ECLI:NL:GHSHE:2012:BX9488

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001554-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens beleggingsfraude door financieel adviseur met gevangenisstraf van 21 maanden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een financieel adviseur die werd beschuldigd van oplichting en verduistering. De verdachte had een aantal cliënten opgelicht door hen te laten investeren in zogenaamd veelbelovende beleggingsprojecten. In werkelijkheid gebruikte hij het geld van zijn cliënten om zijn eigen financiële verplichtingen te dekken, zonder dat er enige investering plaatsvond. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor oplichting van een bepaalde groep cliënten, maar dat de oplichting van andere cliënten wel wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en het vertrouwen dat de cliënten in de verdachte hadden gesteld. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze enkel via de burgerlijke rechter konden worden ingediend. Het hof legde ook schadevergoedingsmaatregelen op aan de verdachte voor de geleden schade door de benadeelde partijen.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001554-10
Uitspraak : 28 september 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Maastricht van 29 maart 2010 in de strafzaak met parketnummer 03-995010-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van – kort gezegd -:
1. Oplichting en verduistering, meermalen gepleegd;
2. Verduistering;
3. Opzettelijk bedrijfsmatig opvorderbare gelden van het publiek aantrekken,
is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde en wordt vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde voor zover het ziet op het door [benadeelde 3] ingelegde bedrag van € 180.000,00.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de/het ja(ar)r(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Luxemburg, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
* [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 1] heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 8] heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 9] heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 10] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot
25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 180.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 3),
in elk geval voornoemde en/of een of meer (andere) perso(o)n(en) (telkens) heeft bewogen tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) voornoemd(e) perso(o)n(en), (telkens) al dan niet namens [bedrijf 3] (vanaf 29 juli 2003 genaamd [bedrijf 4]) en/of [naam] en/of [naam], (telkens) (een) beleggingsaanbod/beleggingsaanbiedingen heeft gedaan met (een) looptijd(en) van een jaar en/of met waarborgen voor de veiligstelling van de inleg(gen) en/of met de garantie dat verdachte, althans [bedrijf 3] en/of [naam] en/of [naam] de investering(en) zou(den) begeleiden en/of dat verdachte, althans
[bedrijf 3] en/of [naam] en/of [naam] vertegenwoordigingsbevoegd zou(den) zijn uit hoofde van een algehele volmacht binnen de vennootschap die de investering(en) zou aangaan en/of dat voornoemd(e) perso(o)n(en) na afloop van de looptijd de inleg(gen) altijd zou(den) terugkrijgen en/of dat de investering(en) op geen enkel tijdstip risicodragend zou(den) zijn en/of dat de investering(en) alleen zou(den) worden overgeboekt naar een geblokkeerde rekening en/of dat de investering(en) (een) gegarandeerd(e) rendement(en) zou(den) opleveren en/of (een) rendement(en) zoud(en) opleveren tot 80% per jaar, waardoor die perso(o)n(en) voornoemd (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden dat:
[bedrijf 4] (ten tijde van de delictsperiode genaamd [bedrijf 3]) en/of [naam] en/of [naam], verder te noemen 'de B.V('s)', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de/het ja(ar)r(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Luxemburg, (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
* [benadeelde 4] hebben/heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 1] hebben/heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 8] hebben/heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 9] hebben/heeft bewogen tot (de) afgifte(n) van (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 5] hebben/heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 10] hebben/heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 3] hebben/heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot
180.000,- euro, althans 155.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 3),
in elk geval voornoemde en/of een of meer (andere) perso(o)n(en) (telkens) hebben/heeft bewogen tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat de B.V.('s), (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met anderen of een ander, althans alleen, met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) voornoemd(e) perso(o)n(en) (een) beleggingsaanbod/beleggingsaanbiedingen hebben/heeft gedaan met (een) looptijd(en) van een jaar en/of met waarborgen voor de veiligstelling van de inleg(gen) en/of met de garantie dat de B.V.('s) de investering(en) zou(den) begeleiden en/of dat de B.V.('s) vertegenwoordigingsbevoegd zou(den) zijn uit hoofde van een algehele volmacht binnen de vennootschap die de investering(en) zou aangaan en/of dat voornoemd(e) perso(o)n(en) na afloop van de looptijd de inleg(gen) altijd zou(den) terugkrijgen en/of dat de investering(en) op geen enkel tijdstip risicodragend zou(den) zijn en/of dat de investering(en) alleen zou(den) worden overgeboekt naar een geblokkeerde rekening en/of dat de investering(en) (een) gegarandeerd(e) rendement(en) zou(den) opleveren en/of (een) rendement(en) zoud(en) opleveren tot 80% per jaar, waardoor die perso(o)n(en) voornoemd (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n), hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand januari 2002 tot en met de maand januari 2003, althans in of omstreeks het/de ja(a)r(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Luxemburg, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
* een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] (zaakdossier 1) en/of
* (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] (zaakdossier 1) en/of
* (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8] (zaakdossier 1)
* (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 9] (zaakdossier 2)
* een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5] (zaakdossier 2) en/of
* een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 10] (zaakdossier 2) en/of
* een bedrag aan geld groot 180.000,- euro of daaromtrent, althans 155.000,- of daaromtrent, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] (zaakdossier 3),
in elk geval (telkens) een of meer bedrag(en) aan geld, althans enig goed die/dat (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) uit hoofde van hun/zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of hun/zijn beroep van/als financieel adviseur(s) en/of vermogensbemiddelaar(s), (telkens) al dan niet als directeur, althans werknemer en/of gevolmachtigde van [bedrijf 4] (ten tijde van de delictsperiode genaamd [naam] en/of [naam] en/of [naam], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich hebben/heeft toegeëigend;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand februari 2003 tot en met de maand maart 2003, althans in of omstreeks het jaar 2003 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 999.931,94 euro of daaromtrent, in elk geval (telkens) een of meer bedrag(en) aan geld, althans enig goed , (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 11] (zaakdossier 4), althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) uit hoofde van hun/zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of hun/zijn beroep van/als financieel adviseur(s) en/of vermogensbemiddelaar(s), (telkens) al dan niet als directeur, althans werknemer en/of gevolmachtigde van [bedrijf 4] (ten tijde van de delictsperiode genaamd [naam] en/of [naam] en/of [naam], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich hebben/heeft toegeëigend;
