Parketnummer : 20-004518-11
Uitspraak : 18 oktober 2012
TEGENSPRAAK | PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 23 november 2011 (LJN BU5799) in de strafzaak met parketnummer 03/703110-11 tegen de verdachte,
[de verdachte W],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar 1986],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
bij welk vonnis:
- het primair ten laste gelegde bewezen werd verklaard en werd gekwalificeerd als “diefstal, gevolgd van geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”;
- de verdachte daarvoor werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht;
- de vordering van de benadeelde partij [VB1] volledig werd toegewezen;
- aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel werd opgelegd.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van advocaat-generaal mr. G.M. Munnichs en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Roelse naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren, doch behoudens ten aanzien van de geweldpleging, en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding.
De raadsman heeft zich bij pleidooi achter de vordering van de advocaat-generaal geschaard en heeft het hof in het verlengde daarvan verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 mei 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan [het adres 1], heeft weggenomen een hoeveelheid hennep, in elk geval één of meer goederen en/of een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [bewoner van adres 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [VB1], hoofdagent van politie Limburg-Zuid, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of (een van) zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen heeft geschoten op die [VB1] voornoemd;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 4 mei 2011 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid hennep, in elk geval één of meer goederen en/of een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [bewoner van adres 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich met één of meer van zijn mededaders naar voornoemde woning heeft begeven en/of het slot van die woning heeft geforceerd en/of vervolgens die woning is binnengegaan en aldaar naar geld en/of goederen van zijn gading heeft gezocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [VB1], hoofdagent van politie Limburg-Zuid, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of (een van) zijn mededader(s) meermalen althans eenmaal met een vuurwapen op die [VB1] voornoemd heeft geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. In de laatste zinsnede was in het primair ten laste gelegde opgenomen dat “hij, verdachte, en/of zijn mededader […] heeft geschoten”; in het subsidiair ten laste gelegde dat “hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) […] heeft geschoten”. Het hof heeft die zinsnede steeds (conform de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging) gelezen als “hij, verdachte, en/of (een van) zijn mededader(s)”. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
E. Bewijs: de vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
• E.1 - Melding van een inbraak en de gebeurtenissen bij de plaats delict
E.1.1
Op 4 mei 2011 kregen de verbalisanten [VB2] en [VB1] omstreeks 11:29 uur de melding om te rijden naar [het adres 1] te Heerlen, omdat daar werd ingebroken door twee blanke mannen en twee mannen met een getinte huidskleur. Zij waren omstreeks 11:34 uur ter plaatse en zagen vanuit hun dienstvoertuig dat twee mannen - een blanke man met een groene jas en een man met een getinte huidskleur - op straat stonden en in hun richting keken. Zij zagen vervolgens dat twee andere mannen uit de richting van de desbetreffende woning in de richting van die mannen liepen. Toen verbalisant [VB2] het dienstvoertuig tot stilstand had gebracht, renden de vier mannen weg.
E.1.2
Verbalisant [VB1], een hoofdagent van de politie Limburg-Zuid, heeft direct met luide stem ‘Politie, blijven staan!’ geroepen. Daarop zijn drie van de mannen [straat 2] ingerend. De vierde man rende een andere richting op (de route die hij heeft afgelegd, zal hierna in overweging E.5.3 aan de orde komen en moet in samenhang worden bezien met overweging E.1.7). [VB1] heeft te voet de achtervolging op het drietal ingezet. Hij verklaarde daarover - zakelijk weergegeven - het volgende.
“Ik schat dat de afstand tussen het wegrennende drietal en mijzelf in eerste instantie ongeveer een meter of 20 bedroeg. Ik heb continue zichtcontact met het wegrennende drietal gehouden. […] Ik liep op het drietal in. Op het moment dat ik ook op [straat 2] achter de drie verdachten aanrende, zag ik dat de afstand tussen ons ongeveer 10 meter bedroeg.
Ik zag dat verdachte 1 (de verdachte met de blanke huid en een groene jas tot iets over de heupen) een meter of twee voor verdachten 2 en 3 rende. Ik zag dat verdachte 2 (de verdachte met een licht getinte huidskleur, een iets forser/gezet postuur en korte donkere haren) achter verdachte 1 rende en dat verdachte 3 (de verdachte met een licht getinte huidskleur, normaal postuur en donker gemillimeterd haar) links van de verdachte 2 rende.
Ik zag dat de verdachten 2 en 3 diverse malen achterom keken in mijn richting. Ik zag vervolgens dat verdachte 3 zich omgedraaid had en in mijn richting uitkeek. Ik zag dat deze verdachte 3 mij recht in de ogen aankeek. Ik schat dat de afstand op dat moment ongeveer 10 meter was. Vervolgens hoorde ik tot drie keer toe, kort achter elkaar, harde knallen. […] Ik dook […] achter een aldaar geparkeerde auto. […] Ik ben er honderd procent zeker van dat het geluid van de schoten uit de richting van de wegrennende verdachten kwam. Ik kan verder opmerken dat ik - op het moment dat de schoten vielen - geen andere personen in [straat 2] heb gezien.”
