Sector strafrecht
Parketnummer : 20-004728-10
Uitspraak : 22 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-849857-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [1977],
thans gedetineerd in P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 HVB te Vught.
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van moord en is hij ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en tot betaling van schadevergoeding ad EUR 1917,-- aan de benadeelde partij [BP] en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, moord bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [BP] en oplegging van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is bepleit dat verdachte geheel zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 29 november 2008 tot en met 30 november 2008 te Oss, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten rade een persoon genaamd [M] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg, die [M] een kopstoot (tegen diens hoofd) gegeven en/of meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd/aangezicht en/of de hals/nek van die [M] getrapt en/of geschopt en/of gestampt en/of geslagen, althans heftig botsend geweld toegepast op het hoofd/aangezicht en/of de hals/nek van die [M], tengevolge waarvan die [M] is overleden;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden, dat
hij in of omstreeks de periode van 29 november 2008 tot en met 30 november 2008 te Oss, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [M], opzettelijk en/of met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig letsel en/of breuken aan de schedel en/of aangezichtschedel en/of hersenen en/of hals), heeft toegebracht, door deze [M] opzettelijk en/of met voorbedachten rade een kopstoot (tegen diens hoofd) te geven en/of meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd/aangezicht en/of de hals/nek van die [M] te trappen en/of te schoppen en/of te stampen en/of te slaan, althans heftig botsend geweld toe te passen op het hoofd/aangezicht en/of de hals/nek van die [M], terwijl dit feit de dood van die [M] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
1. Aantreffen van het slachtoffer [M]
Op 30 november 2008 omstreeks 00.28 uur werd bij de meldkamer van de politie regio Brabant-Noord, via de 112 centrale, door een onbekende Engels sprekende man melding gemaakt dat op camping De Naaldhof te Oss, een gewonde man zou liggen. Omstreeks 00.50 uur kwam de eerste surveillance-eenheid ter plaatse. Deze trof in een slaapkamer van chalet 79 een man aan die op zijn buik op de grond lag. Rondom het hoofd van de man was een plas bloed zichtbaar. De man reageerde niet op aanspreken. Door medewerkers van de eveneens ter plaatse gekomen ambulancedienst werd medische zorg verleend waarbij het slachtoffer vanuit de slaapkamer naar de woonkamer werd verplaatst omdat in de slaapkamer de ruimte te beperkt was om de noodzakelijke medische zorg te verlenen. Door de medewerkers van de ambulancedienst werd vastgesteld dat de situatie van het slachtoffer kritiek was. Door één van de verbalisanten werd vastgesteld dat aan beide ogen van het slachtoffer forse zwellingen zichtbaar waren en zijn gehele hoofd bedekt was met bloed. In de kleding van het slachtoffer werden een Poolse identiteitskaart en een bankpas aangetroffen. De identiteitskaart stond op naam van:
[M], geboren te [geboorteplaats] op [1973], Poolse nationaliteit.
Het slachtoffer werd door de ambulancedienst overgebracht naar het Radboud ziekenhuis in Nijmegen.
2. Overlijden slachtoffer [M]
Op dinsdag 2 december 2008, omstreeks 16.10 uur, werd door mevrouw [naam], namens de behandelend internist van de afdeling intensive care van het UMC St. Radboud ziekenhuis te Nijmegen, dr. [internist], telefonisch aan het onderzoeksteam medegedeeld dat het slachtoffer op 2 december 2008 te 15.56 uur was overleden. Door [lijkschouwer], lijkschouwer van de gemeente Nijmegen werd lijkschouwing verricht op het stoffelijk overschot. Hij verklaarde dat er sprake was van een onnatuurlijke dood.
Aan de hand van een referentiemonster wangslijmvlies van [BP], de biologische moeder van [M] (geboren op [1973]), is een DNA-verwantschapsonderzoek uitgevoerd met betrekking tot het slachtoffer.
Het rapport van 23 februari 2009 van dr. C.J. Bruining-Van Dongen (NFI), nr. 2008.12.02.005 (aanvraag 4) concludeert dat de ongeïdentificeerde persoon [M] kan zijn. De resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek zijn ongeveer 11.000 groter wanneer de ongeïdentificeerde persoon een biologische zoon van [BP] is dan wanneer de ongeïdentificeerde persoon niet verwant aan [BP] is.
3. Bevindingen van de patholoog
Op 4 december 2008 werd het stoffelijk overschot van [M] overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna het NFI) waar sectie werd verricht.
Door de arts en patholoog Ann Maes (NFI) is op 29 april 2009 een rapport van pathologie onderzoek uitgebracht.
Blijkens dit rapport bleek bij de sectie dat zowel het schedeldak als de schedelbasis waren gebroken. In het schedeldak waren beiderzijds de slaapbeenderen gebroken en er waren vele losse botstukjes. De schedelbasis was zowel in de voorste als middelste schedelgroeve beiderzijds overdwars gebroken. De beide oogkassen waren gefragmenteerd waarbij de linkeroogkas in vele kleine botstukjes uiteenviel. Er was bloed onder het schedeldak en veel bloed onder het harde hersenvlies. De hersenen waren sterk gezwollen. Ter plaatse van de voorzijde van de hals waren er beiderzijds bloeduitstortingen in zowel de oppervlakkige als diepe halsspieren en er was een bloeduitstorting op het schildkraakbeen. Het tongbeen was abnormaal beweeglijk. Er was een bloeduitstorting in de slijmvliezen van de luchtwegen met begeleidende zwelling.
De patholoog geeft de volgende interpretatie en conclusies:
“De schedelhersenletsels en de letsels en breuken in de aangezichtsschedel zijn het gevolg geweest van meermalen uitgeoefend heftig botsend geweld op het hoofd en het gezicht zoals dat door slaan en/of stompen met een zwaar en/of hard voorwerp of slaan en/of stompen met meerdere zware en/of harde voorwerpen kan zijn opgelopen.
Een deel van het schedelhersenletsel en/of letsels van het aangezicht kunnen zijn veroorzaakt door stampen met een ongeschoeide voet of ongeschoeide voeten.