3:
[bedrijf 4] (ten tijde van de delictsperiode genaamd [bedrijf 3]) en/of [naam] en/of [naam], op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de/het ja(ar(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het (hierna te noemen) publiek hebben/heeft aangetrokken, ter beschikking hebben/heeft gekregen en/of ter beschikking hebben/heeft gehad, dan wel in enigerlei vorm hebben/heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het (hierna te noemen) publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden, te weten van
* [benadeelde 4] een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 1] (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 8] (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 9] (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedraggroot 50.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 5] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 10] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 3] een bedrag aan geld groot 180.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 3), in elk geval van voornoemde en/of een of meer andere perso(o)n(en) (telkens) een of meer bedrag(en) aan geld, hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in om omstreeks de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de/het ja(ar(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het (hierna te noemen) publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad, dan wel in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het (hierna te noemen) publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden, te weten van
* [benadeelde 4] een bedrag aan geld groot 113.450,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 1] (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 100.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 8] (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 386.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 1) en/of
* [benadeelde 9] (een) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot 50.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 5] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 10] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 2) en/of
* [benadeelde 3] een bedrag aan geld groot 180.000,- euro of daaromtrent (zaakdossier 3), in elk geval van voornoemde en/of een of meer andere perso(o)n(en) (telkens) een of meer bedrag(en) aan geld;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
A
Feiten en omstandigheden :
Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
A1
Verdachte was in de ten laste gelegde periode werkzaam als financieel adviseur en enig aandeelhouder en bestuurder van [naam] Deze vennootschap was bestuurder met zelfstandige bevoegdheid van [bedrijf 4] (voorheen [bedrijf 3]). De activiteiten van deze vennootschap bestonden uit financiële planning en kostenbewaking van bedrijven, optimalisering van financieringsstructuren en financial planning, zowel zakelijk als particulier. Beide vennootschappen zijn inmiddels failliet verklaard.
A2
Verdachte onderhield zakelijk contacten met [betrokkene] en zijn zoon[betrokkene]. Deze [betrokkene] beschikte onder andere over een vennootschap in Liechtenstein met de naam [naam]. Zowel verdachte als de zoon van [betrokkene], [betrokkene], waren bevoegd om zelfstandig te beschikken over de bankrekening van [naam].
A3
Eind 2001, begin 2002 heeft verdachte een beleggingsaanbod gedaan aan de personen genoemd in de tenlastelegging als [benadeelde 4], [benadeelde 1], [benadeelde 8]. Naar aanleiding daarvan stuurt verdachte op 22 januari 2002 (met briefpapier van [naam]) een brief naar [benadeelde 4], [benadeelde 1] en [benadeelde 8] met de volgende inhoud:
Ik verwijs naar onze bespreking. We hebben gesproken over de mogelijkheid van een investering. Uitgangspunt is dat uw kapitaal veilig gesteld is. Naast een ‘bankgebruikelijke’ rente voor een deposito van een jaar (ongeveer 4%), bestaat de kans op een extra renteuitkering afhankelijk van het gerealiseerde resultaat. Een en ander zou als volgt gestructureerd worden. Daarbij zijn door ons de waarborgen gesteld dat uw kapitaal veilig gesteld is. Het geld, Euro (…….) stelt u ter beschikking aan de buitenlandse off-shore vennootschap die de investering vervolgens aangaat. Ik ben vertegenwoordigingsbevoegd voor deze vennootschap uit hoofde van een algehele volmacht. Verder wordt het geld overgeboekt op een bankrekening waar ik ondertekeningsbevoegd voor ben. Het geld kan dus niet overgeboekt worden zonder mijn ondertekening. Ik begeleid vervolgens de investering door de vennootschap. Het geld mag voor deze investering alleen overgeboekt worden op een geblokkeerde rekening voor de looptijd van 1 jaar. Het geld gaat dus niet van deze rekening af, aan het einde van de investering gaat het terug naar de vennootschap en vervolgens natuurlijk naar u. Het geld mag op geen enkel tijdstip risicodragend zijn, het mag dus niet als zekerheid ergens voor dienen of beleend worden etc. Op grond van het bovenstaande ben ik in staat de controle over uw geld te behouden en de veiligheid te bewaken. Ik ben hier naar u toe dan ook verantwoordelijk en aansprakelijk voor.
A4
Naar aanleiding van het beleggingsaanbod:
- heeft [benadeelde 8] op 28 januari 2002 een bedrag van € 386.000,00 gestort op de bankrekening van [naam];
- heeft [benadeelde 1] op 25 januari 2002 en 28 januari 2002 een bedrag van in totaal € 100.000,00 gestort op de bankrekening van [naam];
- hebben [benadeelde 4] op 4 februari 2002 een bedrag van € 113.450,00 gestort op de bankrekening van [naam].
A5
Medio 2002 heeft verdachte een investeringsaanbod gedaan aan de personen genoemd in de tenlastelegging als [benadeelde 9], [benadeelde 5] en [benadeelde 10]. Naar aanleiding daarvan stuurt verdachte op 11 september 2002 (met briefpapier van [naam]) een brief naar de heer [naam] van [benadeelde 9]. met de volgende inhoud:
Ik verwijs naar ons telefoongesprek van heden inzake het beleggingsproduct.
Kern van het product is dat het geld van de investeerder dient als proof of funds voor een trader die waardepapieren aankoopt en verkoopt. Daarvoor krijgt hij een kredietlijn van een bank die veelal het tienvoud bedraagt van het bedrag dat de investeerder ‘laat’ zien. De trader mag alleen stukken kopen als hij de eindkoper waaraan hij verkoopt al heeft, anders stelt de bank de kredietlijn niet open. Op deze wijze loopt de bank geen enkel risico. De investeerder loopt geen enkel risico, zijn geld dient op geen enkele wijze als zekerheid voor de transacties of de kredietlijn. Wij staan voor het ingelegde kapitaal in. Het verwachte rendement bedraagt per maand minimaal 1%. Indien jij besluit mee te doen maak je het geld over naar een door mij beheerste bankrekening. Ik stel me dan ook verantwoordelijk voor de inleg. Het bankrekeningnummer is [nummer] t.n.v. [verdachte] inzake treuhandkonto, bij de [naam] te Maastricht.
