ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.104.253
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van kinderalimentatie tussen ouders en stiefouder in het kader van onderhoudsplicht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2012, gaat het om de herziening van de kinderalimentatie die de man moet betalen voor zijn zoon, geboren in 2001. De man en de vrouw zijn op 28 augustus 1998 met elkaar gehuwd en hebben een zoon, die bij de vrouw woont. De man heeft in hoger beroep verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn zoon te verlagen, omdat hij van mening is dat zijn draagkracht niet toereikend is. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 439,- per maand moest betalen, maar de man stelt dat hij slechts € 147,51 kan bijdragen.

Het hof overweegt dat in zaken als deze het uitgangspunt is dat de behoefte van kinderen door alle onderhoudsplichtigen samen moet worden vervuld. De stiefvader heeft op grond van artikel 1:395 BW ook een onderhoudsplicht ten opzichte van de zoon, en de verplichtingen van de stiefouder en de ouders zijn van gelijke rang. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw samen met de stiefvader de kosten van de zoon moeten delen, waarbij rekening wordt gehouden met hun respectieve draagkracht en de bijzondere omstandigheden van het geval.

Het hof komt tot de conclusie dat de man in staat is om 50% van de kosten van de zoon te dragen, en stelt de bijdrage vast op € 313,54 per maand met ingang van 14 juli 2011 tot 1 januari 2012, en € 317,62 per maand met ingang van 1 januari 2012. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 11 oktober 2012
Zaaknummer: HV 200.104.253/01
Zaaknummer eerste aanleg: 234162 / FA RK 11-4199
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.S.M. Fait,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Bakker.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 december 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 maart 2012, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] betreft en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man met ingang van 23 mei 2011 ten behoeve van [zoon] aan de vrouw een kinderalimentatie dient te voldoen van € 147,51 per maand, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht en de vrouw te veroordelen in de kosten van beide/deze instantie(s), één en ander voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2012, heeft de vrouw verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, alsmede de man te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Fait;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Bakker.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 oktober 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 24 juli 2012;
- de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 30 juli 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 13 augustus 2012.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 28 augustus 1998 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [Z.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats].
[zoon] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 20 december 2005 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 10 maart 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] moet voldoen een bedrag van € 400,- per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De bijdrage voor [zoon] beloopt ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2011 € 446,31 per maand en met ingang van 1 januari 2012 € 452,12 per maand.
3.3. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, voornoemde echtscheidingsbeschikking gewijzigd voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] en deze bijdrage met ingang van 14 juli 2011 bepaald op € 439,- per maand.
3.4. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5. De grieven van de man betreffen - zakelijk weergegeven - :
- de draagkracht van de man;
- de draagkracht van de vrouw;
- de verdeling van de draagkracht tussen de man, de vrouw en de echtgenoot van de vrouw, zijnde de stiefvader van [zoon].
Wijziging van omstandigheden
3.6. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van het eerste lid van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
Ingangsdatum wijziging
3.7. De ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 14 juli 2011, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte [zoon]
3.8. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [zoon] in 2011 € 627,08 per maand bedroeg. In 2012 bedraagt deze behoefte, met inachtneming van de wettelijke indexering, € 635,24 per maand.
Draagkracht
3.9. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] ad € 439,- per maand te voldoen, althans de man is van mening dat verdeling van de draagkracht over partijen en de partner van de vrouw (hierna: de stiefvader) ertoe leidt dat de man slechts met een bedrag van € 147,51 per maand behoeft bij te dragen in voornoemde kosten van [zoon].
3.10. Het hof zal allereerst ingaan op de zesde grief van de man, welke grief betrekking heeft op de wijze waarop de rechtbank de kosten van [zoon] heeft verdeeld over partijen en de stiefvader. Vervolgens zal het hof de draagkracht van partijen en de stiefvader berekenen, om te bezien of zij voldoende draagkracht hebben om hun aandeel te voldoen.
Verdeling kosten [zoon]
3.11. In geschil is de wijze waarop het aandeel van partijen en de stiefvader in de kosten van [zoon] dient te worden vastgesteld. De man vindt het onredelijk dat hij 70% van de kosten van [zoon] voor zijn rekening dient te nemen en de vrouw en de stiefvader tezamen 30% van deze kosten. Er is weliswaar een nauwere verwantschap tussen de man en [zoon] dan tussen de stiefvader en [zoon], doch gezien het feit dat de stiefvader een zeer prominente rol speelt in het leven van [zoon] en zich als zodanig opstelt, is de man van mening dat de omstandigheden van het geval in casu met zich brengen dat de onderlinge rangorde van de onderhoudsplichtigen gelijk is. De man is dan ook van mening dat de totale behoefte van [zoon] naar rato van draagkracht tussen hem, de vrouw en de stiefouder dient te worden verdeeld.