In de huidkneuzingen en in de bloeduitstortingen is door mij behalve een enigszins rechthoekige huidkneuzing links in de slaapstreek zeker geen typisch patroon (van een voorwerp) te herkennen. De gevonden schedelhersenletsels verklaren het overlijden zondermeer door functieverlies van de hersenen. De breuken in de aangezichtsschedel hebben ook aanleiding gegeven tot gedeeltelijke afsluiting van de bovenste luchtwegen met daardoor verminderde zuurstofopname, ze hebben daardoor een bijdrage geleverd aan het overlijden. (…)
De letsels (van de hals, hof) passen bij uitwendig inwerkend botsend geweld van voor komend op de hals zoals dat door bijvoorbeeld stompen of stampen en/of hard slaan met een zwaar en/of hard voorwerp kan zijn opgelopen. Ook trappen en/of stampen met een (ongeschoeide) voet of (ongeschoeide) voeten behoren tot de mogelijkheden. De begeleidende slijmvliesbloeduitstortingen en zwellingen zullen zeker tot verminderde luchtpassage aanleiding hebben gegeven. De halsletsels hebben daardoor zeker een bijdrage geleverd aan het overlijden.
Conclusie:
[M], 35 jaar oud geworden, is overleden aan de gevolgen van meermalen toegepast heftig botsend geweld op het hoofd, het aangezicht en de hals.”
Naar aanleiding van een aanvullende vraag van het openbaar ministerie met betrekking tot de veroorzaking van het schedelhersenletsel heeft patholoog A. Maes bij brief van 6 november 2009 aanvullend gerapporteerd dat zij op grond van de sectiebevindingen niet kan uitsluiten dat de letsels deels het gevolg zijn geweest van stampen met een ongeschoeide voet of voeten. Het letsel links in de slaapstreek van het slachtoffer [M] is gezien zijn min of meer rechthoekige vorm zeker niet het gevolg geweest van stampen met een ongeschoeide voet.
4. De bewoners van chalet 79
Uit de gegevens van uitzendbureau Adecco is gebleken dat ten tijde van het tenlastegelegde feit het slachtoffer [M] en verdachte de bewoners van chalet 79 waren.
5. De verklaringen van getuige [H]
Op 2 december 2008, omstreeks 14.20 uur werd [H] voor de eerste maal als getuige gehoord. Getuige [H] verklaarde tijdens dat verhoor dat hij op zaterdag 29 november 2008 naar chalet 79 was gegaan en dat hij rond 24.00 uur had gezien dat verdachte en het slachtoffer hadden gevochten. Getuige [H] verklaarde dat hij bang was en weg was gegaan.
Getuige [H] werd daarna nog een aantal malen aanvullend gehoord door de politie (2 december 2008 , 3 december 2008 en 17 december 2008 bij de politie en 24 juni 2010 als beëdigd getuige bij de rechter-commissaris).
Op 2 december 2008, omstreeks 17.49 uur werd [H] voor de tweede maal als getuige gehoord. Getuige [H] verklaarde ten overstaan van de verbalisanten – samengevat – dat hij op 29 november 2008 tussen 20.00 uur en 20.40 uur naar verdachte was gegaan in chalet 79. Het slachtoffer [M] was daar ook. Omstreeks 21.00 uur en 21.30 uur kwamen twee mannen, [W] ([W], hof) en een onbekende, ook binnen. Kort daarop vertrokken die mannen weer en kwamen even later terug met een derde persoon. Er werd bier gedronken. Omstreeks 23.00 uur ging getuige [H] naar huis. Toen hij weg ging waren er nog vijf mannen binnen. Omstreeks 23.40 uur à 24.00 uur ging getuige weer terug naar chalet 79. Toen hij binnenkwam zat [M] op de bank en verdachte op een fauteuil. Ze dronken nog een biertje. [M] ging op een gegeven moment naar zijn slaapkamer, op dat moment werd iets gezegd door [M]. Direct daarna liep [M] weer terug de woonkamer in. Verdachte liep naar [M] toe en zei iets terug. [M] en verdachte spraken op een onaangename toon tegen elkaar.
Getuige [H] verklaart hierop het volgende:
“In de deuropening van [M] ontstond een schermutseling, het was trekken en duwen. Ik zag dat [verdachte] [M] het eerst mishandelde. Ik zag dat [verdachte] plots [M] een kopstoot gaf. Ik zag dat die kopstoot in het gezicht van [M] terecht kwam. (…) Ik zag dat [M] struikelde of iets en dat hij gevolgd door [M] [het hof begrijpt: gevolgd door [verdachte]] de kamer in “viel”. Ik zag dat hierna een gevecht ontstond. Ik kon niet precies zien hoe of wat. Ik hoorde gevloek en geschreeuw waarbij ze elkaar uitscholden/toeriepen. Of er geslagen is, weet ik niet. Ik zag in ieder geval geduw en getrap. Ik verloor [M] uit zicht en ik zag dat hierna [verdachte] schoppende dan wel trappende bewegingen maakte in de richting waar ik [M] vermoedde.
(noot verbalisanten: getuige beeldt uit op welke wijze deze handelingen plaatsvonden. Hierbij zien wij dat hij zowel schoppende bewegingen voorwaarts en van boven naar beneden trappende bewegingen maakt en daarbij op de grond stampt.)