A6
Naar aanleiding van bovengenoemd beleggingsaanbod aan de heer [naam]:
- heeft [benadeelde 9] op 13 september 2002 een bedrag van € 25.000,00 gestort op de bankrekening van verdachte ([naam], rekeningnummer [nummer]);
- heeft [benadeelde 9] op 21 oktober 2002 nogmaals een bedrag van in totaal € 25.000,00 gestort op de bankrekening van verdachte ([naam], rekeningnummer [nummer]);
A7
Op [datum] stuurt verdachte (met briefpapier van [naam]) een brief naar [benadeelde 5] en de [benadeelde 10] met de volgende inhoud:
Op uw verzoek heb ik het investeringsprogramma voor u geverifieerd. Ik beoordeel het investeringsprogramma als positief daar uw kapitaal is afgedekt als risicoloos.
Totaal bedrag investering maximaal 1 miljoen Euro, minimum participatie 25.000 Euro.
Rente 10% met mogelijke bonus afhankelijk van rendement investeringsprogramma. Kapitaal is maandelijks opvraagbaar; rendement dan naar evenredigheid.
Geïnvesteerd kapitaal afgedekt door geblokkeerde bankrekening in Zwitserland.
Storting heeft plaatsgevonden per telefonische boeking op [datum] (lees in brief aan [benadeelde 10]: [datum]).
Hierna merk ik nog op dat een garantie voor het rendement niet gegeven mag worden, echter het saldo van de geblokkeerde rekening is voldoende hoog om ook het rendement van 10% te kunnen betalen. Het uitbetalen van een bonus is zeer waarschijnlijk.
A8
Naar aanleiding van bovengenoemd beleggingsaanbod aan [benadeelde 5] en [benadeelde 10]:
- heeft [benadeelde 5] op [datum] een bedrag van € 25.000,00 gestort op de bankrekening van [naam]([naam] rekeningnummer [rekeningnummer]);
- heeft [benadeelde 10] op 26 oktober 2002 een bedrag van € 25.000,00 gestort op de bankrekening van [naam] ([naam] rekeningnummer [rekeningnummer]);
A9
Naar aanleiding van een beleggingsaanbod dat door de heer [betrokkene] aan de heer [benadeelde 3] is gedaan eind 2002, begin 2003, heeft de heer [benadeelde 3] in januari 2003 via zijn notaris een bedrag van € 180.000,00 overgemaakt op de bankrekening van verdachte bij de [naam] (rekeningnummer [nummer]). Op advies van [betrokkene] moest het bedrag op de rekening van verdachte worden gestort.
Het bedrag is op 17 januari 2003 onder vermelding van “investment” door notaris [naam] op de genoemde bankrekening van verdachte bij de [naam] gestort.
A10
In februari en maart 2004 doen [benadeelde 4], [benadeelde 1] en [benadeelde 8] aangifte van oplichting c.q. verduistering door verdachte. Zij verklaarden dat zij op grond van de waarborgen die door verdachte zijn gedaan in de genoemde brieven, hebben besloten om geld in te leggen. Het door hen geïnvesteerde geld hebben zij nimmer terug ontvangen.
A11
Op 21 juli 2004 doet de heer [benadeelde 3] aangifte van verduistering. [benadeelde 3] verklaart onder meer het volgende:
In januari 2003 liet ik mijn notaris een geldbedrag van 180.000 Euro overboeken op de rekening van [verdachte] te Maastricht, rekeningnummer [rekeningnummer] van de [naam] te Maastricht. Met dit geldbedrag zou [betrokkene] voor mij een belegging doen. Dit geld zou via de heer [verdachte] bij de heer [betrokkene] terecht komen. Het geld is bij [verdachte] op de bankrekening bijgeschreven en nu zeggen zowel [betrokkene] als [verdachte] dat ze het geld niet meer hebben.
A12
Op 22 juni 2006 doet [benadeelde 5] aangifte van oplichting door verdachte. [benadeelde 5] verklaart onder meer het volgende:
[verdachte] belde me op woensdag 23 oktober 2002 op. Hij vertelde me dat hij € 25.000,00 nodig had om een tranche van een miljoen vol te maken. Ik vertrouwde hem blind en heb de dag erna het geld telefonisch overgeboekt. Hij vertelde me dat het geld veilig stond, dat het geld overgeboekt werd naar een derdenrekening in Zwitserland. Het geld zou in Zwitserland blijven staan als een soort onderpand. Ik moest het geld overboeken naar een bankrekening van een bedrijf van hem te weten [naam]. Dit heeft mijn vrouw op [datum] gedaan. [verdachte] had me verteld dat hij het geld van [naam] over zou boeken naar de derdenrekening in Zwitserland. Ik weet dat later in een brief, gedateerd [datum] melding wordt gemaakt van een rendement van 10% en een mogelijke bonus. [verdachte] heeft me duidelijk gezegd dat het geld bedoeld was voor een investeringsprogramma. Het klopt dat hij de gelden binnen een jaar zou terugbetalen. Het ging niet om een overbruggingskrediet of een lening, maar om een investeringsprogramma. Ik verwijs hierbij naar de brief van [datum]. Hierin staat niks van een lening. Ik wist er niets van dat er andere inleggers met mijn geld werden terugbetaald. Over het onroerend goed van [naam] heb ik nog nooit gehoord. [verdachte] heeft naar mij toe altijd het idee gegeven dat het wel goed kwam. Ik heb tot op heden niets terug ontvangen. Ik heb nu een andere smaak van hetgeen gebeurd is. Met name dat met mijn geld andere mensen zijn terug betaald. Dat het geld niet gebruikt is waarvoor het naar mijn mening bestemd was.