E.1.3
Verbalisant [VB2] was [straat 3] ingerend - een straat die parallel loopt aan [straat 2] - en hoorde daar drie keer, vlak achter elkaar, het geluid van schoten. Zowel [straat 3] als [straat 2] grenzen aan [straat 4]. [VB2] rende daarop [straat 4] in en zag dat een man hem tegemoet kwam rennen vanuit [straat 2]. Hij zag dat het de blanke man was met de groene jas (verdachte 1) en schreeuwde luidkeels ‘Politie, stop’. De man rende [straat 4] over en rende een aldaar gelegen bosschage in. De achtervolging werd vervolgens overgenomen door de ter plaatse gekomen verbalisant [VB3] die vergezeld was van zijn diensthond. [VB3] riep twee keer luidkeels ‘Halt politie of de politiehond wordt ingezet’. Nadat de man het struikgewas was ingerend, gaf [VB3] zijn diensthond Barros het commando om de verdachte te stellen. Na enige tijd hoorde hij dat iemand in het struikgewas aan het schreeuwen was en dat zijn diensthond aan het blaffen was. [VB3] trof de man, naar later bleek de medeverdachte [S], liggend op zijn buik aan en heeft hem vervolgens aangehouden. De andere mannen wisten die dag aan de politie te ontkomen.
E.1.4
Omstreeks 11:39 uur is de plaats delict afgezet. Omstreeks 13:00 uur heeft verbalisant [VB4] samen met de gecertificeerde speurhond explosieven, Max, een onderzoek ingesteld op [straat 2] en [straat 4] met de aanliggende bosschages naar de mogelijke aanwezigheid van hulzen en/of vuurwapens. In [straat 2] maakte de speurhond een passieve melding bij een geparkeerde personenauto. De verbalisant zag dat daar een kleine huls lag. De huls (spoor PD2-01) bleek later van kaliber 6.35 mm te zijn. De speurhond vond verderop nog een huls van dat kaliber (spoor PD2-02). Dat was ook nog in [straat 2], zo stelt het hof vast aan de hand van de aantekening op de luchtfoto van de plaats delict.
E.1.5
De hulzen werden voorzien van een Sporen Identificatie Nummer (hierna: SIN), respectievelijk AABC2972NL en AABC2973NL, en voor onderzoek voorgelegd aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Ing. R. Hermsen, NFI-deskundige wapens en munitie, deed een vergelijkend hulsonderzoek en concludeerde dat de bevindingen van dat onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese juist is dat de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen, dan wanneer de hypothese juist is dat de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
E.1.6
Op die 4e mei meldde zich een getuige bij de politie die het een en ander had aangetroffen in de achter zijn woning gelegen brandgang. Dat was de getuige [GT]. Verbalisant [VB5] kwam naar zijn woning aan [het adres 5] te Heerlen en de getuige legde ten overstaan van hem de volgende verklaring af.
“Ik woon samen met mijn vriendin […] op het adres [het adres 5] te Heerlen. Het betreft een rijtjeswoning. […] Achter de achtertuin bevindt zich doodlopende brandgang. […] Vandaag, 4 mei 2011 omstreeks 14:30 uur, bevond ik mij thuis in de woonkamer. […] In de achtertuin […] vond mijn vriendin een zwartkleurige bivakmuts en een paar blauwe werkhandschoenen. […] Ik ben vervolgens […] de brandgang ingelopen en zag meteen dat er op de grond in de brandgang meteen achter de […] schutting, een rol vuilniszakken liggen. Ik heb deze opgepakt en zag een handvuurwapen liggen.”
E.1.7
Op de luchtfoto van de plaats delict is te zien dat de brandgang waar deze voorwerpen werden aangetroffen - vanaf de woning aan [het adres 1] - te bereiken is door links straat uit te lopen, dan linksaf te slaan naar [straat 6] en dat halverwege die straat opnieuw te doen.
E.1.8
De voorwerpen werden in beslag genomen. Het handvuurwapen waarover de getuige sprak, werd in beslag genomen als een “CO2 pistool, merk Gamo, type P32 en kaliber .177” (Spoor PD5-02). In het wapen waren 8 ronde kogeltjes aanwezig. Het wapen is vervolgens onderzocht door verbalisant [VB6] van het Bureau Forensische Opsporing. Hij concludeerde dat het een gasdrukpistool is dat voor wat betreft de vorm een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen. Het gasdrukpistool is volgens hem geschikt voor bedreiging of afdreiging.
E.1.9
Het paar handschoenen (Spoor PD5-01) werd in beslag genomen onder SIN [AABC2970NL]. De handschoenen zijn onderzocht door het NFI. Op de rechterhandschoen werd DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van medeverdachte [J]. De berekende frequentie van deze DNA-match is één op één miljard, hetgeen wil zeggen dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het profiel dat van deze handschoen is verkregen, kleiner dan één op één miljard is.
• E.2 - De daders van de diefstal
E.2.1
Medeverdachte [S] verklaarde op de dag dat hij werd aangehouden dat hij de inbraak had gepleegd met “[J]/[andere spelling J]” uit Voerendaal en twee jongens uit Rotterdam. Over de Rotterdammers verklaarde hij voorts het volgende.