Hierna zie ik dat [verdachte] [M] die op de grond ligt blijft schoppen en kennelijk kookt van woede. Vervolgens zie ik dat [verdachte] plots de slaapkamer verlaat en in de richting van zijn slaapkamer loopt. Hij is woest. Terwijl hij in de woonkamer was, keek ik in de slaapkamer van [M]. Ik zag [M] liggen, hoorde hem niets zeggen en geen geluid maken. Ik zag geen bloed of iets dergelijks. Ik was bang dat hij doodgemaakt zou worden door [verdachte]. [verdachte] loopt vervolgens weer naar de slaapkamerdeur van [M] en ik houd hem met een hand tegen. Ik zeg hem te stoppen. (…) Vervolgens zegt [verdachte] op agressieve toon tegen mij: “Jij kan er ook een paar krijgen.” Hierbij kijkt hij mij scherp aan. Hij zegt daarop: “Geef me een mes, dan steek ik die lul kapot”. Op dat moment voelde ik een doodsangst. Ik wist dat als ik zou blijven er mij iets zou gebeuren en als ik weg zou gaan dat [verdachte] [M] dood zou maken. Ik liet hierom [verdachte] doorlopen. Ik zag dat [verdachte] hierna de slaapkamer weer binnenging en [M] weer begon te schoppen en/of te trappen. Ik hoorde naast het geluid van schoppen en trappen geen geluid van [M] meer. (…) Ik ben toen weggelopen in de richting van mijn chalet. Ik durfde niet meer terug.”
6. De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd: als getuige op 30 november 2008 , als verdachte op 8 april 2009 in het kader van de overleveringsprocedure , als verdachte ten overstaan van de Nederlandse opsporingsambtenaren op 15 juli 2009 , op 16 juli 2009 , op 21 juli 2009 en op 22 juli 2009 . In al deze verklaringen houdt hij vol dat hij op de avond van 29 november 2008 reeds omstreeks 20.00 uur de chalet 79 heeft verlaten en heeft rondgelopen en dat hij pas laat, omstreeks 24.00 uur in de chalet terugkeerde en daar en toen het slachtoffer aantrof, liggend in diens slaapkamer c.q. in de woonkamer in een plas bloed.
Op 4 september 2009 heeft de raadsman van de verdachte aan de politie meegedeeld dat de verdachte een nieuwe verklaring wilde afleggen. Vervolgens is de verdachte opnieuw verhoord op 23 september 2009 , 1 oktober 2009 en op 13 oktober 2009 . In deze verhoren heeft de verdachte verklaard dat die avond een aantal personen – onder wie [H] – op bezoek waren bij [M] in chalet 79, dat hij met deze personen heeft zitten praten en bier drinken, dat op een gegeven moment de bezoekers weggingen met uitzondering van [H], dat hij onenigheid kreeg met [M], dat hij [M] een kopstoot heeft gegeven, dat door die kopstoot [M] naar achteren viel, dat [H] [M] in de nek sloeg en dat hij, verdachte, vervolgens [M] tegen diens hoofd heeft geschopt.
Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is verdachte bij deze laatste verklaring gebleven.
7. De verklaring van de getuigen [C] en [D]
Door de getuige [K] werd op 11 december 2008 verklaard dat verdachte op zondag 30 november 2008, samen met [C] en [P] naar Polen was gereden.
Op 30 maart 2009 werd in het kader van het rechtshulpverzoek, door de officier van justitie te Polen met deelname van twee Nederlandse opsporingsambtenaren, [C] als getuige gehoord.
Getuige [C] verklaarde – kort samengevat – dat er op 29 november 2008 een feestje was in huisje 78 [hof: chalet 78 ligt naast chalet 79 waarin het tenlastegelegde feit plaatsvond]. Getuige was tussen 24.00 uur en 01.00 uur in slaap gevallen omdat hij moe was van de reis. Toen hij wakker werd zag hij [K] [[K]; hof], [D] [[D]; hof] en nog een vent. [D] vertelde dat die man van het huisje tegenover was met nummer 79 en dat er iemand geslagen was. De man kon zijn huisje niet in omdat dit door de Nederlandse politie verzegeld was. Getuige verklaarde dat die jongen [het hof begrijpt: verdachte] en [P] [het hof begrijpt: [P]] met hem mee waren gereden naar Polen. Getuige [C] verklaarde voorts:
“[P] zat voorin en deze jongen zat achterin. Zij hebben bijna de hele weg geslapen. Zij hebben een paar pilsjes gedronken. In Polen, ik denk dat dit meteen na het passeren van de grens was, is de kerel die achterin zat wakker geworden. [P] sliep nog steeds. Toen vertelde deze jongen tegen me dat hij deze medebewoner heeft geslagen. Zij waren samen aan het drinken. En toen begon deze huisgenoot hem te beledigen en toen heeft hij hem geslagen. (…) Ik was gechoqueerd door wat hij verklaarde. (…) Ik heb het alleen aan [D] verteld wat ik van deze jongen heb gehoord.”
Aan de getuige werd tijdens het verhoor een foto getoond van de verdachte, waarop hij verklaarde dat dit de man was die met hem naar Polen was teruggekomen en die tegen hem verteld had dat hij zijn huisgenoot had geslagen op de camping.
Op de vraag of de man van de foto nog meer had verteld over wat hij zijn huisgenoot had aangedaan antwoordde de getuige: “Hij zei zo: als hij me niet zo zou uitdagen, dan zou ik hem niet geschopt hebben. Uit de woorden van de man van de foto bleek dat hij deze huisgenoot zo erg had geschopt dat hij bij de politie niet kon toegeven dat de schoenen van hem waren. (…) Hij vertelde dat die andere ze in het gezicht had gekregen. Hij vertelde dat hij zijn gezicht had verpletterd (opmerking vertaler: het Poolse woord in de brontekst kan ook ‘flink beschadigd, verminkt’ betekenen).”
Op 30 maart 2009 werd in het kader van een rechtshulpverzoek door de officier van justitie met deelname van twee Nederlandse opsporingsambtenaren te Polen, [D] [hof: de vriendin/verloofde van [C]] als getuige gehoord. Getuige [D] verklaarde dat zij van [C] had gehoord dat, tijdens de rit van Nederland naar Polen, de verdachte die meereed, tegen [C] had gezegd dat hij [M] had geslagen en dat hij op zijn hoofd gesprongen had.
8. Het LCV onderzoek in chalet 79
In het chalet werd op 2 december 2009 een onderzoek met LCV uitgevoerd. Daarbij worden afdrukken in verdund bloed beter zichtbaar gemaakt. De sporen die daarbij (beter) zichtbaar werden zijn in hun geheel uit de vloerbedekking gesneden en veiliggesteld.
