerde duur) zal gelasten.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet de maatregel TBS
– hetzij met voorwaarden hetzij met dwangverpleging – moet worden gelast. In plaats daarvan heeft de verdediging voorgesteld aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar op te leggen, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, en aan het voorwaardelijk deel een aantal strenge bijzondere voorwaarden te verbinden. Hierdoor zal verdachte gedurende lange tijd – te weten tijdens de voorgestelde proeftijd van vijf jaar alsmede tijdens de thans lopende PIJ-maatregel, die nog eenmaal met een termijn van twee jaar kan worden verlengd – worden begeleid en behandeld conform het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum.
Het hof komt tot de volgende overwegingen.
In de nacht van 20 op 21 maart 2010 is [S] door verdachte en één van zijn mededaders in zijn woning overvallen, waarbij hij is bedreigd met een machinegeweer en waarbij fors geweld tegen hem is gebruikt. Verdachte en zijn mededader hebben daarmee op ingrijpende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zij hebben zich kennelijk slechts laten leiden door hun zucht naar financieel gewin zonder ook maar één moment stil te staan bij de mogelijk ernstige gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer. De overval mislukte uiteindelijk omdat verdachte en zijn mededader werden gestoord doordat een buurman, afkomend op het lawaai, bij het slachtoffer aanbelde.
Uit de vordering die [S] als benadeelde partij heeft ingediend blijkt, dat hij zich onder behandeling heeft moeten stellen van een psycholoog vanwege de psychische gevolgen die het handelen van verdachte en zijn mededader voor hem hebben gehad. Bovendien schokt een feit als het onderhavige de rechtsorde en draagt het – mede door het gewelddadige karakter ervan – bij aan het ontstaan en in stand houden van gevoelens van onveiligheid, ook bij anderen dan degenen die daarvan rechtstreeks het slachtoffer zijn.
Voorafgaand aan de overval op [S] is door verdachte en zijn mededaders in diezelfde nacht een poging gedaan om een overval te plegen in de woning aan de [adres] te Stiphout (gemeente Helmond). Het is slechts door de waakzaamheid van de bewoner van die woning zelf, hij deed immers de deur niet open en sommeerde verdachte weg te gaan omdat hij anders de politie zou bellen, dat hij heeft kunnen voorkomen dat verdachte en zijn mededader(s) die woning konden binnen dringen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 13 juni 2012, opgemaakt door R.J.A van Helvoirt, psycholoog, M.J. van Haaren, psychiater i.o., en A.C. Bruijns, psychiater.
Ten aanzien van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte is geconcludeerd:
‘Er is bij betrokkene, die beschikt over een gemiddelde intelligentie, sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. (…)
Reeds vanaf circa 13-jarige leeftijd is er bij betrokkene sprake van gedragsproblemen, waarna de persoonlijkheid van betrokkene (…) zich antisociaal en narcistisch heeft ontwikkeld.
Deze antisociale en narcistische persoonlijkheidskenmerken uiten zich vanaf zijn adolescentie in oneerlijkheid, onverantwoordelijkheid en het gebrek aan medeleven en schuldgevoelens enerzijds en een opgeblazen gevoel van eigenwaarden, manipulatieve eigenschappen, controlebehoefte en dwingende contacten anderzijds. Positieve eigenschappen, zoals op een constructieve manier problemen oplossen, verantwoordelijkheid nemen voor gedrag en de gewetensfuncties werden minder goed ontwikkeld.
Ondergetekenden leggen in de diagnostiek de nadruk op de antisociale persoonlijkheidskenmerken van betrokkene en in mindere mate op zijn narcistische persoonlijkheidskenmerken (…) Voornoemde persoonlijkheidsstoornis kan in juridische zin worden beschouwd als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
(…)ondergetekenden zijn van mening dat zijn persoonlijkheidsstoornis met centraal staande antisociale en bijkomende narcistische kenmerken ook aanwezig was in de aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde.’