A13
Op 12 juli 2006 doet de heer [naam] van [benadeelde 9] aangifte van oplichting door verdachte. [naam] verklaart onder meer het volgende:
Eind augustus/begin september 2002 belde [verdachte] me op met een beleggingsvoorstel. Hij vertelde me dat hij mijn geld wilde gebruiken als participatie in een onderpand voor een belegger om onroerend goed te kopen. Ik meen dat hij aangaf dat de participatie minimaal 25.000 euro moest zijn. Hij vertelde dat het snel moest gebeuren omdat de sluitingstermijn binnen een dag of tien zou zijn. Ik zou een rendement van 8% per jaar krijgen en per maand zou dit € 250,00 opbrengen. Verder gaf hij mij aan dat deze participatie risicoloos was omdat deze als onderpand zou dienen. Het geld zou op een geblokkeerde rekening gestort worden en zou daar zeker een jaar staan. Doordat dit geld dan op een geblokkeerde rekening stond kon dit geld dienen als zekerheid om hiermee financiën los te krijgen voor de aankoop van onroerend goed in het buitenland. Enkele dagen later bevestigde hij mij nogmaals dat deze belegging geheel risicoloos zou zijn. Het geld zou namelijk geblokkeerd worden. Hij vertelde me dat ik het geld telefonisch moest overboeken naar de bankrekening met het nummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte]. Vervolgens heb ik via mijn computer een bedrag van € 25.000 overgeboekt van een bankrekening van mijn BV [benadeelde 9] naar de eerder genoemde bankrekening van [verdachte]. Deze overboeking heeft op 13 september 2002 plaatsgevonden. Korte tijd later belde hij mij op met de mededeling dat hij nog zo’n participatie had. Hij sprak weer over een geblokkeerde rekening en hij sprak weer over het feit dat deze inleg als onderpand zou dienen voor aan te schaffen onroerend goed. Het verschil met de vorige participatie was dat het rendement hoger zou zijn namelijk 10% op jaarbasis en dat het pas op het eind van het jaar uitbetaald zou worden. Ik heb daarom daarop op 21 oktober 2002 via telebankieren nogmaals een bedrag van
€ 25.000,00 overgeboekt naar [verdachte] als belegging. Ik heb geen contract gekregen. Ik heb alleen een brief gekregen gedateerd [datum] waarin hij mij de ontvangst van het bedrag van 25.000 euro bevestigt. De eerste maanden heeft [verdachte] mij een rendement van 250 euro per maand uitbetaald. Ik meen dat ik in augustus 2003 voor het eerst geen rendement uitbetaald kreeg. Ik ben in augustus/september 2003 [verdachte] gaan opbellen met de vraag waar mijn rendementen bleven. Hij vertelde me dat hij een probleem had met de bank in Zwitserland.
[verdachte] heeft nooit of te nimmer gesproken over een lening of overbruggingskrediet. Hij sprak tegen mij altijd over een onderpand als voor een belegging op een geblokkeerde rekening. Mijn inleg was safe. Mijn geld zou voor hele andere doeleinden gebruikt worden. Namelijk voor het doel dat ik reeds diverse malen in deze verklaring omschreven heb. Kennelijk is mijn geld niet voor dit doel gebruikt. Mijn ingelegde geld heb ik nooit terug gezien.
A14
Op 4 augustus 2006 doet de heer [benadeelde 10] aangifte van oplichting. [benadeelde 10] verklaarde hierbij onder meer het volgende:
In oktober 2002 ben ik telefonisch benaderd door [verdachte]. Hij deelde me mede dat hij bezig was met een investeringsprogramma. De minimale inleg was 25.000 euro en het rendement zou maximaal tien procent zijn. Ik overhandig u hierbij een fotokopie van een brief van [naam] van
[datum], ondertekend door [verdachte], waarin de voorwaarden omschreven zijn. [verdachte] sprak over een investeringsprogramma waarvan de looptijd 1 jaar zou zijn. Na dit jaar zou ik mijn geld terug kunnen krijgen en dan zouden we kunnen kijken wat we met dit geld zouden gaan doen. Ik vertrouwde [verdachte] omdat hij een goede vriend van me is en omdat hij een financieel expert is. Verder wekte het bij mij vertrouwen dat het programma via [naam] liep.
[verdachte] gaf me door dat ik het geld moest overboeken op een rekening van [naam]. [verdachte] zou dit geld dan doorboeken. [verdachte] had mij uitgelegd dat ik het kapitaal iedere maand zou kunnen opnemen. Het kapitaal zou wel voor een jaar worden uitgezet. Er was geen sprake van een overbruggingskrediet of lening. Hij heeft duidelijk gezegd dat het een investeringsprogramma betrof. Ik vind het hoogst asociaal dat hij mijn geld niet heeft overgeboekt naar het investeringsprogramma maar heeft gebruikt om andere mensen mee terug te betalen. Als ik dat had geweten had ik hem natuurlijk dit geld niet gegeven. Ik op 3 juli 2003 een brief geschreven naar [naam]. In deze brief vraag ik aan [naam] hoe het met mijn investeringsprogramma staat. In september 2003 krijg ik vervolgens een brief van de curator van [naam] dat [naam] op 8 augustus 2003 failliet is verklaard. De keren dat ik met [verdachte] hierover gesproken heb kreeg ik van [verdachte] te horen dat het geld geblokkeerd was in Zwitserland, en dat dit geld vrijgegeven moest worden. Ik heb tot op heden niets terug ontvangen.
A15
Op 26 juni 2006 doet [benadeelde 11] aangifte tegen [naam]en [naam]. [naam] en [naam] offreerden [benadeelde 11] de deelname aan een chequeprogramma in Nederland. Het kapitaal zou op een rekening van [benadeelde 11] blijven en door bewijzen van aanwezig kapitaal winsten van wel 800% per half jaar garanderen. [benadeelde 11] zou hiertoe een rekening openen bij de [naam] te Maastricht. Door toedoen van genoemde [naam] is door [benadeelde 11] op 12 februari 2003 een bedrag van 999.931,94 gestort op de [naam]rekening van verdachte (rekeningnummer [nummer]).
A16
Verdachte heeft ten overstaan van de FIOD op 25 november 2005 onder meer het volgende verklaard:
Mensen hebben op basis van het vertrouwen dat ze in mij hadden, gelden getransfereerd. De getransfereerde bedragen bestonden uit de volgende categorieën:
De 2e categorie bestond uit:
- [benadeelde 4] .
- Verder bestond deze categorie uit [benadeelde 8]. [naam] was ook van het bedrijf [bedrijf 6].
- [benadeelde 1], junior en senior.