Bij dit onderzoek werden meerdere sporen aangetroffen gezet in bloed. Zo werden op de vloer van slaapkamer 2 (waarin het slachtoffer werd aangetroffen) enkele soksporen aangetroffen, die waren gezet met bloed. In de woonkamer werden ter hoogte van het werkblad eveneens enkele sokafdrukken, gezet met bloed, en een afdruk van een blote voet, gezet met bloed, aangetroffen. Ook werden in de woonkamer enkele schoensporen gezet in bloed aangetroffen.
9. Het vergelijkend voetonderzoek
Deze met bloed geplaatste sokafdrukken uit de slaapkamer en de woonkamer werden gefotografeerd en 12 van deze foto’s werden voor een vergelijkend voetonderzoek naar het NFI gestuurd. In het deskundigenrapport van het voetsporenonderzoek van 7 juli 2010 heeft de deskundige I. Keereweer geconcludeerd dat deze 12 afdrukken “een repeterend beeld van één en dezelfde rechtervoet” tonen.
Tevens werd door deskundige I. Keereweer onderzocht wie deze sporen zou kunnen hebben achtergelaten. Op vrijdag 15 januari 2010 werd door I. Keereweer een podologisch onderzoek uitgevoerd met de voeten van de verdachte. Door hem werden afdrukken van de voeten gemaakt.
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds de bloedafdrukken van de plaats delict en de proefafdrukken van de voeten van de verdachte bleek dat de proefafdrukken, vervaardigd met de rechtervoet van de verdachte qua type (type: normaalvoet), (globale) contouren en afmetingen passen bij de bloedafdrukken op de plaats delict. Ook de afdruk op de plaats delict van een linkervoet komt qua vorm en teenposities (voor zover zichtbaar) globaal overeen met de linkervoet van de verdachte. De deskundige I. Keereweer komt daarbij tot de volgende conclusie:
“Naar aanleiding van de vraag: “Zijn de met bloed geplaatste sokafdrukken veroorzaakt door de voeten van de verdachte [verdachte]”, zijn de volgende hypothesen gesteld:
(…)
Hypothese 3: De aangetroffen bloedafdrukken op de plaats delict zijn veroorzaakt door de voeten van de verdachte [verdachte].
Hypothese 4: De aangetroffen bloedafdrukken op de plaats delict zijn veroorzaakt door de voeten van een ander persoon.
De bevindingen van het onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 3 juist is, dan wanneer hypothese 4 juist is.”
Tevens heeft ing. Keereweer een voetsporenonderzoek uitgevoerd met voet(proef)sporen van [H]. In zijn rapport van 7 juli 2010 concludeert de deskundige als volgt:
“Naar aanleiding van de vraag: “Zijn de met bloed geplaatste sokafdrukken veroorzaakt door de voeten van betrokkene [H]”, zijn de volgende hypothesen gesteld:
Hypothese 1: De aangetroffen bloedafdrukken op de Plaats Delict zijn veroorzaakt door de voeten van de betrokkene [H].
Hypothese 2: De aangetroffen bloedafdrukken op de Plaats Delict zijn veroorzaakt door de voeten van een ander persoon met een type “normaal voet”.
De bevindingen van het onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 2 juist is, dan wanneer hypothese 1 juist is.
Indien er sprake is dat de voetafdrukken op de Plaats Delict door een beperkte populatie van slechts 2 personen kunnen zijn veroorzaakt ([verdachte] [het hof leest: [verdachte]] en [H]), kunnen de volgende hypothesen worden gesteld:
Hypothese 3: De aangetroffen bloedafdrukken op de Plaats Delict zijn veroorzaakt door de voeten van de betrokkene [H].
Hypothese 4: De aangetroffen bloedafdrukken op de Plaats Delict zijn veroorzaakt door de voeten van de verdachte [verdachte] [het hof leest: [verdachte]].
De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 4 juist is, dan wanneer hypothese 3 juist is.”
10.
Voorts bleek uit dactyloscopisch onderzoek dat de met bloed gezette afdruk van de blote voet overeenkwam met de rechtervoet van de verdachte.
11. Het vergelijkend schoensporenonderzoek
Daarnaast werd onderzoek verricht naar de aangetroffen in bloed gezette schoenspoorafdrukken in de woonkamer van het chalet.
Op 30 november 2008 werden door verdachte zijn schoenen voor nader onderzoek afgestaan. Deze schoenen werden gemerkt AAAI3377NL.
Door [V1], inspecteur van politie en deskundige A Schoen- en Bandsporen, werkzaam bij de technische recherche, werd een vergelijkend schoensporenonderzoek uitgevoerd. Daarbij werden de onder verdachte in beslag genomen witte sportschoenen van het merk PUMA, maat 45, voorzien van SIN-nummer AAAI3377NL [1], onder andere vergeleken met een foto [2] van een in bloed geplaatst schoenspoorfragment, aangetroffen op de vloer in de woonkamer van chalet 79 (gemerkt: AAAD4662NL#2).
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het afgenomen schoenspoor [2] en anderzijds de loopzool van de linkerschoen [1] is gebleken dat:
- de profilering voor zover waarneembaar overeenkomt;
- de afmetingen praktisch/nagenoeg overeenkomen;
- 2 karakteristieke beschadigingen in de loopzool(hak) van de linkerschoen [1] qua plaats en qua vorm overeenstemmen met 2 karakteristieke onregelmatigheden in spoor [2];
- 8 karakteristieke beschadigingen in de loopzool(hak) van de linkerschoen [1] qua plaats en gedeeltelijk qua vorm overeenstemmen met 8 karakteristieke onregelmatigheden in spoor [2].
Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen.
Door de deskundige [V1] werd op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek geconcludeerd dat spoor [2] is geplaatst door de linkerschoen genoemd onder [1].