“Een van hen heeft veel tatoeages. Eigenlijk beide uit Rotterdam hebben dat. Een heeft de armen vol. De ander ook maar ook boven zijn ogen. […] Een jongen had kort zwart haar. Een ander had kort zwart stekelhaar. […] Ze zijn van Indonesische afkomst. Tenminste aan de huidskleur te zien. […] Eerst dacht ik dat [die ene jongen] blauwe ogen had. Maar toen zag ik dat hij de oogleden had getatoeëerd. Er stond met blauwe letters een tekst boven zijn ogen. […] Ik kwam via [J] in contact met hun.”
E.2.2
Op 9 mei 2011 is medeverdachte [J] aangehouden. Tegenover de politie verklaarde hij dat een van de jongens die bij de inbraak betrokken waren, tattoos boven de ogen had. Op zijn rechtoog zou “Game” staan en op zijn linkeroog “Over”.
E.2.3
Op 17 mei 2011 werd de verdachte aangehouden. Verbalisant [VB7] relateerde dat hij de verdachte ambtshalve kent. De verdachte is van Molukse afkomst. Tijdens een controle heeft de verbalisant gezien dat de verdachte op zijn rechterooglid het woord ‘Game’ en op zijn linkerooglid ‘Over’ heeft getatoeëerd. Verbalisant [VB8], die de verdachte meerdere keren heeft verhoord, heeft diezelfde woorden op de oogleden van de verdachte gezien. Hij heeft bovendien gezien dat de verdachte in zijn bovengebit een gouden tand heeft. Medeverdachte [J] noemt hem ook wel ‘[bijnaam W]’.
E.2.4
Op 24 mei 2011 werd medeverdachte [N] aangehouden. Medeverdachte [J] verklaarde hem niet bij zijn achternaam te kennen, maar wel te weten dat hij [voornaam N] of [afkorting voornaam N] wordt genoemd. [J] kende hem via ‘[bijnaam W]’.
• E.3 - De gebeurtenissen voorafgaande aan de diefstal
E.3.1
Gedurende het politieonderzoek zijn onder meer de mobiele telefoons van de verdachte [W] en medeverdachte [J] onderzocht. Daarbij kwamen zogenaamde “ping-gesprekken” boven. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de PING-ID van het telefoontoestel van de verdachte 26CBCBCC was en die van medeverdachte [J] 236F81CA. De politie heeft verder achterhaald dat de PING-ID van het toestel van medeverdachte [N] 22D7958A was. Nu geen van de verdachten heeft verklaard dat een ander dan hijzelf gebruikt heeft gemaakt van (het toestel met) zijn PING-ID, er geen enkele aanwijzing is voor het tegendeel en medeverdachte [J] ook omtrent de voorafgaand aan de diefstal gevoerde ping-gesprekken heeft verklaard, gaat het hof ervan uit dat de gesprekken telkens door de bij de PING-ID behorende personen zijn gevoerd.
E.3.2
In de mobiele telefoon van medeverdachte [J] waren nog diverse ping-gesprekken opgeslagen uit de periode januari tot en met mei 2011. Daarbij vallen de volgende gesprekken op.
Het hof overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat “roffa” straattaal is voor Rotterdam.
E.3.3
In de mobiele telefoon waren ook MSN-gesprekken opgeslagen. Een daarvan is, zo begrijpt het hof, een gesprek tussen de medeverdachten [J] en [S] en heeft de volgende inhoud.
Het hof overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat “rippen” niet zelden gepaard gaat met het gebruik van geweld of bedreiging met geweld door middel van een wapen.
E.3.4
Op 1 mei 2011 vroeg medeverdachte [J] in een ping-gesprek aan medeverdachte [N] of hij aan een “gun” kon komen. Dat gesprek ging als volgt.
E.3.5
Op 2 mei 2011 vroeg medeverdachte [J] in een ping-gesprek aan de verdachte of hij een “bivak” en “pipa” kon meenemen; meteen na dat gesprek vertelde hij een onbekende dat “die Molukkers” komen en een “pipa” meenemen. Dat blijkt uit de volgende ping-gesprekken.
Het hof overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat een “pipa” straattaal is voor een pistool.
E.3.6
Medeverdachte [J] verklaarde dat hij de verdachte ook telefonisch had gevraagd om een pistool te leveren. De verdachte zou het volgens hem meenemen. De verklaring van [J] hierover houdt het volgende in.
“Ik heb in mijn ping gesproken over een Pipa. […] Ik heb toen [N] gevraagd via de ping, maar het wapen dat hij zou leveren was te duur. Daarna heb ik [W] telefonisch (mondeling) gevraagd of hij een pistool kon regelen. [W] zou voor 400 of 500 euro een pistool meenemen.”
E.3.7
Op 3 mei 2011 heeft medeverdachte [S], zo valt uit een van zijn verklaringen af te leiden, medeverdachte [J] op het idee gebracht om in de woning aan [het adres 1] te Heerlen in te breken. Gedoeld wordt op de verklaring van [S] van donderdag 5 mei 2011, die de volgende inhoud heeft.
