4.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(a) [appellante sub 1] heeft een juridische HEAO-opleiding gevolgd, [appellant sub 2] is wiskundige.
(b) Tussen Van Lanschot enerzijds en [appellante sub 1] en [appellant sub 2] anderzijds is overleg gevoerd over het door Van Lanschot verstrekken van leningen in verband met de aankoop van onroerend goed door [appellante sub 1] en [appellant sub 2]. Van Lanschot heeft in verband daarmee een berekening en beoordeling gemaakt van de effecten van de verzochte leningen op het besteedbaar inkomen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2].
(c) Van Lanschot heeft daarop aan [appellante sub 1] en [appellant sub 2] bij brief van 2 februari 2000 (productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg) een offerte uitgebracht met betrekking tot een hypothecaire geldlening te verstrekken voor een bedrag van ƒ 3.160.000. De lening was gesplitst in 3 delen van respectievelijk ƒ 1.000.000 met variabele rente (aanvankelijk 4,7%); ƒ 1.160.000 met een rente van 6,2% per jaar, 5 jaar vast; en
ƒ 1.000.000 met een rente van 5,8% per jaar, rente-type Comfort-hypotheek 10 jaar.
In de brief van 2 februari 2000 is onder meer verzocht over te leggen "Jaarcijfers/aangifte IB/VB van mevrouw [appellante sub 1]".
(d) Bij akte van 17 april 2000 (onderdeel productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] aan de bank een hypotheek verleend tot een totaalbedrag van ƒ 3.160.000, te vermeerderen met rente en kosten, op een boerderij met bakhuis, schuren, loods en ondergrond aan de [straatnaam 1] te [woonplaats] , een perceel bosgrond met houtwal nabij de [straatnaam 1] te [woonplaats] , en enige percelen bosgrond nabij de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] te [woonplaats] .
Er zijn voorts twee beleggingsdepots gecreëerd: een depot van ƒ 600.000 gekoppeld aan het eerste deel van de lening en een depot ter hoogte van ƒ 250.000 gekoppeld aan de tweede deel van de lening. ƒ 50.000 van het depot van ƒ 600.000 is liquide gehouden voor het doen van opnames door [appellante sub 1] en [appellant sub 2].
(e) [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben voor ƒ 2,9 miljoen in 2000 de hiervoor genoemde boerderij en landerijen gekocht. De landbouwgrond is direct voor ƒ 690.000 doorverkocht. De bedoeling was dat een deel van de (overige) grond binnen enkele jaren als bouwkavel zou worden doorverkocht voor een bedrag van ƒ 1.000.000, en dat daarmee de eerste lening zou worden afgelost. Op het moment van aankoop was er nog geen vergunning verleend voor woningbouw op die kavel.
(f) Het rendement van de beleggingsdepots was in het eerste jaar negatief.
(g) De bouwkavel is uiteindelijk verkocht, maar dat heeft langer geduurd dan gepland.
(h) Medio 2002 is [appellant sub 2] werkloos geworden, waarover de bank in april 2003 door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] is geïnformeerd; enige tijd later heeft hij weer een baan gevonden met een vergelijkbaar inkomen.
(i) In juli 2003 zijn de beleggingsdepots op aandringen van Van Lanschot verkocht. Daarbij is koersverlies geleden.
(j) In 2004 hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] een klacht ingediend bij de Klachtencommissie DSI omdat zij van mening waren dat zij door Van Lanschot verkeerd waren geadviseerd bij de samenstelling van de beleggingsportefeuille.
Van Lanschot heeft bij brief van 29 maart 2005 (productie 9 bij conclusie van repliek) aan de Klachtencommissie stukken gezonden ten behoeve van de mondelinge behandeling in de klachtzaak. Daartoe behoorde een budgetteringsoverzicht, waarover in de brief wordt opgemerkt:
"Tevens treft u bijgaand aan het budgetteringsoverzicht op basis waarvan wij hebben bezien ( ) of de heer [appellant sub 2] en mevrouw [appellante sub 1] in staat waren de hypotheeklasten te dragen."
In dit overzicht is een bruto jaarinkomen van ƒ 50.000 opgenomen voor [appellante sub 1] en is voorts kinderbijslag opgenomen.
(k) De Klachtencommissie heeft op 23 juni 2005 bij wege van bindend advies uitspraak gedaan (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg).
In het advies is onder meer het volgende opgenomen:
"Doordat de relatie tussen klagers en verweerder meer was dan alleen effectendienstverlening was verweerder zeer goed op de hoogte van klagers financiële positie en daarmee van het risicoprofiel van klagers. Hiertoe is door verweerder een raming van het besteedbaar inkomen opgesteld. In deze raming is opgenomen een schatting van het inkomen van klaagster, welke, volgens klagers op uitdrukkelijke wens van hen, hetgeen door verweerder in zijn brief van 16 juni 2003 met zoveel woorden is erkend, buiten de berekening en beoordeling van het besteedbaar inkomen gehouden zou worden. Ook is hierin opgenomen een bedrag, gelijk aan het nettorendement van 5% op het tweede depot. Zonder deze posten zou het besteedbaar inkomen negatief zijn geweest.
Hoewel in het hiervoor genoemde beleggingsvoorstel het risicoprofiel van klagers al omschreven wordt als "gemiddeld tot dynamisch", is de Commissie van mening dat klagers bij het aangaan van de financiering een zeer hoog risico aangingen. (…) Gegeven het zeer hoge risico dat voor klagers uit de financiering voortvloeide had het profiel van hun beleggingsportefeuille meer behoudend moeten zijn. Voorts acht de Commissie het verwijtbaar dat verweerder tegen de uitdrukkelijke wens van klagers toch het inkomen van klaagster in de beoordeling heeft betrokken, aangezien een zekere bescherming tegen te grote risico's die klagers zelf hadden aangebracht daardoor ongedaan is gemaakt. Daarom is verweerder aansprakelijk voor een deel van de door klagers geleden schade. (…)
Voor het tweede depot ad € 272.268 is door verweerder geadviseerd een asset-allocatie van 51% in zakelijke waarden en het overige in vastrentende waarden, waaronder onroerend goed. De Commissie is van mening dat dit advies een redelijk handelend en bekwaam adviseur niet past. Immers klagers liepen al een zeer hoog financieringsrisico, terwijl het beoogd rendement uit dit depot noodzakelijk was voor voldoende besteedbaar inkomen zolang de beoogde verkoop van het verbonden, onroerend goed nog niet gerealiseerd was. (...) Voor de daaruit voortgevloeide schade is verweerder derhalve aansprakelijk."
De Commissie heeft de voor vergoeding in aanmerking te nemen schade begroot op € 72.883.
Het bindend advies is inmiddels onherroepelijk; het in het advies genoemde bedrag is door de bank betaald.