12. “Onbekende man B”
Tijdens het derde verhoor werd van de verdachte, met zijn toestemming, een referentiemonster wangslijmvlies afgenomen. Dit referentiemonster werd gemerkt RAAK3733NL. Het DNA-profiel van de verdachte (RAAK3733NL) werd daarbij vergeleken met eerder in deze zaak verkregen DNA-profielen.
Daarbij werd door het NFI geconcludeerd dat het DNA-profiel van de verdachte (RAAK3733NL) matcht met de DNA-profielen die in eerdere rapporten binnen deze zaak werden gekoppeld aan de onbekende man B.
13. De op het dak van chalet 79 aangetroffen sokken
Tijdens het onderzoek door de politie werden op het dak van chalet 79 een paar sokken aangetroffen. De sokken waren bebloed. Deze sokken werden gemerkt AAAI7779NL en worden hierna aangeduid als sok 1 en 2.
De binnenzijden van zowel sok 1 als sok 2 zijn als [AAAI7779NL]#1 en [AAAI7779NL]#2 bemonsterd en veiliggesteld. Bij het onderzoek naar biologische sporen is zowel op sok 1 als sok 2 een mogelijk nagel- of botdeel aangetroffen. Deze mogelijke nagel- of botdelen zijn als [AAAI7779NL]#4 (van sok 1) en [AAAI7779NL]#3 (van sok 2) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Tevens werden van elk van de sokken van de bovenrand twee bloedsporen bemonsterd. De bemonsteringen zijn als [AAAI7779NL]#7 tot en met [AAAI7779NL]#10 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
De bemonsteringen van het bloed op de twee sokken leverden de volgende resultaten op:
Sporenmateriaal: bloed kan afkomstig zijn van: Berekende frequentie
DNA profiel
[AAAI7779NL]#7, bovenrand (buitenzijde) van sok 1 [M] Kleiner dan één op één miljard
[AAAI7779NL]#8, bovenrand (buitenzijde) van sok 2 [M] Kleiner dan één op één miljard
[AAAI7779NL]#9, wreef (binnenzijde) van sok 1 [M] Kleiner dan één op één miljard
[AAAI7779NL]#10, hiel (binnenzijde) van sok 2 [M] Kleiner dan één op één miljard
Het hof leidt hieruit af dat het op de sokken aangetroffen bloed afkomstig is van het slachtoffer [M].
Tevens werden de sokken bemonsterd op biologische contactsporen. Dit onderzoek leverde de volgende resultaten op. Het hof merkt daarbij op dat daarbij enkel de sporen zijn opgenomen waarbij de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match kon worden berekend:
Sporenmateriaal: bloed kan afkomstig zijn van: Berekende frequentie
DNA profiel
[AAAI7779NL]#1, binnenzijde van sok 1 [M] Kleiner dan één op één miljard
[AAAI7779NL]#2, binnenzijde van sok 2 [M] Ongeveer één op 400 miljoen
[AAAI7779NL]#3, mogelijk nagel/botdeel van sok 2 [M] Kleiner dan één op één miljard
[AAAI7779NL]#5, buitenzijde van sok 1 [M] en minimaal één onbekende persoon Ongeveer één op 300 duizend
[AAAI7779NL]#6, buitenzijde van sok 1 [M] en minimaal één onbekende persoon Kleiner dan één op één miljard
Het deskundigenrapport tekent daarbij aan:
Wat betreft de bemonstering van het sporenmateriaal met nummers [AAAI7779NL]#5 en [AAAI7779NL]#6, beide afkomstig van de buitenzijde van sok 1, kon op basis van de resultaten van het uitgevoerde DNA-onderzoek niet worden uitgesloten dat een deel van het celmateriaal in deze bemonstering afkomstig kan zijn van de onbekende man B [AAAD4602NL]#1.
14. Bloedspoorpatroononderzoek
Door twee medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut P. van den Hoven en D. Boorn, werd op 30 november 2008 een bloedspoorpatroononderzoek uitgevoerd in chalet 79. Daarbij werden ook bloedsporen bemonsterd.
In het later opgemaakte deskundigenrapport werd het volgende geconcludeerd:
“Verspreid in de rechterslaapkamer is een zeer groot aantal bloedspatten aangetroffen. Dit bloedspattenbeeld kan hoofdzakelijk verklaard worden door het uitoefenen van ten minste één krachtbeweging (geweld) in vloeibaar bloed. Hierbij heeft de bloedbron zich globaal binnen een gebied op en/of tot een hoogte van circa 30 cm vanaf de vloer bevonden ten tijde van het ontstaan van het leeuwendeel van de aangetroffen bloedspatten. Dit herleide gebied past binnen de op de vloer aangetroffen grote concentratie bloed tussen het stapelbed en de linkermuur.”
15.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is samengevat en zoals verwoord in de pleitnota aangevoerd:
Zowel de getuige [H] als verdachte zijn tijdens het voorval in de caravan aanwezig geweest. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij toen die [M] een kopstoot heeft gegeven en tegen het hoofd heeft geschopt, maar hij is meteen daarna uit de caravan vertrokken en pas toen hij na enige tijd in de caravan terugkeerde trof hij [M] daar zwaargewond in een plas bloed aan. Het moet derhalve [H] zijn geweest of een derde die [M] na zijn vertrek zwaargewond heeft achtergelaten, althans een alternatief scenario valt niet uit te sluiten. In het bijzonder heeft de verdediging daartoe aangevoerd: (i) dat de verklaring van [H] onbetrouwbaar is en is afgelegd om zichzelf vrij te pleiten. De verdediging houdt [H] aan zijn allereerste verklaring waarin hij er blijk van geeft geen getuige te zijn geweest van enig dodelijk geweld door verdachte richting het slachtoffer. Volgens de verdediging heeft [H] daarna in zijn verklaringen de zaak enorm ingevuld en overdreven en tegenstrijdig verklaard. (ii) dat het dodelijk letsel niet door de verdachte kan zijn toegebracht, daar uit het sectierapport blijkt dat iemand het slachtoffer met een rechthoekig voorwerp geschopt of geslagen moet hebben, terwijl verdachte die avond in de caravan geen schoenen aan had en er geen enkel bewijs is dat het verdachte is geweest die met een dergelijk voorwerp tegen het hoofd van [M] heeft geslagen; (iii) dat gelet op de aangetroffen bloedsporen in de caravan de persoon die het slachtoffer door geweld om het leven heeft gebracht, doordrenkt moet zijn geweest van het bloed, terwijl de personen tot wie verdachte zich na het aantreffen van het slachtoffer heeft gewend, de bewoners van chalet 78, dat niet bij verdachte hebben waargenomen.
