ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.104.425
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptieverzoek en geschil over verzorging en opvoeding van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het verzoek tot adoptie van de minderjarige [minderjarige] door appellanten is afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 september 2012, waarbij appellanten, vertegenwoordigers van de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De minderjarige heeft haar mening kenbaar gemaakt, wat door het hof is meegenomen in de beoordeling.

Appellanten, [A.] en [B.], hebben gedurende een periode van ongeveer een jaar als weekendpleeggezin gefungeerd voor [minderjarige]. Zij stellen dat zij vanaf januari 2010 betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige], en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor adoptie. De stichting, die de voogdij over [minderjarige] heeft, betwist dit en stelt dat de contacten met appellanten niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd.

Het hof overweegt dat de wettelijke voorwaarde van verzorging en opvoeding gedurende ten minste één jaar niet is voldaan, aangezien de zorg voor [minderjarige] onder verantwoordelijkheid van de stichting lag. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek tot adoptie is afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van [minderjarige] en de wettelijke vereisten voor adoptie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 16 oktober 2012
Zaaknummer: HV 200.104.425/01
Zaaknummer eerste aanleg: 237384 / FA RK 11-5579
in de zaak in hoger beroep van:
[A.] en [B.],
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: appellanten,
advocaat: mr. M. de Maaré.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, kantoorhoudende te Oss,
hierna te noemen: de stichting,
en
[C.],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vader,
en
[D.],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 december 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 maart 2012, hebben appellanten verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de adoptie over [X.], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats], uit te spreken.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 april 2012, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van appellanten af te wijzen en de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- appellanten, bijgestaan door mr. Maaré;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw A.J.M. van den Ven en de heer M.H.M. van der Velden;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer mr. H. Werger.
2.3.1. De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De Advocaat-generaal is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.2. Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de aantekeningen van de griffier terzake de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 november 2011;
- de brief van de Advocaat-generaal d.d. 2 april 2012;
- de brief met een bijlage van de raad d.d. 3 april 2012;
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 10 april 2012.
3. De beoordeling
3.1. Uit de moeder en de vader, is geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] [X.] (hierna: [minderjarige]).
3.2. [minderjarige] staat sinds 23 november 1994 onder toezicht van de stichting en is bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 november 1994 op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuis geplaatst in een pleeggezin. Op 15 september 1996 is [minderjarige] teruggeplaatst bij de ouders. Op 7 april 2000 is [minderjarige] op grond van een daartoe strekkende machtiging wederom uithuis geplaatst in een (perspectiefbiedend) pleeggezin.
3.2.1. Bij beschikking van het hof Arnhem van 4 november 2003 is de moeder van het ouderlijk gezag over [minderjarige] ontheven en de stichting met de voogdij over [minderjarige] belast.
3.2.3. Vanaf haar vijfde tot haar twaalfde jaar heeft [minderjarige] verbleven in het perspectiefbiedende pleeggezin van het echtpaar [pleeggezin], zijnde de zus en zwager van appellant. Vanaf medio 2006 tot januari 2010 is [minderjarige] geplaatst in een open groep binnen La Salle, waarbij het echtpaar [pleeggezin] op dat moment als weekendpleeggezin betrokken bleven bij [minderjarige]. Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 januari 2010 is [minderjarige] middels een crisis machtiging uithuisplaatsing gesloten geplaatst bij Icarus te [vestigingsplaats].
3.2.4. Omdat het echtpaar [pleeggezin] aangaf niet langer als weekendpleeggezin te kunnen blijven fungeren hebben appellanten deze taak op zich genomen, wat middels een indicatie van de stichting en het pleegcontract van 20 mei 2010 werd geformaliseerd.
In maart 2011 is de indicatie door de stichting ingetrokken en het pleegcontract met appellanten beëindigd en alle contacten tussen [minderjarige] en appellanten stopgezet.
3.3. Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch het verzoek van appellanten tot het uitspreken van de adoptie door hen van [minderjarige] afgewezen.