De 3e categorie bestond uit:
- [benadeelde 10], dit is een vriend van mij;
- [naam], dit is een bedrijf in [adres] van [benadeelde 5], een vriend en tevens klant van mij.
- [benadeelde 9] Eigenaar is [naam]. Hij was een vriend en klant van mij.
Ten aanzien van categorie 2 kan ik het volgende vertellen. Het zal hebben gespeeld eind 2001 begin 2002. De betreffende mensen hebben het geld overgeboekt op een rekening bij de[naam] in Luxemburg op naam van [naam]. [betrokkene] junior en ikzelf waren gemachtigd tot deze rekening. Zelf heb ik feitelijk niet beschikkingsmacht uitgeoefend ten aanzien van deze rekening. Plus minus € 500.000 is door deze categorie mensen overgeboekt. Het geld zou worden belegd. Het geld zou daarbij op dezelfde bank blijven staan dan wel overgeboekt op een andere bankrekening bij een andere bank in Luxemburg op naam van [naam]. Het idee kwam van [betrokkene] senior. Er zou voor die € 500.000 een bankgarantie worden gekocht en vervolgens weer worden verkocht. Hiervoor werd dan weer een waardepapier gekocht die vervolgens weer werd verkocht. Bij deze categorie zou per jaar 70% rendement worden uitbetaald. Dit is ook zo toegezegd door mij aan de klanten. De toezegging van 70% heb ik gedaan omdat [betrokkene] had gezegd dat ik dat kon toezeggen. Ik weet niet wat er met het geld is gebeurd nadat het was gestort op de bankrekening bij de [naam]. De aankoop van waardepapieren is niet gebeurd. Ik weet niet waar het geld is. Ik geloofde [betrokkene] senior dat er geen risico was. Er zou immers twee zekerheden zijn, namelijk het onroerend goed in Duitsland op naam van [naam] en het geld op de bankrekening in Zwitserland op naam van [naam]. [betrokkene] senior heeft destijds in 2002/2003 mondeling uit hoofde van [naam] verklaard, hetgeen schriftelijk werd bevestigd rond augustus 2003 door [betrokkene] junior, dat hij het geld van de bankrekening in Zwitserland zou gebruiken voor het terugbetalen van de gelden op het moment dat de blokkade zou worden opgeheven. Ik heb [betrokkene] senior steeds vertrouwd en dat hij de toegezegde gestelde zekerheden zou gebruiken om de gelden terug te betalen.
Ten aanzien van de categorie 3 kan ik het volgende vertellen.
De mensen hebben circa € 150.000 a € 170.000 overgeboekt naar mijn privé-rekening bij de
[naam] en naar een rekening van een BV van mij, te weten [naam], bij de [naam]. Bij deze categorie is nooit sprake geweest van beleggingen. Het ging hierbij om een overbruggingskrediet of lening. Als zekerheid werden gesteld het onroerend goed van [naam] en de bankrekening in Zwitserland. Er is een rente beloofd van circa 8%. De gelden zouden binnen 1 jaar worden terugbetaald uit de vrij gekomen gelden van de bankrekening in Zwitserland, dan wel uit de opbrengsten uit de verkoop van het onroerend goed van [naam]. Tot op heden hebben deze mensen de gelden nog niet terugontvangen. Met het aangetrokken geld werden inleners terugbetaald of het toegezegde rendement uitbetaald.
Recapitulerend zijn alle mensen van de genoemde categorieën tot op heden nog niet terugbetaald.
A17
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 april 2012 ten aanzien van de ten laste gelegde feiten en de verschillende hierboven genoemde categorieën investeerders onder meer het volgende verklaard:
Tot de categorie-2 cliënten behoorden onder meer [benadeelde 8], [benadeelde 4]. [benadeelde 5], [benadeelde 9] en de heer [benadeelde 10] waren categorie-3 cliënten. Het verschil in categorie zat hem in de bestemming van het geld dat ik van hen ter beschikking kreeg.
Ten aanzien van de categorie-2 cliënten:
A17.1
Het geld dat ik kreeg van de categorie-2 cliënten werd gestort op een bankrekening in Luxemburg. Dit geld zou in een investeringsprogramma op naam van [naam] komen. Het geld zou vervolgens worden doorgestort naar een geblokkeerde rekening waar ik alleen bevoegd voor zou worden. Het investeringsprogramma hield in dat het geïnvesteerde geld zou worden gebruikt voor de aan- en verkoop van waardepapieren. Het klopt dat het geld op een Luxemburgse bankrekening op naam van [naam] is gestort. Ik had beschikkingsmacht over deze bankrekening. Ik was bevoegd om te tekenen. Ik heb zelf niets met het geld gedaan. Het geld is op de bankrekening van [naam] gestort en zou vervolgens in een investeringsprogramma komen. Ik weet niet precies hoe lang het geduurd heeft maar ik kreeg op een bepaald moment bericht van [betrokkene] (het hof begrijpt: [betrokkene] ) [betrokkene] dat het investeringsprogramma niet door ging. Ik heb zelf niets met het geld gedaan. Ik had geen harde afspraken met [betrokkene] over wat hij met het geld ging doen. Dat is allemaal op basis van vertrouwen gegaan. Ik kende [betrokkene] op dat moment een jaar of twee en was veelvuldig met hem op pad geweest. Ik had van mijn kant uit vertrouwen richting hem. Ik heb gezegd dat het geld geïnvesteerd zou worden maar het geld is verdwenen. Ik heb hier meerdere keren vragen over gesteld aan [betrokkene] maar hij heeft mij steeds gerust weten te stellen dat het allemaal goed zou komen. Er was ook zekerheid in de vorm van een rekening bij de [naam]. Die zekerheid heeft mij steeds gerust gesteld, omdat op deze rekening voldoende geld stond om de geïnvesteerde bedragen te dekken. Deze rekening is door de bank geblokkeerd in het kader van onderzoek. Ik had niet de beschikking over het geld op deze rekening. Voor mij is het steeds duidelijk geweest dat de rekening gedeblokkeerd zou worden en dat ik dan de vrije beschikking zou hebben over het geld. Ik had een algemene volmacht om [naam] te vertegenwoordigen. Het geld dat gestort is door de categorie-2 cliënten zou door [betrokkene] worden geïnvesteerd. Ik heb tegen die cliënten gezegd dat het geld dat zij hadden ingelegd, zou worden geïnvesteerd. Ik had het vertrouwen dat het geïnvesteerd zou worden. Het rendement van 80% had betrekking op het bedrag dat ingelegd werd. Ik ben misschien goedgelovig geweest maar cijfermatig klopte het verhaal wel. Ik was er heilig van overtuigd dat het zo zou kunnen werken. Ik geloofde de berekeningen en ik geloofde ook de mensen die er achter zaten.