3.12. De vrouw deelt het standpunt van de man niet. Zij is van mening dat de verdeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld, juist is.
3.13. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In zaken als de onderhavige dient in beginsel uitgangspunt te zijn dat in de behoefte van kinderen voorzien dient te worden door alle onderhoudsplichtigen samen. Vast staat dat de stiefvader op grond van artikel 1:395 BW een wettelijke onderhoudsplicht heeft ten opzichte van [zoon], nu [zoon] tot zijn gezin behoort. Wanneer de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouders van het kind, zoals in het onderhavige geval, zijn hun verplichtingen ter zake van het onderhoud in beginsel van gelijke rang (vgl. HR 11 november 1994, NJ 1995, 129).
Indien de draagkracht van zowel de ouder(s) als de stiefouder het betalen van een bijdrage toelaat, dient vervolgens bij het vaststellen van de omvang van de bijdrage, behalve met ieders draagkracht, ook rekening te worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval, waarbij als belangrijke factoren in het bijzonder hebben te gelden het gegeven dat tussen de ouder en het kind in het algemeen een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het kind, de draagkracht van de ouder(s) en de stiefouder en de feitelijke verhouding van elk van de onderhoudsplichtigen tot het kind. Over het algemeen wordt daarbij met name gelet op de bijzondere verhouding waarin de ouder en stiefouder tot het kind staan.
Het hof is van oordeel dat in dit geval een verdeling van 50% voor de man en 50% voor de vrouw en stiefvader tezamen recht doet aan de onderlinge verhoudingen. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat de man een grote rol speelt in het leven van [zoon], mede gelet ook op de ruime zorg- en contactregeling die hij met [zoon] heeft en de tijd die hij daardoor met [zoon] doorbrengt. Aan de zijde van de stiefvader is rekening gehouden met het gegeven dat de stiefvader en [zoon] sinds 2008 in gezinsverband samenleven, dat hij voetbalcoach is van [zoon] en mede gelet op het voorgaande, eveneens veel tijd met [zoon] doorbrengt.
Draagkracht man
3.14. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
3.15. De man was voorheen werkzaam bij Riwal Holding Group B.V. (hierna: Riwal), waar hij een inkomen genoot van € 91.144,- bruto op jaarbasis (2010). Deze arbeidsovereenkomst is in onderling overleg met ingang van 1 mei 2011 beëindigd.
De man heeft vervolgens van 1 mei 2011 tot 30 april 2012 gewerkt bij [Personeel] Personeel B.V. (hierna: [Personeel]), tegen een maandsalaris van € 4.400,- bruto, exclusief vakantietoeslag.
De man heeft daarnaast op 25 februari 2011 een eenmanszaak gevestigd – DG Project Support – welke activiteiten met ingang van 30 december 2011 zijn gestaakt. Op 1 maart 2012 heeft de man de activiteiten in zijn eenmanszaak DG Project Support (hierna: DG) weer opgepakt.
3.16. De rechtbank is in de bestreden beschikking bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgegaan van het inkomen dat de man in 2010 bij Riwal genoot, nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van verwijtbaar, voor herstel vastbaar inkomensverlies.
3.17. De man kan zich hiermee niet verenigen en is, anders dan de rechtbank en de vrouw, van mening dat geen sprake is van verwijtbaar inkomensverlies dat voor herstel vatbaar is. Daartoe voert hij aan dat hij bij Riwal last had van werkgerelateerde stress en het geestelijk en lichamelijk niet meer kon opbrengen om 70 tot 80 uur per week te werken en daarnaast in het weekend voor zijn kinderen te zorgen. Ter zitting heeft hij daar nog aan toegevoegd dat hij met zijn werkgever eveneens een conflict over de uitkering van bonussen had. De man heeft herhaaldelijk met zijn werkgever om de tafel gezeten om te proberen er samen uit te komen, maar dat is niet gelukt. Gezien de lichamelijke klachten van de man kon hij toen niet anders dan instemmen met een einde dienstverband.
Aldus is de man van mening dat bij de berekening van zijn draagkracht uitgegaan dient te worden van zijn huidige inkomen. Aangezien dit inkomen onzeker is, acht de man het reëel om zijn laatste verdiende inkomen ten bedrage van € 4.400,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, tot uitgangspunt te nemen.
Subsidiair, zo het hof evenals de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van verwijtbaar inkomensverlies, dan is de man van mening dat niet zijn inkomen in 2010, maar zijn inkomen ten tijde van de vaststelling van de alimentatie tijdens de echtscheidingsprocedure ten bedrage van € 59.982,- bruto per jaar tot uitgangspunt genomen dient te worden. Daartoe voert de man aan dat het inkomen van 2010 nimmer invloed heeft gehad op de hoogte van de kinderalimentatie en daarom in casu niet relevant is.