3.4. Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5. Appellanten voeren in het hoger beroepsschrift - zoals aangevuld ter zitting - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor adoptie in die zin dat er geen sprake is van verzorging en opvoeding gedurende een termijn van één jaar nu appellanten slechts gedurende de periode van 20 mei 2010 tot maart 2011 als weekend/vakantiepleeggezin hebben gefungeerd. Appellanten zijn van mening dat zij reeds vanaf januari 2010 belast zijn met de verzorging en opvoeding van [minderjarige], hetgeen ook blijkt uit het met hen gesloten pleegcontract. De wet stelt ook niet als eis dat het om een fulltime verzorging en opvoeding moet gaan. Er kan ook van belasting met de verzorging en opvoeding sprake zijn indien het kind in een internaat zit. Het doel van de verzorgingstermijn is dat gedurende minimaal een jaar invulling wordt gegeven aan de nauwe persoonlijke betrekking tussen de adoptanten en het kind. Dat hiervan in dit geval sprake is, staat overduidelijk vast nu appellanten en [minderjarige] elkaar al jaren kennen. De rechtbank heeft tevens ten onrechte geoordeeld dat de biologische ouders zich tegen het verzoek tot adoptie verzetten, aan welke tegenspraak niet voorbij gegaan kan worden. De moeder is immers zelf gaan beseffen dat adoptie veel kansen biedt voor [minderjarige] en zij heeft bovendien ter zitting in eerste aanleg verklaard dat zij helemaal geen band met [minderjarige] heeft en dat zij in het belang van [minderjarige] kan instemmen met de adoptie. Mochten de biologische ouders het verzoek wel tegenspreken dan kan volgens appellanten aan deze tegenspraak voorbij worden gegaan aangezien de biologische ouders korter dan zes jaar met [minderjarige] hebben samengeleefd en zij sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] geen enkele moeite hebben gedaan om met haar in contact te treden.
Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat adoptie niet in het belang van [minderjarige] is en dat gelet op de kindeigen problematiek van [minderjarige], zij aangewezen is op een professionele behandelinstelling waarbij permanent wonen in een gezin geen optie is. Dit sluit volgens appellanten niet aan bij de voortgang die [minderjarige] heeft doorgemaakt in de periode dat zij gesloten werd geplaatst. In deze periode gaven appellanten haar geestelijke verzorging en aandacht waardoor [minderjarige] uiteindelijk na een jaar in een open setting is geplaatst. [minderjarige] verblijft thans sedert enkele maanden bij appellanten met toestemming van de stichting. Appellanten voeren verder aan dat er sinds 2007 geen onderzoek meer is gedaan naar de (on)mogelijkheden van [minderjarige]. De meningen van de raad en stichting zijn gebaseerd op verouderde onderzoeken, aldus appellanten. Om te kunnen komen tot een goede afweging van wat thans in het belang is van [minderjarige], is nader onderzoek noodzakelijk. Door te overwegen dat [minderjarige] de adoptie ziet als een mogelijkheid om te ontsnappen uit de gesloten jeugdinstelling Icarus, gaat de rechtbank geheel voorbij aan de band die er tussen appellanten en [minderjarige] is en het feit dat [minderjarige] graag officieel familie van appellanten wil zijn.
3.6. De stichting voert, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor adoptie nu er geen sprake is van verzorging en opvoeding gedurende een termijn van één jaar. Appellanten hebben slechts een klein jaar als weekend/vakantie pleeggezin gefungeerd. Er is weliswaar een pleegcontract ondertekend, maar de contacten hebben in de weekenden en in vakanties plaatsgevonden met als doel dat [minderjarige] buiten haar verblijf in de instelling een sociaal netwerk zou hebben en kunnen opbouwen. De indicatie d.d. 11 mei 2010 is niet in het kader van “verzorging en opvoeding” gesteld en de stichting heeft ook nooit de intentie gehad om appellanten als pleeggezin te laten fungeren, hetgeen ook met appellanten destijds is besproken. Daarnaast is de stichting van mening dat adoptie niet in het belang van [minderjarige] is. Het past niet in de situatie van [minderjarige] waarin zij op dit moment verkeert. De reden van de beëindiging van de contacten tussen [minderjarige] en appellanten is ook gelegen in het feit dat de stichting en appellanten verschillende visies hadden ten aanzien van de behandeling en het perspectief van [minderjarige]. Er was geen open communicatie tussen de stichting en appellanten. Zij toonden geen inzicht in de kindeigen problematiek van [minderjarige] en gaven haar geen ruimte om contacten te onderhouden met haar biologische netwerk. De stichting geeft verder aan dat zij geen toestemming hebben gegeven voor het verblijf van [minderjarige] bij appellanten maar dat zij de situatie gedoogt. [minderjarige] is in mei 2012 weggelopen uit de instelling. De stichting heeft tevergeefs geprobeerd om [minderjarige] weer terug te laten keren naar Icarus. Appellanten steunen [minderjarige] in haar wegloopgedrag en maken daarmee de plaatsing onmogelijk.