De ingelegde gelden zijn nooit terug gekomen. Er was contractueel niets geregeld. Ik was samen met [betrokkene] bevoegd om te tekenen voor de bankrekening van [naam]. We konden ieder afzonderlijk over deze rekening beschikken. We hadden wel de afspraak dat we niets zouden doen zonder elkaars toestemming. We hebben die afspraak mondeling gemaakt, we hebben hierover bij de bank niets vastgelegd. De afspraak was dat wanneer de gelden op de rekening van [naam] waren binnen gekomen, er een vervolgtraject zou komen waarbij de gelden op een geblokkeerde rekening zouden komen waarvoor ik alleen bevoegd zou zijn om te tekenen. In de discussie die ik met [betrokkene] heb gehad toen ik vroeg hoe het met de geïnvesteerde gelden zat, is de rekening bij [naam]naar voren geschoven als zekerheid. Voor mij was het toen duidelijk dat er gelden vrij zouden komen van deze rekening, alleen niet wanneer. [naam] had een negatief eigen vermogen van
3 miljoen euro. Ik wist dat op basis van een taxatierapport. De balanspositie van [naam] is voor mij nooit geheim geweest.
De brief aan [benadeelde 4] op pagina 976 van het dossier is feitelijk een soort van standaardbrief die is gestuurd aan meerdere categorie-2 klanten. De buitenlandse off-shore vennootschap die is genoemd in de brief is [naam]. Ik had op grond van een algemene volmacht de bevoegdheid [naam] te vertegenwoordigen.
Ik heb hetgeen ik in de brief van 12 maart 2002 aan [benadeelde 4] heb geschreven (pagina 979 van het dossier) zo van [betrokkene] doorgekregen en met hem besproken. [betrokkene] zei mij dat de afspraken met de programmamanager definitief waren. Er zit niet veel tijd tussen het moment dat de inleg heeft plaatsgevonden en de datum waarop ik deze brief heb geschreven. Ik had bericht gekregen dat het allemaal door zou gaan en op grond van dat bericht heb ik deze brief geschreven. Ik heb diverse keren met [betrokkene] contact gehad. Hij vertelde mij dat alles in orde was en dat iedereen zijn geld zou krijgen.
Ten aanzien van de categorie-3 cliënten:
A17.2
De bedoeling van het geld dat was ingelegd door de categorie-3 cliënten was anders dan die van het geld dat gestort werd door de categorie-2 cliënten. De bedragen die door de categorie-3 cliënten zijn ingelegd zijn gestort op een [naam]-rekening in Amsterdam en op de rekening van [naam] Mijn bedoeling van het geld was om het als overbruggingsfinanciering te gebruiken. Ik wilde dat geld aanwenden als overbrugging. Niet alleen voor mijn eigen verplichtingen maar ook ten behoeve van de verplichtingen van [naam]. Tijdens het eerste verhoor bij de FIOD heb ik verklaard dat in mijn belevingswereld sprake was van een overbruggingsfinanciering. Tijdens het tweede verhoor bij de FIOD zijn mij verklaringen van de inleggers voorgehouden waaruit blijkt dat zij dachten dat het door hen ingelegde geld door mij belegd zou worden. Het is bij de inleggers in ieder geval zo over gekomen dat het geld voor beleggingen gebruikt zou worden. Mijn bedoeling was om het ingelegde geld te gebruiken als overbruggingskrediet maar het is bij de mensen duidelijk overgekomen als een belegging. Het ingelegde geld is uiteindelijk ook deels privé aangewend maar absoluut niet voor luxe uitgaven. Ik heb het geld gebruikt voor verplichtingen van [naam] aan [naam]. De verplichtingen aan [naam] hingen samen met de verplichtingen aan de heer [naam]. Er is niet belegd met het geld dat is ingelegd door de categorie-3 cliënten. Het geld van de categorie-3 cliënten werd in de periode midden 2002 tot eind 2002 gestort. Dat was in de periode na de periode dat het geld van de categorie-2 cliënten was gestort. De gelden van de categorie-3 cliënten zijn niet gestort op de rekening van [naam], omdat het mooie product zoals dat er zou komen voor de categorie-2 cliënten op dat moment ook nog niet tot dragen was gekomen. Het was inmiddels midden/eind 2002 en er was nog geen resultaat behaald met de door de categorie-2 cliënten ingelegde gelden. Ik heb daarover gesprekken gevoerd met [betrokkene] en hij heeft mij toen gerust weten te stellen dat het goed zou komen met de gelden van de categorie-2 cliënten. Omdat er nog helemaal geen resultaat was, wilde ik echter met de nieuwe beleggers niet hetzelfde doen. Er is uiteindelijk niets terug betaald aan de categorie-3 cliënten. Er is een paar keer 1% rente uitbetaald. Er zijn diverse privébetalingen gedaan, er zijn diverse betalingen aan[naam] betaald en er zijn een aantal verplichtingen van [naam] voldaan.
Het klopt dat de brief aan [naam] d.d. [datum] een standaardbrief was die ik naar alle categorie-3 cliënten heb gestuurd. Ik weet niet of er ooit daadwerkelijk is belegd bij de
[naam].
Ten aanzien van het door [benadeelde 3] gestorte bedrag van € 180.000,-:
A17.3
[benadeelde 3] behoorde niet tot een categorie cliënten. Ik heb nooit contact gehad met
[benadeelde 3]. Het geld van [benadeelde 3] is overgeboekt door een notaris uit Duitsland.
[betrokkene] had aangekondigd dat er geld gestort zou worden. Dat geld is gestort op de
[naam]-rekening die op mijn naam stond. Ik kende [benadeelde 3] niet. Het geld is vermoed ik begin 2003 op mijn rekening gekomen. Ik heb het geld van [benadeelde 3] gebruikt voor een aantal zaken, onder meer een betaling aan [naam] en ik heb het verrekend met een aantal betalingen die ik al had gedaan voor [naam].