Het hof overweegt naar aanleiding van deze verweren het volgende.
16. Ad 15. (i) Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [H]
Getuige [H] is diverse malen door de politie verhoord, waarbij hij in de loop der tijd steeds meer is gaan verklaren. Vanaf zijn eerste verklaring op 2 december 2008, omstreeks 14.20 uur, heeft de getuige verklaard over een gevecht tussen verdachte en het slachtoffer, dat hij bang was en is weggegaan. Het hof constateert dat hij daarna zijn verklaringen vooral heeft aangevuld. In feite is sprake van een "groeiende verklaring", waarbij [H] in de essentie, te weten dat tussen verdachte en het slachtoffer een gevecht heeft plaatsgevonden, steeds consistent is gebleven en hij gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. Slechts op enkele ondergeschikte punten is sprake van tegenstrijdigheden, maar voor het overige zijn zijn verklaringen consistent.
Het hof verwijst ter ondersteuning van zijn oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [H] nog op de hierna weergegeven waarnemingen van de verhorend verbalisanten op grond waarvan het hof, gezien de specifieke wijze van uitbeelding van de door [H] waargenomen geweldshandelingen en de daarbij door hem geuite emotie, de door hem afgelegde verklaringen authentiek acht.
Door de verhorende verbalisanten werd een proces-verbaal opgemaakt met betrekking tot de verhoren van de getuige [H]. Tijdens zijn verhoren werden door getuige [H] diverse keren situaties nagespeeld, waarbij hij voortdurend emotioneel was. Getuige speelde onder andere de situatie na van de stampbewegingen van verdachte naar het slachtoffer.
De verbalisanten [V2] en [V3] nemen tijdens het naspelen van de situatie door [H] het volgende waar:
“Getuige verklaart dat [verdachte] op een gegeven moment [M] een kopstoot geeft en dat [verdachte] en [M] beiden in de slaapkamer van [M] terecht komen. Getuige maakt dit diverse keren aan ons verbalisanten duidelijk door dit na te spelen. Hiertoe nam hij positie in recht tegenover mij, [V3]. Wij zagen dat hij vervolgens zijn hoofd achterover bewoog en vervolgens met zijn hoofd een snelle krachtige beweging voorwaarts richting mijn hoofd maakte. Wij verbalisanten zagen dat getuige die op dat moment al duidelijk geëmotioneerd was, op dat moment in huilen uitbarst waarbij de tranen over zijn wangen lopen.
Vervolgens zet getuige twee stappen de verhoorkamer in, draait zich 90 graden rechtsom en pakt denkbeeldig met twee handen de bedrand vast, ongeveer op schouderhoogte. Getuige maakt vervolgens recht omlaag gaande stampbewegingen met zijn voet, daarbij de bedrand vasthoudend en zegt daarbij dat hij niet meer wist of [verdachte] de bedrand met een of twee handen vasthield. Op dat moment barst getuige weer in huilen uit. Nadat getuige weer een beetje tot rust is gekomen wordt hem gevraagd of de recht op en neer gaande stampbewegingen gelijk waren aan die die [verdachte] maakte. Getuige verklaart dat dit ook vooruit trappende bewegingen geweest kunnen zijn. Getuige verklaart tevens dat [verdachte] bijna zeker niet tegen de benen van [M] trapte maar vermoedelijk tegen zijn bovenlijf of hoofd. Hij geeft aan dit af te leiden van de plaats waar hij het lichaam van [M] vermoedde en de plaats waar hij [verdachte] naar toe zag schoppen en trappen.
Bovenstaande situatie is in totaal tijdens de verhoren vier maal door getuige uitgebeeld, waarbij hij steeds eenzelfde situatie omschreef en dezelfde handelingen uitbeeldde.”
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken van de getuige [H], gedurende de periode van 2 december 2008 tot 24 maart 2009 met zijn vrouw en een N.N. man blijkt dat [H] ook daarin over zijn rol in essentie hetzelfde heeft verteld als hij bij de politie heeft verklaard.
De verklaringen van [H] worden voorts op onderdelen ondersteund door getuigenverklaringen van anderen. Zo wordt zijn verklaring over het door hem afgelegde bezoek aan chalet 79 bevestigd door de verklaringen van getuigen [W], [R] en [X]. Allen verklaren dat zij op zaterdagavond 29 november 2008 op bezoek waren geweest in chalet 79. Behalve de bewoners [M] en verdachte was getuige [H] daar ook. Deze getuigen verklaren evenals getuige [H] dat er bier werd gedronken en dat, anders door verdachte is aangegeven, de sfeer goed was. Toen ze omstreeks 23.00 uur weggingen bleven alleen [M] en verdachte in chalet 79 achter.
Voorts bevestigt de medebewoner van getuige [H], te weten [L] dat [H] die avond rond 23.00 uur thuis kwam en hij ongeveer 15 minuten later weer is vertrokken. Getuige [L] schat dat getuige [H] 45 minuten later weer terug kwam.
De verklaring van [H] over het door verdachte toegepaste geweld vindt daarnaast steun in de hiervoor aangehaalde verklaringen van getuigen [C] en [D].
Gelet op het vorenstaande en nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die aan de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [H] doen twijfelen, is het hof van oordeel dat deze verklaring betrouwbaar is en bruikbaar voor het bewijs.