“Ik heb via een jongen die ik ken, maar waarvan ik de naam niet wil noemen, gehoord dat in de woning waar wij binnen zijn geweest, mogelijk geld en drugs zou liggen. Ik heb gehoord dat die man in de weed deed en dat hij misschien veel geld zou hebben thuis. […] Ik heb afgelopen dinsdag met [J] (het hof begrijpt: medeverdachte [J]) gebeld en ik heb met hem besproken dat ik een woning wist waar waarschijnlijk weed lag. [J] zei dat het goed was en dat hij vervoer zou regelen.”
E.3.8
Op 3 mei 2011 meldde medeverdachte [J] aan medeverdachte [N] dat hij een tip heeft gekregen over “10k wierie”. Daarover gaat het volgende ping-gesprek.
Het hof overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat “wierie” straattaal is voor wiet/marihuana (aldus een softdrug die bestaat uit hennep dan wel is bereid uit fijngehakte vrouwelijke bloemstengels, knoppen en zaden van een hennepplant).
E.3.9
Op 4 mei 2011 is medeverdachte [S] rond 07:30/08:00 uur door medeverdachte [J] en diens buurman opgehaald om naar de woning te kijken. Dat blijkt uit de volgende verklaring van medeverdachte [S].
“Op woensdagmorgen (het hof begrijpt: 4 mei 2011) kwam [J] mij ophalen thuis. Hij was met zijn buurman […] Het was toen rond 07:30/08:00 uur. […] We zijn rechtstreeks naar de woning gereden. We hebben er ongeveer 15 à 20 minuten over gereden. Toen we daar aankwamen, zagen we meteen de man die er ook woonde vertrekken naar zijn werk. […] Wij waren aan het wachten totdat de vrouw ook zou vertrekken. […] Nadat we gewacht hadden, ben ik alleen naar de voordeur gelopen. Ik heb toen aangebeld en zag dat een vrouw met zwart haar de voordeur opende. Ik vroeg de vrouw of een jongen thuis was. […] Ik zei tegen de vrouw dat ik met die jongen naar school zou gaan. De vrouw zei dat die jongen daar niet woonde. Ik ben toen vervolgens naar de auto gelopen. Ik ben toen ingestapt en ben achterin de auto gaan zitten. […] We hebben toen nog 15 à 20 minuten gewacht. […] Ik zag toen dat die vrouw de woning verliet en dat ze langs onze auto liep. […] Ik zag dat ze in onze auto keek en [J] zei tegen ons dat de vrouw meteen een telefoon pakte. We zijn toen meteen weggereden naar de woning van de buurman in Voerendaal. In de auto vertelde [J] dat er ook nog Rotterdammers kwamen. [J] zei dat ook nog twee Molukkers kwamen uit Rotterdam en dat die ook nog iets wilden doen hier.”
E.3.10
Medeverdachte [J] heeft die morgen contact gelegd met de verdachte. Dat blijkt uit het volgende ping-gesprek.
E.3.11
In een ping-gesprek met een onbekend gebleven persoon besprak medeverdachte [J] eveneens wat er op dat moment gebeurde. Dat gesprek houdt het volgende in.
E.3.12
Omstreeks 09:44 uur liet medeverdachte [J] aan de verdachte weten dat hij bijna terug is. Onderweg ging het gesprek tussen [J] en de onbekende persoon verder. Omstreeks 10:07 uur stuurde [N] een bericht aan [J] dat hij de deur open moest doen. De ping-berichten hierover houden het volgende in.
E.3.13
Zij waren toen bij de woning van de buurman van medeverdachte [J], zo blijkt uit de volgende verklaring van medeverdachte [S].
“Toen we ongeveer 10 minuten in de woning van de buurman zaten, kreeg [J] een bericht dat de Rotterdammers aan de deur stonden. [J] heeft toen de Rotterdammers de woning van de buurman naar binnen gelaten.”
E.3.14
De buurman van [J] was medeverdachte [D], die opgaf te wonen aan [het adres 7] in Voerendaal. Over de ontmoeting die in zijn woning plaatsvond, verklaarde hij als volgt.
“Ik ben naar het toilet gegaan en toen ik terugkwam stonden ze in de woning. […] [J], [S] en de twee jongens. […] Ik heb ze misschien maar 5 minuten gezien. […] 1 jongen viel mij op. […] Hij had gouden tanden in de mond en tatoeages op de oogleden. […] Dat was tekst. […] [J] zei dat het vrienden van hem waren. Hij zei dat hij met hun had vastgezeten. […] De andere jongen leek familie van hem. […] Die jongen zag er normaal uit. Die andere zag er als een gangster uit.”
E.3.15
In de woning van [D] heeft overleg plaatsgehad over de inbraak die zij wilden plegen. Daarbij kwam ook het meenemen van een wapen ter sprake. Medeverdachte [S] legde over het overleg onder meer de volgende - zakelijk weergegeven - verklaringen af.
“In Voerendaal […] kwam toch wel naar voren dat we […] wilden inbreken. […] Iedereen zei dat ze geld nodig hadden. […] Ik en [J] zeiden […] dat [het meenemen van wapens] niet nodig was en dat we wel konden wegrennen. […] Wij begonnen over wapens, omdat die man met die tatoeage erg druk was. Hij was agressief. Hij kwam opgefokt over. […] [J] zei tegen de Rotterdammers dat hij nog een woning wist waar mogelijk weed of geld zou liggen. […] De Rotterdammer met de tattoo zei dat hij dat wel meteen wilde gaan doen.”