Ten aanzien van het door [benadeelde 11] gestorte bedrag van € 999.931,94,-:
A17.4
Ik heb contact gehad met een zekere mevrouw [naam]. [benadeelde 11] zou hebben willen investeren in een investeringsprogramma bij een bank in Duitsland. Mevrouw [naam] heeft mij gebeld dat [benadeelde 11] het geld had overgeboekt. Bij het eerste contact met mevrouw [naam], heb ik mijn bankgegevens gegeven. Ik ben vervolgens naar de [naam] gegaan en heb gevraagd of het bedrag was binnen gekomen. Een medewerker vertelde mij dat hij het op de rekening niet kon zien. Ik heb vervolgens nog een keer gebeld en gezegd dat het geld wel degelijk op mijn rekening zou moeten staan. Ik heb vervolgens contact gehad met de afdeling buitenlands betalingsverkeer van [naam] en zij hebben mij gezegd dat het geld was overgeboekt naar een Nederlandse rekening. Ik ben naar mijn kantoor gegaan en heb vervolgens een telefoontje gekregen van de bank dat alles in orde was en dat het geld van [benadeelde 11] was overgeboekt op mijn rekening. Ik heb vervolgens contact gehad met mevrouw [naam] en gevraagd wat [benadeelde 11] verwachtte. Zij heeft mij gezegd dat hij het na een jaar weer ter beschikking wilde hebben met een redelijk rendement. [benadeelde 11] heeft € 1.000.000,00 ter beschikking gesteld. Ik heb dit geld deels belegd. Van de rest van het geld van [benadeelde 11] is het grootste gedeelte naar [naam] gegaan. Dat hing samen met de verplichtingen die ik had aan [naam]. Ik heb aan de verplichtingen die ik aan [naam] had met deze betaling voldaan. Er zijn verder nog een paar kleine betalingen gedaan met het geld van [benadeelde 11] waaronder een betaling aan [naam] en enkele privébetalingen. Ik heb [benadeelde 11] nooit geld terug betaald. Het geld van [benadeelde 11] is voor het grootste deel naar [naam] gegaan.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
A17.5
Er zijn gelden aangetrokken van klanten van [naam]. Ik kende deze klanten al langer of het waren vrienden of kennissen. Deze klanten stonden niet in relatie tot elkaar. Het waren deels vrienden, deels bekenden en deels klanten.
Ik heb vrijwel steeds met hen gecommuniceerd middels brieven op naam van
[naam]. Ik ben degene die steeds die brieven heeft gestuurd. Dat waren geen andere personen die werkzaam waren bij [naam].
B
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voor zover het betreft de zaken [benadeelde 4], [benadeelde 1], [benadeelde 8]
B1.1
Kort weergegeven is onder 1 onder meer ten laste gelegd dat verdachte in de periode van juli 2001 tot en met januari 2003 valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
a) een beleggingsaanbod heeft gedaan aan bovengenoemde cliënten met de looptijd van een jaar en met waarborgen voor de veiligstelling van de inleg;
b) de garantie heeft gegeven dat verdachte vertegenwoordigingsbevoegd zou zijn uit hoofde van een algehele volmacht binnen de vennootschap die de investering zou aangaan;
c) aan de investeerders hebben medegedeeld dat zij na afloop van de looptijd de inleg altijd terug zouden krijgen en dat de investering op geen enkel moment risicodragend zou zijn;
d) aan de investeerders hebben medegedeeld dat de investering zou worden overgeboekt naar een geblokkeerde rekening en dat de investering een gegarandeerd rendement zou opleveren.
Vorengenoemde punten onder a) tot en met d) zouden ondermeer een samenweefsel van verdichtsels opleveren waardoor genoemde [benadeelde 4], [benadeelde 1], [benadeelde 8] (de categorie-2 cliënten) werden bewogen tot afgifte van een geldbedrag.
B1.2
Op grond van de hiervoor onder A genoemde feiten en omstandigheden kan voldoende worden vastgesteld dat de genoemde personen (categorie-2 cliënten) het geldbedrag hebben gestort omdat door verdachte (de onder meer onder a tot en met d genoemde) garanties en voorwaarden waren gegeven. Zij ontleenden hieraan het vertrouwen dat het geld zou worden geïnvesteerd in een deugdelijk beleggingsproject en dat zij daarbij geen enkel risico liepen het geld kwijt te raken. Het geld is vervolgens gestort op een rekening van [naam] over welke rekening verdachte weliswaar gerechtigd was te beschikken, doch, in de periode na het storten van het geld door de inleggers, geen enkele handeling meer heeft verricht. Verdachte heeft derhalve geen enkele betrokkenheid gehad bij de verdere bestemming dan wel besteding van de gelden nadat zij op de rekening van [naam] bij de [naam] waren gestort.
B1.3
In het licht van hetgeen nadat het geld gestort was, bekend werd, namelijk dat het investeringsprogramma niet doorging en de gelden met onbekende bestemming van de rekening van [naam] zijn verdwenen, kan worden gesteld dat verdachte een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot de door de categorie-2 cliënten ingelegde bedragen.
De vraag die echter moet worden beantwoord is of verdachte de persoon is geweest die van goede wil is geweest en naar aanleiding van een hem (door [betrokkene]) voorgelegd beleggingsproduct – waarin hij zelf ook geloofde – de genoemde personen (categorie-2 cliënten) heeft bewogen tot het storten van een geldbedrag op de rekening van
[naam] ten behoeve van dit beleggingsproduct en lopende het traject tot de conclusie is gekomen dat de gelden niet zijn gebruikt voor dit beleggingsproject, dan wel
dat verdachte de persoon is geweest die willens en wetens een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven ten einde de genoemde personen geld afhandig te maken om het vervolgens te gebruiken voor heel andere doeleinden.
Het hof is van oordeel dat voor het tweede alternatief, mede gelet op hetgeen hiervoor onder A is weergegeven onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Daarom dient verdachte op dit punt het voordeel van de twijfel te genieten en te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde voor zover dat ziet op oplichting van de zogenoemde categorie-2 cliënten, te weten [benadeelde 4], [benadeelde 1], [benadeelde 8].