17. Ad 15. (ii)
Anders dan door de verdediging als grondslag van dit verweer gesteld volgt geenszins uit de vaststelling van de patholoog A. Maes dat een enigszins rechthoekige huidkneuzing links in de slaapstreek van het slachtoffer de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer is geweest. Immers in het rapport wordt geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden aan gevolgen van meermalen toegepast heftig botsend geweld op het hoofd, het aangezicht en de hals. Hieruit valt niet af te leiden dat juist de toegebrachte rechthoekige kneuzing de doodsoorzaak is geweest. Daarnaast overweegt het hof dat geenszins is uitgesloten dat verdachte gedurende de tijd dat hij alleen met het slachtoffer in de caravan was, mede een (voor de hand liggend) voorwerp heeft gehanteerd bij de toepassing van het geweld. In dit verband overweegt het hof dat de verdachte, zoals hierna in overweging 18 wordt aangetoond, de tijd heeft gehad om na de toepassing van het geweld bewijsmateriaal te verduisteren.
18. Ad 15. (iii)
Uit het onder 14 weergegeven deskundigenrapport over het op de plaats delict aangetroffen bloedspoorpatroon kan volgen dat de dader onder het bloed moet hebben gezeten, met name dan op de benen.
Uit de verklaring van de getuige [S] volgt dat zij die avond van 29 november 2008 omstreeks 22.00 of 22.30 uur door het raam had gekeken. Ze had de man die gedood was [het hof begrijpt: [M]] in de fauteuil zien zitten in caravan 79. De huisgenoot [het hof begrijpt: verdachte] stond in de kamer van 79. Twee andere personen zaten op de bank. Zij kon dat zien omdat de gordijnen maar half gesloten waren. Op de vraag welke kleren verdachte aanhad in huisje 79 antwoordde getuige [S]: “Hij had een zwarte korte broek aan en een T-shirt of een blouse met korte mouwen. Die zwarte korte broek weet ik zeker. (…) Ik kon hem helemaal zien tot aan zijn knieën”. Op de vraag wat de verdachte aanhad toen hij later die avond (na de melding) aan de deur verscheen antwoordde de getuige: “Een spijkerbroek en een jack die hij had omgeslagen. Hij was mooi aangekleed.”
Uit deze feiten en omstandigheden volgt reeds dat de verdachte zich alvorens hij zich bij chalet nummer 79 heeft gemeld, in ieder geval van een lange broek heeft voorzien.
Verdachte heeft dus de gelegenheid gehad zich voor te bereiden op een ontmoeting met anderen. Gelet hierop komt aan het feit dat getuigen niet verklaren over het waarnemen van bloed op verdachte geen ontlastende betekenis toe.
19.
Voor het bestaan van een alternatief scenario waarbij niet verdachte maar [H] of een derde de fatale geweldshandelingen heeft uitgevoerd, zoals door de verdediging gesuggereerd, vindt het hof in het dossier geen aanknopingspunten. In dit verband wijst het hof op het feit dat geen van de resultaten van het uitgevoerde technisch onderzoek, zoals hiervoor beschreven, in de richting van een ander dan verdachte als dader wijzen, dat uit de verklaringen van [H] en het forensisch technisch bewijsmateriaal moet worden geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat [H] de dader is en dat er, ondanks onderzoek, met name naar mogelijke betrokkenheid van bewoners van chalet 86 (aan en in welke chalet bloedsporen zijn aangetroffen die echter niet van het slachtoffer afkomstig bleken te zijn ), geen enkele aanwijzing is die wijst op een andere mogelijke dader.
20.
Het hof neemt verder in aanmerking dat de verdachte niet geloofwaardig is gebleken. Hij heeft langdurig volgehouden dat hij geen enkel geweld heeft toegepast tegen het slachtoffer, maar is daar later op teruggekomen.
Het hof kan daarom geen waarde hechten aan verdachtes ontkenning dat hij het slachtoffer heeft doodgeschopt.
21.
De conclusie uit het bloedspoorpatroononderzoek dat kracht is uitgeoefend in vloeibaar bloed vanaf een hoogte tussen 0 en 30 centimeter boven de vloer - waaruit het hof afleidt dat op die hoogte geweld is uitgeoefend op het slachtoffer - past bij de waarneming van getuige [H] dat de verdachte aan het schoppen en trappen was terwijl het slachtoffer kennelijk op de grond lag.
22.
In de met bloed van het slachtoffer besmeurde sokken die op het dak van chalet 79 zijn gevonden, kan het DNA van de verdachte niet worden uitgesloten. Ook dit gegeven is een aanwijzing voor het daderschap van de verdachte en het sluit hem in ieder geval niet uit als dader.
23. Resumerend
acht het hof het daderschap van de verdachte bewezen door:
- de bevinding dat het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van meermalen toegepast heftig botsend geweld op het hoofd, het aangezicht en de hals en dat het letsel deels het gevolg kan zijn geweest van stampen met een ongeschoeide voet of voeten;
- de eigen verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer een kopstoot tegen het hoofd heeft gegeven en tegen het hoofd heeft geschopt;
- de verklaring van de getuige [H] die heeft waargenomen dat de verdachte met grof geweld heeft getrapt/gestampt/geschopt tegen het slachtoffer, onder meer terwijl de verdachte zich vasthield aan het stapelbad in de slaapkamer van het slachtoffer;
- het aantreffen van sporen in voet- en schoenafdrukken van de verdachte gezet in bloed van het slachtoffer.
Vrijspraak van voorbedachte raad
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat er een moment is te benoemen waarop ‘kalm beraad’ heeft plaatsgevonden. Dat is het moment waarop verdachte even is gestopt met het schoppen en hij de slaapkamer is uitgelopen. [H] vroeg hem te stoppen en verdachte heeft [H] toen om een mes gevraagd “zodat hij die lul kapot kon steken.” Hierna ging verdachte de slaapkamer weer binnen en begon hij [M] weer te schoppen. Dit handelen van de verdachte rechtvaardigt de conclusie dat hij heeft gehandeld met voorbedachten rade, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Uit de getuigenverklaring van [H] volgt dat er slechts korte tijd heeft gezeten tussen de woordenwisseling tussen verdachte en [M] en de aanvang van het door verdachte toegepaste geweld. Tot dit moment wijst niets op voorbedachte raad. De geweldshandelingen hebben voorts - op een korte onderbreking na - aansluitend en doorlopend plaatsgevonden. Volgens [H] kookte verdachte kennelijk van woede.