“De jongens hadden het [over wapens]. Voor een inbraak kreeg je 3 maanden of zo. Als er een wapen wordt meegenomen dan wordt de straf vele malen hoger. […] Er zijn vuilniszakken meegenomen. […] Iedereen had een muts bij zich. Mij hebben ze toen ook een muts in de handen geduwd.[…] Toen we in Voerendaal waren, zei die Rotterdammer met die tattoos op de ogen dingen zoals: ‘Kom we nemen wat mee, dalijk komt die eigenaar.’ Hiermee bedoelde hij wapens.”
E.3.16
Medeverdachte [J] legde eveneens een verklaring af over dat overleg. Die verklaring houdt onder meer het volgende in.
“Van tevoren hebben we het met die [S] (het hof begrijpt: medeverdachte [S]) besproken. […] Ik zeg dat als we nu een pistool gaan meenemen, dan komt er dik een jaar bovenop. Alleen al voor het meenemen of het bij je hebben van die dingen. Dat hebben we nog uitbundig van tevoren besproken. […] Omdat die ander jongens misschien bang waren dat die man misschien thuis zou komen van wie die wiet was. En dat [zal] waarschijnlijk geen kleine jongen zijn geweest. […] Het was een issue omdat die jongen[s] dat opbrachten. Dat hun zoiets hadden we willen wat meenemen. […] Of die wapens daar waren […] wil ik verder nu niet op ingaan.”
• E.4 - De toedracht van de diefstal en de buit
E.4.1
Na het overleg is de verdachte samen met de medeverdachten [N], [J] en [S] naar de woning gegaan. In de woning vonden zij een zak wiet. Dat blijkt uit de volgende verklaring van medeverdachte [S].
“We zijn toen […] met die Rotterdammers en [J] naar Meezenbroek (het hof: de woning aan [het adres 1] bevindt zich in de wijk Meezenbroek in Heerlen ) vertrokken. We zijn in de auto van de Rotterdammers daar naartoe gegaan.[…] We parkeerden de auto. […] Ik ben met [J] naar de voordeur gelopen en de Rotterdammer met de tattoo stond op de trapjes tegenover de woning bij de flat. […] Ik heb toen de slotplaat eraf gehaald. [J] heeft toen met de bahco het slot geprobeerd te forceren. Dit lukte echter niet meteen. Toen heb ik het overgenomen. […] Toen lukte het wel. […] We zijn toen met z’n vieren naar binnen gegaan. […] De Rotterdammer met stekeltjes opende de kelderdeur en zei meteen dat het hier was. Je rook meteen een weedgeur. Ik ben toen met [J] en de Rotterdammer met de tattoo de kelder ingelopen. De Rotterdammer met de tattoo heeft toen een zak met weed gevonden in een hoek. We zijn toen naar boven gelopen en ik zag de Rotterdammer met stekeltjes bij de geopende deur.”
E.4.2
De wiet werd overgedragen aan medeverdachte [J], zo blijkt uit zijn hierna weergegeven verklaring.
“Op een gegeven moment had iemand de weed gevonden en die hadden ze mij in de handen geduwd, omdat ik een vuilniszak bij me had.”
• E.5 - Gebeurtenissen bij de plaats delict (vervolg van E1) en andere relevante gebeurtenissen na de diefstal
E.5.1
Toen de medeverdachte [S] met de Rotterdammer buiten voor de deur stond, zag hij een auto waarvan hij dacht dat het de bewoners of de politie zou kunnen zijn. Over hetgeen zich toen afspeelde, verklaarde hij als volgt.
“De Rotterdammer met stekeltjes […] stond voor de deur. Ik ben toen ook buiten voor de voordeur gaan staan. […] Op een gegeven moment zag ik buiten, van links (met de rug tegen de woning), een Opel Astra aan komen rijden. […] Ik dacht misschien […] dat het de bewoners waren of politie. Ik ben toen meteen weggerend. […] Ik riep […]: ‘Kom kom, weg hier.’ Ik ben rechtdoor weggerend. De Rotterdammer met de tattoo rende op dat moment achter mij. Ik zag hem namelijk achter mij. Opeens hoorde ik schoten. De schoten kwamen uit de richting van de Rotterdammer met de tattoo (het hof begrijpt: van achter mij). […] Ik heb ongeveer 3 schoten gehoord. […] Op het moment zelf wist ik niet precies wat er gebeurde en wie er schoot.”
E.5.2
Eerder, tijdens zijn eerste verhoor, verklaarde medeverdachte [S] het volgende in reactie op de vraag wat hij wist van de schoten bij de inbraak.
“Ik zou niet weten of het een alarmpistool was of zo.”
E.5.3
Medeverdachte [J] verklaarde dat hij - toen de politie was gekomen - naar links is gelopen en daar om de hoek in een paadje is gaan zitten. Hij had op dat moment de wiet bij zich. In het paadje heeft hij via ping-gesprekken vervoer geprobeerd te regelen. Over de spullen die daar zijn aangetroffen, wilde hij niets verklaren. Dit alles komt naar voren in de volgende verklaring.