3.18. De vrouw stelt dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies, enerzijds omdat het door de man gestelde niet wordt ondersteund door de door hem in het geding gebrachte stukken, anderzijds gelet op hetgeen de man tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg naar voren heeft gebracht over de reden waarom hij zijn ontslag heeft ingediend bij Riwal.
In ieder geval is het inkomensverlies voor herstel vatbaar. De man geeft geen duidelijkheid over zijn inkomsten uit onderneming. Er dient ook niet te worden uitgegaan van het inkomen van de man ten tijde van de vaststelling van de alimentatie, nu een kind mag meeprofiteren van een toenemende welvaart van een ouder.
3.19. Het hof overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt naar voren dat het bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aankomt op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te verwerven. Bij een inkomensachteruitgang dient in de eerste plaats de vraag beantwoord te worden of de onderhoudsplichtige door zijn gedragingen zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht.
In casu is de inkomensvermindering aan de zijde van de man het gevolg van zijn beslissing om ontslag te nemen bij Riwal en elders een dienstbetrekking te aanvaarden tegen een aanmerkelijk lager salaris om vervolgens de voorkeur te geven aan het genereren van een (onzeker) inkomen uit zijn eigen onderneming. Het hof is van oordeel dat de man zijn inkomensverlies zelf teweeg heeft gebracht door in te stemmen met een beëindiging van zijn dienstverband bij Riwal.
3.20. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven en of de vrouw dit ook van de man kan vergen. Het hof is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord, nu de man, mede gelet op de gemotiveerde stellingen van de vrouw, niet heeft onderbouwd dat zijn (prijsgegeven) inkomen niet voor herstel vatbaar zou zijn. Daarbij overweegt het hof dat de man geen openheid van zaken heeft gegeven met betrekking tot de door hem met Riwal gesloten beëindigingovereenkomst en voorts geen (volledige) inzage heeft gegeven in zijn winst uit onderneming in 2011 en 2012, terwijl ook omtrent de (voortijdige) beëindiging van zijn dienstverband bij [Personeel] vragen zijn gerezen. Daarnaast is onduidelijk gebleven de rechtsverhouding waarin de man staat tot [Verhuur] Verhuur B.V..
Nu het hof het inkomensverlies van de man herstelbaar acht, kan dit inkomensverlies buiten beschouwing blijven, zodat ervan uitgegaan wordt dat de man in staat is een inkomen te genereren ter hoogte van € 91.144,- bruto op jaarbasis, inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
De man heeft weliswaar subsidiair aangevoerd dat zijn inkomen ten tijde van de vaststelling van de alimentatie tijdens de echtscheidingsprocedure ten bedrage van € 59.982,- bruto per jaar tot uitgangspunt genomen dient te worden, nu het inkomen van 2010 nimmer invloed heeft gehad op de hoogte van de kinderalimentatie en daarom niet relevant is, doch het hof kan de man niet volgen in dit standpunt. Aangezien sprake is van een wijziging van omstandigheden, is een hernieuwde beoordeling van de draagkracht aan de orde. Daarbij dient het huidige inkomen van de man, althans het inkomen zoals dat aan de man kan worden toegerekend, tot uitgangspunt genomen te worden zodat [zoon] kan meeprofiteren van de inkomensstijging van de man, hetgeen [zoon] ook zou hebben gedaan indien partijen nog in gezinsverband zouden hebben samengeleefd.
3.21. De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
3.22. Ten aanzien van de fiscale aspecten heeft het hof rekening gehouden met de belaste inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, het te realiseren fiscaal voordeel in verband met betaalde hypotheekrente alsmede met de fiscale bijtelling eigenwoningforfait van € 1.925,- (conform rechtbank).
B. Lasten van de man
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 896,- aan hypotheekrente tot 1 juni 2012;
€ 878,91 aan hypotheekrente met ingang van 1 juni 2012;
€ 62,30 aan premie levensverzekering;
€ 95,- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 116,- (2011) respectievelijk € 122,- (2012) aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW) en aan aanvullende premie;
€ 14,16 (2011) respectievelijk € 18,33 aan verplicht eigen risico;
minus € 43,- (2011) respectievelijk € 49,- (2012) zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, nu de man ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij een dergelijke verzekering tot op heden niet afgesloten heeft en derhalve ook geen premie behoeft te voldoen.
Kosten zorg- en contactregeling
Het hof houdt, evenals de rechtbank, rekening met de verblijfkosten en reiskosten verbonden aan de zorgregeling ten bedrage van € 363,- per maand, nu hiertegen niet is gegriefd.