Ten aanzien van de vraag of de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed en de mate van toerekeningsvatbaarheid is geconcludeerd:
‘Zowel op basis van de processen-verbaal als de gesprekken met betrokkene zelf menen ondergetekenden dat er bij de huidige ten laste gelegde feiten, indien bewezen, sprake is instrumentele, niet impulsieve vermogensdelicten (…). Er wordt geen interactie of relationele dynamiek tussen betrokkene en de slachtoffers beschreven. Noch heeft betrokkene zich naar eigen zeggen door de medeverdachten onder druk gezet gevoeld om tot de huidige ten laste gelegde feiten te komen.
Voor een eventuele reactieve narcistische respons (bijvoorbeeld krenking) zijn geen aanwijzingen, waardoor doorwerking van de narcistische persoonlijkheidskenmerken niet aanwezig wordt geacht.
Op basis van bovenstaande overwegingen adviseren wij (…) betrokkene volledig toerekeningsvatbaar te achten voor de ten laste gelegde feiten, indien bewezen.’
Ten aanzien van het recidivegevaar is geconcludeerd:
‘Aangezien betrokkene naar onze mening volledig toerekeningsvatbaar is voor de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, is het niet mogelijk om gedragskundige uitspraken te doen over het recidivegevaar vanuit een stoornis voor soortgelijke delicten als die hem nu ten laste worden gelegd. (…) Gezien het patroon van gedragingen van betrokkene is het echter zeer wel denkbaar dat hij in de toekomst opnieuw de keuze zal maken om primair antisociaal gerelateerde delicten, eventueel gepaard met instrumenteel geweld, te plegen. Temeer omdat beschermende factoren zoals huisvesting, inkomen en dagbesteding grotendeels ontbreken.’
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de gedragsdeskundigen die voornoemd rapport hebben uitgebracht nader gehoord. Daaruit is naar voren gekomen dat bij verdachte sprake is van een gebrek aan affectieve empathie en dat dit een defect is in zijn persoonlijkheid, die niet kan worden aangeleerd en (in de huidige stand van de wetenschap) ook blijvend zal zijn. Een gedragskundige behandeling gericht op het defect in die affectieve empathie zal daarom geen recidiveverminderende werking hebben. Veeleer moet worden gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de cognitieve empathie, in die zin dat verdachte aan de hand van ervaringen die hij in de toekomst op zal doen leert om de juiste keuzes te maken, waarbij hij tevens inziet dat dit uiteindelijk ook voor hem zelf de beste keus is. Voorts zijn de deskundigen het erover eens dat verdachte moet leren een ‘gewoon leven’ te leiden, waarin juist heel basale zaken als tijdsbesteding, regelmaat en het afleggen van verantwoording voor gemaakte keuzes belangrijk zijn en naar verwachting ook effect zullen sorteren bij verdachte. De lopende PIJ-maatregel zou daarbij wellicht als vangnet kunnen fungeren.
Door te werken aan zijn resocialisatie vermindert het gevaar op recidive.
De gedragsdeskundigen hebben in hun rapport tenslotte het volgende geadviseerd:
‘Aangezien er op gedragskundige gronden geen uitspraak kan worden gedaan over het recidivegevaar vanuit zijn pathologie, zien ondergetekenden geen aanleiding (...) te adviseren om een behandeling in een strafrechtelijk kader op te leggen. Wel zijn ondergetekenden zich ervan bewust dat betrokkene de huidige ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, indien bewezen, tijdens zijn lopende PIJ-maatregel.
In het geval Uw college aanleiding ziet de lopende behandeling te laten voortzetten, adviseren ondergetekenden op basis van de behandelevaluaties van de PIJ-instellingen waar betrokkene verbleef, om het accent van een begeleiding meer te leggen op resocialisatie dan op de behandeling van de persoonlijkheids-problematiek.’