De stichting heeft, na overleg met de behandelaar van [minderjarige], besloten om een procesdiagnostiek te laten uitvoeren. Aan de hand van de resultaten daarvan wordt het vervolgtraject uitgezet. [minderjarige] heeft inmiddels gesprekken gehad met een kinder- en jeugdpsychiater van Mondriaan.
3.7. De raad heeft ter zitting - kort samengevat - aangevoerd zijn standpunt te handhaven. Appellanten voldoen niet aan het vereiste van verzorging en opvoeding gedurende een termijn van één jaar. De manier waarop appellanten een jaar bij elkaar proberen te sprokkelen, stemt volgens de raad niet overeen met de bedoeling van de wetgever.
Daarnaast is de raad van mening dat adoptie niet in het belang van [minderjarige] is.
3.8. Het hof overweegt het volgende.
3.8. Een verzoek tot adoptie als het onderhavige kan op grond van artikel 1:227 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijke belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van de ouder te verwachten heeft en aan de voorwaarden van artikel 1:228 BW wordt voldaan.
3.8.1. Eén van de formele voorwaarden voor adoptie op grond van het bepaalde in artikel 1:228 BW is dat de adoptant of adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed.
3.8.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting constateert het hof dat de stichting de indicatie voor pleegzorg d.d. 11 mei 2010 heeft afgegeven teneinde appellanten een weekend/vakantie pleeggezin voor [minderjarige] te laten zijn. De stichting heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de context waarin de contacten plaatsvonden, bedoeld waren om een sociaal netwerk voor [minderjarige] te creëren waarop [minderjarige] eens in de zoveel tijd zou kunnen terugvallen. De stichting heeft onweersproken gesteld dat dit destijds ook als zodanig met appellanten is besproken.
Appellanten hebben desgevraagd ter zitting aangegeven dat het eerste weekendcontact in het weekend van 24 mei 2011 heeft plaatsgevonden en dat de weekendcontacten aanvankelijk een keer per drie weken en later een keer per twee weken plaatsvonden. Daarnaast heeft [minderjarige] twee keer een vakantie van één week en één keer een vakantie van twee weken in het gezin van appellanten doorgebracht. De contacten zijn vervolgens in maart 2011 door de stichting beëindigd en de indicatie is ingetrokken.
Hoe groot de betrokkenheid van appellanten ook moge zijn bij [minderjarige], aan de wettelijke voorwaarde van verzorging en opvoeding gedurende ten minste één jaar is naar het oordeel van het hof niet voldaan. De verzorging en opvoeding van [minderjarige], onder verantwoordelijkheid van de stichting, lag elders.
Het is reeds op deze grond dat het inleidend verzoek van appellanten niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Aan het door de advocaat van appellanten gestelde ten aanzien van de nauwe persoonlijke betrekking tussen appellanten en [minderjarige] die een adoptie zou rechtvaardigen gaat het hof voorbij, nu de wetgever dit niet als zodanig als voorwaarde voor adoptie in de wet heeft opgenomen. Ook uitgaande van een nauwe persoonlijke betrekking kan niet aan de in de wet opgenomen cumulatie van voorwaarden voorbij worden gegaan. Voor zover de advocaat met deze stelling heeft beoogd te verwijzen naar artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens oordeelt het hof dat aan dat artikel geen recht op adoptie kan worden ontleend.
3.9. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 28 december 2011;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2012.