Kleding [zoon]
Het hof acht het redelijk om rekening te houden met een bedrag van € 50,- per maand ten behoeve van kleding voor [zoon], nu naar het oordeel van het hof genoegzaam is gebleken dat de vrouw in het kader van de zorg- en contactregeling, voor zover het korte verblijfperiodes betreft, géén kleding voor [zoon] meegeeft en de man derhalve genoodzaakt is deze kleding zelf aan te schaffen.
3.23. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander, alsmede gelet op het feit dat de beschikbare draagkracht van de man verdeeld moet worden over [zoon] en [dochter] – een kind van de man uit een andere relatie voor wie hij onderhoudsplichtig is – acht het hof de man in staat om met 50% bij te dragen in de behoefte van [zoon].
Draagkracht vrouw
3.24. Met betrekking tot de financiële situatie van de vrouw gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de vrouw
3.25. Het hof acht het in de rede liggen om bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw uit te gaan van de meest recente jaaropgave. Derhalve ziet het hof aanleiding om uit te gaan van het inkomen zoals dat blijkt uit de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2011. Het fiscaal jaarinkomen van de vrouw bedraagt volgens deze jaaropgave € 21.502,-, inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
Anders dan de man naar voren heeft gebracht, acht het hof het niet aannemelijk dat de vrouw een hoger inkomen geniet dan zoals uit voornoemde jaaropgave blijkt.
3.26. Met ingang van 1 juni 2012 ontvangt de vrouw een WW-uitkering. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat deze uitkering € 1.068,70 bruto per vier weken bedraagt ofwel € 847,10 netto per vier weken.
Met ingang van 1 augustus 2012 wordt de WW-uitkering van de vrouw verlaagd. Het hof berekent de WW-uitkering van de vrouw op € 997,35 bruto per vier weken.
3.27. De vrouw heeft recht op kindgebonden budget, alsmede op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting (tot 1 juni 2012);
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting (tot 1 juni 2012),
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
3.28. Ten aanzien van de fiscale aspecten heeft het hof rekening gehouden met de belaste inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, het te realiseren fiscaal voordeel in verband met betaalde hypotheekrente alsmede met de fiscale bijtelling eigenwoningforfait van € 750,- (conform rechtbank).
B. Lasten van de vrouw
3.29. De man heeft geen grieven gericht tegen de door de rechtbank in acht genomen lasten, zodat het hof evenzo met deze lasten rekening zal houden. Ten aanzien van de ziektekosten zal het hof ten aanzien van 2012 rekening houden met verplicht eigen risico en het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande, zoals dat in dit jaar geldt.
Wwb-normbedrag
Het hof houdt aldus rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 533,- aan hypotheekrente;
€ 47,50 aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 132,32 aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW) en aan aanvullende premie;
€ 14,16 (2011) respectievelijk € 18,33 (2012) aan verplicht eigen risico;
minus € 45,- (2011) respectievelijk € 49,- (2012) zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Draagkracht stiefvader
3.30. Met betrekking tot de financiële situatie van de stiefvader gaat het hof uit van de gegevens zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, nu hiertegen geen grieven zijn gericht. Aldus gaat het hof uit van een beschikbare draagkrachtruimte van de stiefvader van € 913,- per maand.
3.31. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden ten aanzien van het inkomen en de lasten van de vrouw en de stiefvader, gelet op de fiscale consequenties van een en ander, alsmede gelet op het feit dat voor de vaststelling van de gezamenlijke beschikbare draagkracht van de vrouw en de stiefvader rekening gehouden moet worden met de kosten van Vlinder ad € 275,- per maand, komt het hof tot de conclusie dat de vrouw en de stiefvader gezamenlijk voldoende draagkracht hebben om in de helft van de behoefte van [zoon] te voorzien.
3.32. Het hof zal de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] met ingang van 14 juli 2011 tot 1 januari 2012 vaststellen op € 313,54 per maand, zijnde de helft van de totale behoefte van [zoon] in 2011. Met ingang van 1 januari 2012 zal het hof deze bijdrage vaststellen op € 317,62 per maand, zijnde de helft van de totale behoefte van [zoon] in 2012. Het voorgaande leidt er toe dat de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient worden vernietigd.
Proceskosten
3.33. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 december 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 20 december 2005 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Z.], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], zal voldoen een bedrag van € 313,54 per maand met ingang van 14 juli 2011 tot 1 januari 2012 en een bedrag van € 317,62 per maand met ingang van 1 januari 2012, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de in beide instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, M.C. van Dijkhuizen en M.K. de Menthon Bake en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2012.