Het hof volgt de voornoemde conclusies van de gedragsdeskundigen en legt die ten grondslag aan zijn beslissing.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte is het hof voorts gebleken dat verdachte een zeer problematische jeugd heeft gekend, hetgeen vanaf 2001 tot gedragproblemen heeft geleid. In 2002 werd verdachte in verband daarmee onder toezicht van Bureau Jeugdzorg gesteld.
Op 14-jarige leeftijd is hij uit huis geplaatst en verbleef hij vanwege gedragsproblemen van maart 2003 tot december 2004 op de Glenn Mills School. Sedert februari 2006 heeft verdachte gedetineerd gezeten in Justitiële Jeugd Inrichtingen, onder meer in het kader van een opgelegde en thans nog lopende PIJ-maatregel.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte vanaf zijn 14e levensjaar tot en met de dag waarop de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd slechts in beperkte mate mogelijkheden heeft gehad om zich in vrijheid te ontwikkelen.
Bij zijn oordeel heeft het hof tevens de inhoud betrokken van het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 augustus 2012. Daaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder is veroordeeld ter zake vermogensmisdrijven, wat verdachte er niet van heeft weerhouden opnieuw dergelijke feiten te plegen.
In het bijzonder blijkt daaruit voorts dat verdachte op 20 april 2007 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van poging doodslag en een diefstal en dat die rechter daarvoor de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (de zogenaamde PIJ-maatregel) heeft gelast. Deze PIJ-maatregel is op 9 juni 2009 verlengd met twee jaar. Derhalve zijn de bewezen verklaarde feiten gepleegd tijdens een lopende PIJ-maatregel, wat het hof in strafverzwarende zin zal meewegen bij zijn oordeel.
Gelet op het voorgaande, met name hetgeen de deskundigen hebben geconcludeerd ten aanzien van de behandelmogelijkheden van verdachte en hun bevindingen ten aanzien van de terreinen waarop verdachte behandeling cq. begeleiding behoeft, komt het hof tot de conclusie dat oplegging van de TBS-maatregel thans niet is aangewezen. Het hof betrekt daarbij tevens de omstandigheid dat verdachte pas 24 jaar oud is, dat hij een relatief beperkt justitieel verleden heeft en dat de begeleiding van verdachte tijdens zijn verblijf in residentiële settings de afgelopen jaren, anders dan de deskundigen van het PBC thans hebben geadviseerd, meer gericht is geweest op de behandeling van de persoonlijkheids-problematiek dan op de resocialisatie. Het hof zal derhalve uitsluitend komen tot oplegging van een gevangenisstraf.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een voorstel gedaan voor een wijze van strafrechtelijke afdoening waarbij in een voorwaardelijk strafgedeelte een behandeling gestalte zou kunnen krijgen. Naar het oordeel van het hof doet een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, zoals de verdediging voorstelde, onvoldoende recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Het hof acht de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur dan vier jaar passend en geboden, zodat gelet op het bepaalde in artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, de oplegging van een voorwaardelijk deel niet tot de mogelijkheden behoort. Het hof volgt de verdediging derhalve niet in haar voorstel ter zake.
Ondanks het feit dat het hof komt tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, is het hof met de deskundigen van oordeel dat verdachte behandeling cq. begeleiding behoeft. Het hof gaat er dan ook vanuit dat na ommekomst van de tenuitvoerlegging van na te melden gevangenisstraf, zal worden ingezet op de behandeling cq. begeleiding van verdachte in de alsdan herleefde PIJ-maatregel, die tenminste nog 13 maanden zal bedragen en nog eenmaal met een termijn van twee jaren zal kunnen worden verlengd.
Alles overziende komt het hof, anders dan de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte, tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Vordering van de benadeelde partij [S]
De benadeelde partij [S] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte en zijn raadsman hebben deze vordering noch voor wat betreft de inhoudelijke aspecten noch voor wat betreft de hoogte van het gevorderde bedrag betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [S] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart dat het onder 1 en 2 bewezen verklaarde oplevert:
1. Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2. Poging tot diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [S], een bedrag te betalen van EUR 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [S], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade toe en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. J.J. van der Kaaden, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 25 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.