ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1261

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.111.734
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling na acceptatie van hulpverlening door ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, hebben de ouders van drie minderjarige kinderen in hoger beroep gevraagd om de ondertoezichtstelling van hun kinderen op te heffen. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Jonkergouw, stelden dat de zorgen van de Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant niet meer aanwezig zijn en dat zij in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 september 2012, waarbij zowel de ouders als de vertegenwoordiger van de stichting, de heer M.H.M. van der Velden, aanwezig waren.

De ouders voerden aan dat de ondertoezichtstelling, die eerder was ingesteld vanwege zorgen over de opvoedingssituatie, niet langer noodzakelijk was. Ze gaven aan dat zij inmiddels vrijwillige hulpverlening hebben geaccepteerd en dat de samenwerking met de hulpverleners goed verloopt. De stichting daarentegen betoogde dat de zorgen uit het verleden nog steeds bestaan en dat een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de kinderen te blijven ondersteunen.

Het hof heeft de situatie van de kinderen en de ontwikkeling van de ouders zorgvuldig beoordeeld. Het hof concludeerde dat de ouders inmiddels voldoende stappen hebben gezet in de richting van het aanvaarden van hulp en dat er geen ernstige zorgen meer zijn vanuit de scholen of andere betrokken instanties. Daarom oordeelde het hof dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is en vernietigde het de eerdere beschikking van de rechtbank, voor zover deze de ondertoezichtstelling na de datum van de uitspraak zou verlengen. De ouders werden in hun verzoek om opheffing van de ondertoezichtstelling in het gelijk gesteld, met uitzondering van de periode tot de datum van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 24 oktober 2012
Zaaknummer: HV 200.111.734/01
Zaaknummer eerste aanleg: 246459 / JE RK 12-692MP02
in de zaak in hoger beroep van:
[X.], en [Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de vader respectievelijk de moeder dan wel tezamen de ouders,
advocaat: mr. J.M. Jonkergouw,
tegen
Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende te Oss,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 24 mei 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, waarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2012, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen, een en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (het hof begrijpt:) en de ondertoezichtstelling op te heffen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 september 2012, heeft de stichting verzocht het verzoek van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Jonkergouw;
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer M.H.M. van der Velden.
2.3.1. De Raad voor de Kinderbescherming is, met bericht van afwezigheid d.d. 11 september 2012, niet ter zitting verschenen.
3. De beoordeling
3.1. Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [A.] (hierna: [kind A.]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- [B.] (hierna: [kind B.]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
- [C.] (hierna: [kind C.]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
3.2. [kind B.] en [kind C.] staan sinds 1 juni 2010 onder toezicht van de stichting. [kind A.] staat met ingang van 7 januari 2011 onder toezicht van de stichting.
3.2.1. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 1 juni 2013.
3.3. De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De ouders voeren – kort samengevat – primair aan dat de door de stichting gestelde zorgen er niet zijn. Subsidiair zijn de ouders van mening dat hetgeen door de stichting in haar evaluaties van de plannen van aanpak ondertoezichtstelling d.d. 18 april 2012 is weergegeven deels achterhaald en deels onjuist is. De ouders zijn van mening dat de rechtbank een verlenging van de ondertoezichtstelling ten onrechte in het belang van de kinderen heeft geoordeeld. In de visie van de ouders is er onvoldoende grond voor het laten voortduren van de ondertoezichtstelling en wordt daarmee geen redelijk doel gediend.
De ondertoezichtstelling (alsook de uithuisplaatsing) zijn door de eervorige gezinsvoogd van de ouders ingegeven, met wie de ouders slechte ervaringen hebben, aldus de ouders. Met de opvolgende (provinciale) gezinsvoogd is de samenwerking volgens hen daarentegen prima verlopen. Er is van meet af aan wederzijds respect geweest. Van een versterking van het gezin van de ouders door inmenging zijdens de stichting is volgens de ouders in de voorbije acht maanden geen sprake geweest. De ouders zijn van mening dat zij niettemin hun zaken goed op orde hebben: de vader houdt zich nadrukkelijk met de opvoeding van de kinderen en – anders dan de stichting zou beweren – het huishouden bezig, de ouders worden ondersteund door de Stichting MEE en de Stichting Maashorst en ook de wederzijdse families dragen hun steentje bij.
Ter zitting heeft de moeder in reactie op het verweerschrift van de stichting nog betwist dat zij gezegd zou hebben dat de aanwezigheid van een gezinsvoogd noodzakelijk is.
3.5. De stichting voert – kort samengevat – aan dat de bestreden beschikking op juiste gronden berust. Gezien de voorafgaand aan de uithuisplaatsing bestaande, zeer gespannen situatie en de vele hulpverleners die destijds bij het gezin betrokken waren, acht de stichting een verlenging van de ondertoezichtstelling geboden, opdat toegezien kan worden op een beperkte inzet van hulpverlening die waar nodig aanwezig is en het gezin gevolgd en waar nodig ondersteund kan worden. Naar de mening van de stichting heeft op dit moment vooral de moeder opvoedondersteuning nodig.