“Op een gegeven moment zie ik daar een politieauto aankomen en toen ben ik […] weggelopen. […] Naar links. […] De weed […] had ik bij me. […] Ik ben toen naar links […] gelopen […] en op een gegeven moment hoorde ik: daar loopt ie, daar rent die… dit dat. […] Ik ben doorgelopen […] en om de hoek gegaan. Daar om de hoek ben ik in het paadje effetjes gaan zitten. Ben ik gaan pingen van dit dat vervoer regelen. […] Ik weet [dat er daar dingen zijn aangetroffen]. […] Ik wil hier nu effe niks meer over kwijt.”
E.5.4
De ping-gesprekken die medeverdachte [J] toen heeft gevoerd, zijn achterhaald. Dat geldt ook voor de later op de middag door hem gevoerde ping-gesprekken. Het gaat om de volgende gesprekken.
E.5.5
Uit de verklaring van medeverdachte [D] kan worden opgemaakt dat medeverdachte [N] bij hem aan de deur is gekomen om te zeggen dat ze de anderen moesten zoeken. [D] legde hierover de volgende verklaring af.
“Plotseling [stond] die nette Molukker zonder tattoos (het hof begrijpt: medeverdachte [N]) schreeuwend door de brievenbus en kloppend op de deur aan mijn deur. Ik moest naar onder komen en de autosleutels meepakken. […] Hij zei dat we de jongens moesten gaan zoeken. […] Hij bedoelde daarmee [J] en die vriend van hem. Hij zei ook dat [S] was opgepakt. […] Ik ben toen samen met die jongen in de Fiat gestapt en we zijn naar Meezenbroek gereden. […] Die Molukker [vertelde mij] […] dat het mis was gegaan en dat er geschoten was en dat [S] was opgepakt. […] Hij was zenuwachtig. We zijn daarna teruggereden naar [de straat 7]. […] Ik zag dat [J] en die gangster Molukker op ons gezamenlijk balkon zaten. […] Er [werd] gezegd dat alles mis was gegaan. […] [J] heeft mij ’s avonds verteld dat ze een halve kilo weed hadden meegenomen.”
E.5.6
Medeverdachte [J] verklaarde tegenover de politie te weten dat de verdachte het wapen niet op de plaats delict had achtergelaten. Hij had er nog met de verdachte en medeverdachte [N] over gesproken. De verdachte liet toen weten dat hij het wilde verkopen. Dat blijkt uit de volgende - zakelijk weergegeven - verklaring.
“[W] heeft het wapen niet daar (het hof begrijpt: op de plaats delict) gelaten. […] Die zou hij meenemen. Daar hadden we, [W], [N] en ik, het over. […] Hij heeft gezegd dat hij het wou verkopen. […] We hebben na de schietpartij met elkaar besproken, in Valkenburg, dat [W] het pistool alsnog wilde doorverkopen. […] Ik wist dus dat het pistool nog in bezit was bij [W] omdat we het nog wilden verkopen na de schietpartij.”
F. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft niet betwist dat de verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde diefstal, maar betoogd dat de verdachte op generlei wijze verantwoordelijk kan worden gehouden voor de geweldpleging die als strafverhogende omstandigheid ten laste is gelegd. De advocaat-generaal deelt die visie en heeft gevorderd dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt als volgt.
• F.1 - Ten aanzien van de kwestie of de diefstal is gevolgd van geweldpleging
F.1.1
Een eerste kwestie die aan de orde moet worden gesteld, betreft de vraag of aan de hand van het bewijs kan worden vastgesteld dat de diefstal is gevolgd van geweld of bedreiging met geweld. Van belang daarvoor is dat de verbalisanten tijdens de achtervolging van de daders het geluid van schoten hoorden (overweging E.1.2 en E.1.3), dat kort daarna hulzen van scherpe munitie werden aangetroffen die met een vuurwapen zijn afgeschoten (overweging E.1.4 en E.1.5) en dat medeverdachte [N] na het gebeuren aan [D] heeft verteld dat er geschoten was (overweging E.5.5 en E.5.6). Met de rechtbank is het hof van oordeel dat die omstandigheden de conclusie dragen dat een van de daders na de diefstal met een vuurwapen heeft geschoten. Een andere oorzaak voor de geluiden is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden, terwijl de plaats delict direct na het incident is afgezet, er een speurhond is ingezet en uitgebreid buurtonderzoek is gedaan.
F.1.2
De richting van de schoten kan bij gebrek aan voldoende wettig bewijs niet worden vastgesteld. Het hof acht daarom niet bewezen dat de diefstal is gevolgd van geweld, maar dat deze is gevolgd van bedreiging met geweld.
• F.2 - Ten aanzien van de kwestie wie de schutter was
F.2.1
De rechtbank kwam tot een ander oordeel en stelde vast dat de verdachte degene was die op verbalisant [VB1] heeft geschoten. Het bewijs daarvoor werd geleverd door een verklaring van medeverdachte [J], die erop neerkomt dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij na de diefstal op een politieagent had geschoten.
