ECLI:NL:GHSHE:2012:BX9913

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.107.595
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.A.M. Tonnaer, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Maastricht van 27 februari 2012. De advocaat van de appellant stelde dat het beroepschrift op 24 mei 2012 was verzonden, maar het hof constateerde dat het beroepschrift pas op 31 mei 2012 ter griffie was ingekomen. Dit was na het verstrijken van de beroepstermijn, die op 29 mei 2012 eindigde. Het hof oordeelde dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn verzoek in hoger beroep, omdat hij niet voldoende concrete feiten had aangedragen om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig was verzonden en ontvangen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2012 werd duidelijk dat de zending van het beroepschrift gevolgd kon worden via het Track & Trace-systeem van PostNL. De advocaat van de appellant verklaarde dat het beroepschrift om 8.10 uur in de postbus van het gerechtshof was bezorgd. Het hof volgde de stelling van de appellant niet, omdat de ontvangst van het beroepschrift op 31 mei 2012 als het relevante moment werd beschouwd. Het hof benadrukte dat, zelfs als de vertraging aan PostNL te wijten was, dit voor rekening en risico van de appellant kwam.

De beslissing van het hof was duidelijk: de appellant werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij niet tijdig had ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat de vraag naar de postbusovereenkomst niet relevant was, aangezien de termijn voor het indienen van het beroepschrift al was verstreken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechters O.G.H. Milar, C.N.M. Antens en A.J. Coster.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 10 oktober 2012
Zaaknummer: HV 200.107.595/01
Zaaknummers eerste aanleg: 465217 RV VERZ 12-975
465218 RV VERZ 12-976
430048 RV VERZ 11-4435
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.J.A.M. Tonnaer,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster],
ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bewindvoerder Bureau Inkomensbeheer Brunssum B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats],
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht, sector Kanton, locatie Maastricht van 27 februari 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. [appellant] heeft bij beroepschrift met daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 31 mei 2012, hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking.
2.2. De griffier van het hof heeft een dag en tijdstip voor de mondelinge behandeling bepaald en partijen opgeroepen om ter zitting te verschijnen en heeft hen tevens medegedeeld dat ter zitting uitsluitend de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep zal worden behandeld. Bij de mondelinge behandeling d.d. 26 september 2012 is de advocaat van [appellant] verschenen, alsmede mr. S. Mestrini namens haar kantoorgenoot mr. Zuidema namens [verweerster].
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de advocaat van [appellant] d.d. 7 juni 2012.
Na de mondelinge behandeling is nog ontvangen een brief van 26 september 2012 van de advocaat van [appellant]. Hoewel voor toezending van deze brief geen toestemming is verleend door het hof, zal het hof deze brief in haar overwegingen betrekken.
3. De beoordeling
3.1. Artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat door de verzoeker binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak, hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beschikking. Het hof stelt vast dat [appellant] als verzoeker, zijn beroepschrift uiterlijk op 29 mei 2012 ter griffie had moeten indienen. Het beroepschrift is ingekomen ter griffie op 31 mei 2012 en is derhalve na het verstrijken van de hoger beroepstermijn bij het hof ingediend.
3.2. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van [appellant] verklaard dat hij het beroepschrift op 24 mei 2012 heeft verzonden en dat het derhalve niet geloofwaardig is dat het beroepschrift niet tijdig bij het hof is aangekomen. Voorts stelt de advocaat van [appellant] zich op het standpunt dat de door het hof met PostNL gesloten postbusovereenkomst impliceert dat de griffie is verplaatst naar de postbus en dat het niet tijdig legen van de postbus voor rekening en risico van het hof dient te komen.
3.3. Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de zending van het beroepschrift gevolgd kon worden via het Track & Trace-systeem van PostNL. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [appellant] verklaard dat het beroepschrift op 31 mei 2012 om 8.10 uur in de postbus van het gerechtshof is bezorgd. Hiermee staat vast dat het hoger beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn is ontvangen.
Het hof volgt (de advocaat van) [appellant] niet in zijn stelling dat in onderhavig geval uitgegaan dient te worden van de verzending van het hoger beroepsschrift op 24 mei 2012, nu hij geen (voldoende) concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld om af te kunnen wijken van het moment van ontvangst van het hoger beroepsschrift als moment waarop bepaald dient te worden of hoger beroep tijdig is ingesteld. Ook indien moet worden aangenomen, dat, zoals in voormelde brief van 26 september 2012 wordt betoogd, de vertraging geheel aan PostNL valt toe te rekenen, is dit een omstandigheid die voor rekening en risico van [appellant] dient te blijven. Hierdoor is de vraag naar een bevestiging van het bestaan van een overeenkomst om een postbus aan te houden niet relevant meer. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof [appellant] in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk dient te verklaren.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beschikking van de rechtbank Maastricht van 27 februari 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, C.N.M. Antens en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.