Dat tijdens de onderbreking van de uitvoering van de bewezenverklaarde handelingen nog een reële gelegenheid voor de verdachte heeft bestaan zich te beraden is niet aannemelijk geworden. Blijkens de verklaring van [H] is de verdachte uit eigen beweging gestopt met schoppen en trappen, is hij even weggelopen en daarna weer teruggelopen naar het slachtoffer, waarbij hij zich niets aantrok van de poging van [H] om de verdachte tot bedaren te brengen, en is hij doorgegaan met schoppen en trappen tegen het slachtoffer.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte kennelijk heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waarvan hij ook niet gedurende de korte onderbreking afstand heeft kunnen nemen. Het hof acht daarom geen voorbedachte raad bewezen. Verdachte wordt derhalve vrijgesproken van de tenlastegelegde moord.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 29 november 2008 tot en met 30 november 2008 te Oss, opzettelijk een persoon genaamd [M] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [M] een kopstoot tegen diens hoofd gegeven en meermalen met kracht tegen/op het hoofd/aangezicht en de hals/nek van die [M] getrapt en/of geschopt en/of gestampt, althans heftig botsend geweld toegepast op het hoofd/aangezicht en de hals/nek van die [M], tengevolge waarvan die [M] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van de rapportage van psychiater I. Smoktunowicz, d.d. 19 november 2009 en de rapportage van psycholoog E. Sosinowska-Mlicki d.d. 14 november 2009.
Uit de rapportage van psycholoog Sosinowska-Mlicki volgt dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde sprake was van een persoonlijkheidsstoornis NAO met overwegend antisociale en enkele narcistische kenmerken. Met hoge zekerheid kan gezegd worden dat deze stoornis invloed heeft gehad op gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog concludeert dat de aanwezigheid en doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis kan leiden tot een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid. Verdachte is gevoelig voor belediging en kan impulsief en agressief reageren. Onder invloed van alcohol kan deze reactie versterkt worden.
Uit de rapportage van psychiater Smoktunowicz volgt dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde bij de verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis (gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens) met narcistische, antisociale, maar ook psychopathische kenmerken. Ten tijde van de tenlastelegging beïnvloedde deze stoornis zijn gedragskeuzes en gedrag. Bovendien heeft het nuttigen van alcohol een ontremmende invloed gehad op het gedrag van de verdachte. In grote mate is zijn gedrag te verklaren door zijn persoonlijkheidsstoornis in combinatie met ontremmende werking van alcohol. Door psychiater Smoktunowicz wordt geconcludeerd dat verdachte in lichte mate verminderd toerekeningsvatbaar is.
Het hof neemt deze conclusies van voornoemde deskundigen over en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. Het hof gaat uit van een (licht) verminderde toerekenbaarheid.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag.
De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt in dat verband dat door het hof bij doodslag in de regel geen lagere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren wordt opgelegd. Dit is een ondergrens, geen gemiddeld op te leggen straf. Aan dat uitgangspunt ligt ten grondslag dat doodslag algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste delicten die het Nederlandse strafrecht kent.
Het hof neemt voorts de volgende omstandigheden in aanmerking.
Verdachte heeft in de nacht van 29 november 2008 op 30 november 2008 opzettelijk het slachtoffer [M] op een zeer gewelddadige en brute wijze om het leven gebracht. Een dergelijke daad brengt gevoelens van afgrijzen, angst en onveiligheid teweeg in de samenleving. Verdachte heeft excessief geweld uitgeoefend op met name het hoofd van [M] door meermalen met kracht tegen/op het gezicht van die [M] te trappen/schoppen/stampen. Het slachtoffer [M] moet in de laatste momenten van zijn leven doodsangsten hebben uitgestaan. Door dit gewelddadig optreden heeft verdachte het slachtoffer beroofd van het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven en is aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer een immens en onherstelbaar leed aangedaan. De moeder van het slachtoffer zal verder moeten leven zonder de zorg en steun van haar zoon, hetgeen blijkens haar schriftelijke slachtofferverklaring, een bijzonder zware last voor haar is.
Als omstandigheid die strafverminderend werkt heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Voor het overige zijn het hof geen omstandigheden gebleken die een mitigerend effect op de strafmaat zouden moeten hebben.
Alles in ogenschouw nemend komt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en dat oplegging van een gevangenisstraf van negen jaar passend en geboden is.
Het hof komt tot oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof – anders dan waarvan in de vordering van de advocaat-generaal wordt uitgegaan – niet komt tot een bewezenverklaring van moord.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven messen, op de beslaglijst opgenomen onder de nummers 5 en 6, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, aangezien thans geen rechthebbende kan worden aangemerkt.
Vordering van de benadeelde partij [BP]
De benadeelde partij [BP] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding (begrafeniskosten) tot een bedrag van EUR 1917,--. De rechtbank heeft de vordering volledig toegewezen, zodat deze ook in hoger beroep in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel behoort te worden toegewezen, conform de beslissing van de eerste rechter.
De vordering van de benadeelde partij is door of namens verdachte niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 51f, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering en dat het gevorderde bedrag zich leent voor toewijzing. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde (doodslag) heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1.00 STK mes (mes op aanrecht in afdruiprek aangetroffen);
2.00 STK mes (messen uit lade).
Vordering van de benadeelde partij [BP]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij mr. D. Tailleur namens [BP] (gemachtigde mr. D. Tailleur) tot het bedrag van EUR 1.917,00 (duizend negenhonderdzeventien euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op EUR 100,00.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [BP] (gemachtigde mr. D. Tailleur), een bedrag te betalen van EUR 1.917,00 (duizend negenhonderdzeventien euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. E.A.A.M. Pfeil, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.W. van der Linden, griffier,
en op 22 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.