F.2.2
Anders dan de rechtbank is het hof met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat dit onderdeel van de verklaring van medeverdachte [J] niet voldoende is voor het bewijs dat de rol van de verdachte tevens die van schutter was. De verdediging heeft hem namelijk niet op een effectieve manier kunnen ondervragen, terwijl zijn hiervoor omschreven verklaring het beslissende bewijs zou zijn voor de vaststelling dat nu juist de verdachte heeft geschoten. Onder die omstandigheden kan een verklaring volgens de huidige stand van de Europeesrechtelijke jurisprudentie niet bijdragen aan het bewijs (EHRM 10 juli 2012 inzake Vidgen tegen Nederland, nr. 29353/06).
F.2.3
Uit het vorenstaande blijkt dat niet kan worden bewezen dat de verdachte degene is geweest die met het vuurwapen heeft geschoten. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kan slechts worden vastgesteld dat de schutter ofwel de verdachte ofwel medeverdachte [N] is geweest. Zij behoorden tot het groepje van drie dat door verbalisant [VB1] werd achtervolgd en uit welke richting de schoten werden gelost, terwijl de derde van dat groepje (medeverdachte [S]) de schoten achter zich hoorde en daarna de bosschages is ingerend (overweging E.1.2, E.1.3, E.5.1 en E.5.3).
• F.3 - Ten aanzien van de kwestie of de geweldpleging in vereniging is gepleegd
F.3.1
Een en ander heeft voor het hof de vervolgvraag opgeroepen of de verdachte, uitgaande van de hypothese dat hij niet de schutter is geweest, dermate met de schutter (in deze hypothese: met medeverdachte [N]) heeft samengewerkt dat die samenwerking kan worden aangemerkt als het medeplegen van diefstal met geweldpleging. Daarvoor is vereist dat verdachtes opzet ten minste in voorwaardelijke zin gericht was op de ten laste gelegde bedreiging met geweld.
F.3.2
Bij de beoordeling van dit vraagstuk heeft het hof de vastgestelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en (tijds-)verband bezien. Het hof leidt uit die feiten en omstandigheden het volgende af.
(a).
De verdachte heeft voorafgaande aan de ten laste gelegde diefstal aan medeverdachte [J] gevraagd of hij iemand met veel geld of drugs kende die hij zou kunnen rippen (overweging E.3.2 en E.3.3).
(b).
De verdachte en medeverdachte [N] - die in de bewijsmiddelen veelvuldig “de Rotterdammers” of “de Molukkers” worden genoemd - hebben kort voor de diefstal met medeverdachte [J] gesproken over een pipa respectievelijk een gun (oftewel: een pistool). De verdachte zegde [J] toe dat hij een pistool zou meenemen (overweging E.3.4, E.3.5, E.3.6 en E 5.6).
(c).
Toen de verdachte en medeverdachte [N] in Voerendaal arriveerden, heeft voorafgaande aan de diefstal overleg plaatsgevonden. Daarbij is gesproken over het meenemen van wapens. De verdachte en medeverdachte [N] wilden wapens meenemen. De medeverdachten [J] en [S] hebben daartegen bezwaren geuit, in die zin dat de straf bij mogelijke ontdekking van de diefstal dan veel hoger zou uitvallen. De verdachte was agressief en opgefokt. Hij wilde een wapen meenemen voor het geval de eigenaar van de wiet thuis zou komen (overweging E.3.15 en E.3.16). In dit verband acht het hof van belang dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij het rippen - aldus het beroven van iemand van wie de daders weten dat hij op een criminele wijze aan het te stelen goed is gekomen - niet zelden gebruik wordt gemaakt van geweld of bedreiging met geweld door middel van een wapen. De verdachte en zijn mededaders hielden bovendien terdege rekening met de mogelijkheid van een gewelddadige confrontatie met de te beroven persoon, die volgens medeverdachte [J] “waarschijnlijk geen kleine jongen” was (overweging E.3.15 en E.3.16).
(d).
Bij de uitvoering van de diefstal zijn ten minste twee wapens meegenomen: een vuurwapen en een gasdrukpistool. Het vuurwapen is meegenomen door de verdachte of medeverdachte [N] en het gasdrukpistool door medeverdachte [J] (overweging E.1.6, E.1.7, E.1.8, E.1.9, E.5.3, E.5.4 en E.5.6).
(e).
De verdachte had het vuurwapen na de schietpartij in zijn bezit. Hij heeft met de medeverdachten [N] en [J] besproken dat hij het wilde doorverkopen (overweging E.5.6).
F.3.3
Anders dan de advocaat-generaal, de raadsman en de rechtbank hecht het hof geen geloof aan de verklaringen van medeverdachte [S] dat het overleg werd afgerond met de afspraak dat er geen wapens zouden worden meegenomen. Nog daargelaten dat hij de enige is die expliciet over zo’n afspraak heeft gerept (medeverdachte [J] heeft dat - anders dan de procespartijen tot op heden kennelijk veronderstelden - niet onomwonden gedaan: hij heeft slechts verklaard dat daarover uitbundig is gesproken en dat hij daartegen bezwaren had geuit, maar niet dat die bespreking uiteindelijk ook tot een heldere afspraak heeft geleid), stelt het hof vast dat het bestaan van die afspraak wordt gelogenstraft door de feiten dat ten minste twee personen een wapen bij zich hadden en dat één van die twee personen uitgerekend medeverdachte [J] is, die zich volgens [S] juist tegen het meenemen van wapens had gekant.