Ter zitting is door de heer Van der Velden namens de stichting naar voren gebracht dat er een impasse is ontstaan toen de ouders – nadat er ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen, vanwege spanningen tussen gezinsvoogden, hulpverleners en de vader, door de stichting voor gekozen was om een gezinsvoogd aan te stellen die werkzaam was voor de hele provincie Noord-Brabant – niet begeleid wilden worden door een gezinsvoogd van het kantoor van de stichting te Oss. Medio augustus 2012 heeft een gezinsvoogd verbonden aan het kantoor van de stichting te ‘s-Hertogenbosch contact gelegd met de ouders. De stichting heeft besloten eerst de uitspraak in het onderhavige hoger beroep af te wachten, alvorens verder uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling. Ter zitting is namens de stichting verder nog bevestigd dat de samenwerking van de ouders met de vorige (provinciale) gezinsvoogd goed is verlopen. Daar staat echter tegenover dat de zorgen uit het verleden nog immer bestaan, aldus de vertegenwoordiger van de stichting ter zitting.
3.6. Het hof overweegt het volgende.
3.6.1. Nu de ouders in hoger beroep hun mening kenbaar hebben gemaakt althans hebben kunnen maken, hebben de ouders naar het oordeel van het hof geen belang meer bij hun grief dat zij niet op de hoogte waren van (de behandeling bij de rechtbank van) het verzoek van de stichting strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar.
3.6.2. Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen.
Het hof is van oordeel dat hiervan thans geen sprake meer is en overweegt daartoe het volgende.
3.6.3. Het hof is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 BW werd voldaan op het moment dat [kind A.], [kind B.] en [kind C.] onder toezicht van de stichting werden gesteld dan wel hun ondertoezichtstelling werd verlengd.
Het gezin is een multiprobleemgezin waarin de hulpverlening, mede door de – door de vader bestreden, maar door de hulpverlening als zodanig ervaren – dreigende houding van de vader, zeer moeizaam van de grond is gekomen. Noodzakelijke acties konden bijgevolg niet worden uitgezet, waardoor [kind A.], [kind B.] en [kind C.] enorm knel bleven zitten in een zorgelijke situatie en zij zich niet of nauwelijks konden ontwikkelen.
Vanwege de bestaande zorgen werden [kind A.], [kind B.] en [kind C.] op 21 juni 2011 voor een observatieperiode – die eindigde in november 2011 – geplaatst op De Krabbebossen, waar werd geconstateerd dat er zeer zeker sprake is van een affectieve band tussen de ouders enerzijds en [kind A.], [kind B.] en [kind C.] anderzijds, maar ook dat de ouders in pedagogisch opzicht tekortschieten. Aangezien de moeder het geheel van huishouden voeren en kinderen opvoeden niet overziet en zij in dat opzicht weinig steun van de vader ervaart, komen [kind A.], [kind B.] en [kind C.] op alle gebieden tekort. Daarnaast verkeert het gezin in grote financiële problemen.
De ondertoezichtstelling van [kind A.], [kind B.] en [kind C.] en de verlenging daarvan waren naar het oordeel van het hof op dat moment dan ook gerechtvaardigd.
3.6.4. Uit de inhoud van het beroepschrift en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er zich aan de zijde van de ouders een positieve ontwikkeling heeft voorgedaan ter zake het aanvaarden van noodzakelijke hulpverlening in het vrijwillige kader. De ouders hebben er zelf voor gezorgd dat er éénmaal per week een pedagogisch hulpverleenster van de Stichting Maashorst bij hen thuis komt en zij daarnaast desgewenst een beroep kunnen doen op hulp en (opvoed)ondersteuning van de Stichting MEE. Ook worden de ouders op eigen initiatief ondersteund en begeleid bij het organiseren en ordenen van hun financiële administratie en is er een traject van schuldhulpverlening via de gemeente opgestart.
3.6.5. Met het vorenstaande is de ontwikkeling van elk van de kinderen naar het oordeel van het hof thans voldoende geborgd. Dat blijkt ook wel nu er – zo is namens de stichting ter zitting verklaard – vanuit de scholen van de kinderen recentelijk geen zorgen (meer) zijn geuit en er evenmin sprake is van (ernstige) zorgsignalen van andere bij het gezin betrokken instanties of personen. Het hof betrekt tevens in zijn oordeel dat de ouders – naar zij ter zitting hebben aangegeven – hulp zullen blijven accepteren totdat zij naar de mening van hun hulpverleners weer in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de (opvoeding en verzorging van de) kinderen zelfstandig te dragen.
3.7. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aan de ondertoezichtstelling van [kind A.], [kind B.] en [kind C.] verbonden termijn tot uiterlijk 1 juni 2013 niet langer gerechtvaardigd is. Derhalve zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, althans voor zover de termijn van ondertoezichtstelling de datum van onderhavige beschikking overschrijdt.
3.8. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking deels dient te worden vernietigd en de verzoeken van de stichting alsnog dienen te worden afgewezen voor zover deze verzoeken zien op de periode na de datum van onderhavige beschikking.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 24 mei 2012 met ingang van de datum van deze uitspraak, 24 oktober 2012;
wijst alsnog af de inleidende verzoeken van de stichting, voor zover deze zien op de periode na 24 oktober 2012;
bekrachtigt voornoemde beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank ’s-Hertogenbosch;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.F.G.M. Gelderman en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.