F.3.4
Het vorenstaande brengt het hof tot de volgende slotsom. Bij het overleg was verdachtes wil erop gericht dat bij de uitvoering van de diefstal een wapen zou worden meegenomen, voor het geval de eigenaar van de wiet thuis zou komen. De verdachte had bovendien zelf toegezegd een wapen mee te nemen. Naar het oordeel van het hof blijkt reeds daaruit de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededaders op het punt van het meenemen van een wapen bij de diefstal. De verdachte heeft met zijn handelen minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn mededader, zo deze de schutter is geweest, met het vuurwapen zou schieten.
F.3.5
Voor zover de raadsman nog het verweer heeft willen voeren dat het niet effectief kunnen ondervragen van medeverdachte [J] met zich zou moeten brengen dat al zijn verklaringen van het bewijs worden uitgesloten, kan dat naar het oordeel van het hof niet slagen. De voor het bewijs gebruikte verklaringen zijn niet het beslissende bewijs voor de hiervoor onder F.3.2 omschreven omstandigheden: zij vormen slechts een onderdeel van die bewijsredenering. De verklaringen vinden steun in andere bewijsmiddelen en zijn daarom naar het oordeel van het hof betrouwbaar, temeer nu aanwijzingen voor het tegendeel uit het onderzoek ter terechtzitting niet zijn gebleken. Ook hetgeen de raadsman overigens daar tegen heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
F.3.6
Resumerend houdt het oordeel van het hof in dat in het midden kan worden gelaten of het de verdachte of medeverdachte [N] is geweest die met het vuurwapen heeft geschoten. Indien de verdachte de schutter was, was zijn opzet vanzelfsprekend volledig gericht op deze bedreiging met geweld; indien medeverdachte [N] de schutter was, was het opzet van de verdachte ten minste in voorwaardelijke zin op de bedreiging met geweld gericht.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 mei 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan [het adres 1], heeft weggenomen een hoeveelheid hennep, toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededaders, welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [VB1], hoofdagent van politie Limburg-Zuid, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, of een van zijn mededaders meermalen met een vuurwapen heeft geschoten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
H. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 312, eerste lid en tweede lid onder 2°, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
I. Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een diefstal die gevolgd is van bedreiging met geweld tegen een politieagent.
De rechtbank had meer bewezen verklaard, namelijk een diefstal in vereniging die gevolgd is van geweld tegen de politieagent, en de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
De advocaat-generaal achtte geen enkele vorm van geweldpleging bewezen en vorderde voor de diefstal in vereniging een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De raadsman schaarde zich achter die vordering en verzocht het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Het hof overweegt ten aanzien van de op te leggen straf als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt ten bezware van de verdachte het volgende in aanmerking. De verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen een inbraak gepleegd, waarbij in een poging te ontsnappen aan de politie is gedreigd met geweld door schoten te lossen met een vuurwapen. De verdachte was één van de initiatiefnemers en heeft met de bedreiging op zijn minst ingestemd. De bedreiging was gericht tegen een politieagent. Deze politieagent, die meende dat er op hem werd geschoten, heeft in een toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding treffend duidelijk gemaakt wat voor impact het gebeuren op hem heeft gehad. De verdachte heeft er geen enkele blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Daar komt nog bij dat de verdachte iemand is die eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Uit het hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 21 augustus 2012 blijkt immers dat hij eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld. Die veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden om opnieuw een misdrijf te plegen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn het hof geen strafverminderende omstandigheden gebleken.
Het hof is van oordeel dat een forse bestraffing aangewezen is. Bij de hoogte van die bestraffing wordt in aanmerking genomen dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan hetgeen zij had bewezen verklaard (een diefstal gevolgd door geweld bestaande uit het schieten op een agent). Het hof was bij zo’n bewezenverklaring tot een aanzienlijk hogere straf gekomen. Echter, alles afwegende, acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren - gezien de andere bewezenverklaring van het hof (diefstal gevolgd door bedreiging met geweld bestaande uit het schieten) - passend en geboden.
Bijgevolg wordt het verzoek van de raadsman tot onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte afgewezen.
K. Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [VB1] als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van € 773,00.
De verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen dat bedrag ten behoeve van het slachtoffer aan de Staat te betalen, met bepaling dat indien en voor zover een mededader van de verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
L. Vordering benadeelde partij [VB1]
De benadeelde partij [VB1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, die strekt tot een schadevergoeding ten belope van € 773,00. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank die vordering volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [VB1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag.
De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, worden ten laste van de verdachte gebracht.
M. Verhouding schadevergoedingsmaatregel en vordering benadeelde partij
Ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij geldt voor de verdachte een alternatieve vergoedingsplicht, in die zin dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling indien en voor zover hij of een mededader heeft voldaan aan één van de opgelegde wijzen van vergoeding van de door het slachtoffer geleden schade.
Het hof zal daarom bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en zulks vice versa (dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Het hof zal voorts bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
N. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [VB1], een bedrag te betalen van € 773,00 (zevenhonderd drieënzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [VB1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 773,00 (zevenhonderd drieënzeventig euro) en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededaders van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. J.F.M. Pols, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. A.B.A.P.M. Ficq, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 18 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.