B1.4
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige handeling heeft verricht dan wel enige betrokkenheid heeft gehad bij de besteding van de gelden en niet gebleken is dat de ingelegde gelden, nadat de gelden gestort waren op de rekening van [naam], op enigerlei wijze aan verdachte zijn toegekomen, kan evenmin bewezen worden dat verdachte zich deze gelden wederrechtelijk heeft toegeëigend, zodat het hof ten aanzien van de door [benadeelde 4], [benadeelde 1], [benadeelde 8] gestorte gelden evenmin tot bewezenverklaring van verduistering komt, zoals onder 1 meer subsidiair ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde voor zover het ziet op het oplichten van [benadeelde 3]
B2
Uit de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder A weergegeven kan niet worden afgeleid dat verdachte, dan wel de in de tenlastelegging (onder subsidiair) genoemde vennootschappen, [benadeelde 3] op enigerlei wijze hebben bewogen om het geld naar de bankrekening van verdachte bij de [naam] over te maken. [benadeelde 3] verklaart immers ook zelf dat [betrokkene] met het geldbedrag een belegging voor hem zou doen en dat hij daarvoor het geldbedrag moest overmaken naar de [naam]rekening van verdachte. [benadeelde 3] heeft hiertoe vooraf, blijkens zijn eigen verklaring alsmede de verklaring van verdachte, geen enkel contact met verdachte gehad.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde voor zover dat ziet op (opdracht geven tot en/of feitelijk leiding geven aan) het oplichten van [benadeelde 3].
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
B3.1
Evenals de rechtbank acht het hof op grond van de onder A genoemde feiten en omstandigheden niet wettig en overtuigend bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde vennootschappen een strafrechtelijk relevante rol hebben gespeeld bij het feit zoals onder 3 ten laste gelegd. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde voor zover het ziet op het door [benadeelde 3] gestorte bedrag van € 180.000,00
B3.2
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals onder A weergegeven alsmede hetgeen hiervoor onder B2 is overwogen komt het hof evenmin tot bewezenverklaring van het onder
3 subsidiair ten laste gelegde, voor zover dat ziet op het door [benadeelde 3] gestorte bedrag van € 180.000,00. Het hof zal verdachte op dit punt dan ook vrijspreken van het onder
3 subsidiair ten laste gelegde.
C
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
C1
De raadsman heeft namens verdachte bepleit dat verdachte ten aanzien van de categorie-3 cliënten ([benadeelde 9], [benadeelde 5] en [benadeelde 10]) dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde ((opdracht geven tot/feitelijk leiding geven aan) oplichting) nu verdachte – aldus de raadsman – noch het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling heeft gehad noch zich heeft bediend van enig oplichtingsmiddel.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
C2.1
Oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht bestaat hierin dat iemand met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling door een nader in de tenlastelegging te omschrijven middel wordt bewogen tot het leveren van een bepaalde prestatie. Oplichtingsmiddelen kunnen zijn het aannemen van een valse naam of hoedanigheid, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtselen.
C2.2
Uit de hiervoor onder A weergegeven feiten en omstandigheden blijkt:
- dat verdachte in zijn hoedanigheid van financieel adviseur eind september/begin augustus 2002 een beleggingsvoorstel heeft gedaan aan [benadeelde 9]
- dat verdachte [benadeelde 9] d.d. 11 september 2002 een brief heeft gestuurd waarin hij – onder meer – het volgende schrijft:
• Kern van het product is dat het geld van de investeerder dient als proof of funds voor een trader die waardepapieren aankoopt en verkoopt.
• De investeerder loopt geen enkel risico, zijn geld dient op geen enkele wijze als zekerheid voor de transacties of de kredietlijn.
• Wij staan voor het ingelegde kapitaal in.
• Het verwachte rendement bedraagt per maand minimaal 1%.
Het bankrekeningnummer is [nummer] t.n.v. [verdachte], bij de [naam] te Maastricht. (zie A5)
- dat [benadeelde 9] vervolgens op 13 september 2002 een bedrag van € 25.000,00 op de genoemde bankrekening van verdachte heeft gestort en vervolgens op 21 oktober 2002 nogmaals een bedrag van € 25.000,00 (zie A6);
- dat het geld nimmer aan [benadeelde 9] terug is betaald (zie A13) ;
- dat verdachte het geld nimmer heeft belegd maar als overbruggingsfinanciering heeft gebruikt om te kunnen voldoen aan zijn eigen verplichtingen (zie A16 en A17.2).
C2.3
Anders dan de raadsman merkt het hof de mededelingen die verdachte aan [benadeelde 9] heeft gedaan zoals hiervoor weergegeven, welke mededelingen in strijd met de waarheid waren zoals blijkt uit de verklaring van verdachte, aan als een samenweefsel van verdichtsels in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte trad op als financieel adviseur en [benadeelde 9] was een cliënt en goede vriend van verdachte en had een groot vertrouwen in hem. Verdachte heeft met dit samenweefsel van verdichtsels dit vertrouwen beschaamd en [benadeelde 9] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van in totaal € 50.000,00 welk geldbedrag verdachte vervolgens is gaan gebruiken om aan zijn eigen verplichtingen te kunnen voldoen. Hiermee is naar het oordeel van het hof ook het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.
C2.4
Uit de hiervoor onder A weergegeven feiten en omstandigheden blijkt:
- dat verdachte in zijn hoedanigheid van financieel adviseur in oktober 2002 een beleggingsvoorstel heeft gedaan aan de heer [benadeelde 5] en de heer [benadeelde 10].
- dat verdachte [benadeelde 5] en [benadeelde 10] d.d. [datum] een brief heeft gestuurd waarin hij – onder meer – het volgende schrijft:
• Ik beoordeel het investeringsprogramma als positief daar uw kapitaal is afgedekt als risicoloos;
• Totaal bedrag investering maximaal 1 miljoen Euro, minimum participatie 25.000 Euro.
• Rente 10% met mogelijke bonus afhankelijk van rendement investeringsprogramma. Kapitaal is maandelijks opvraagbaar; rendement dan naar evenredigheid.
• Geïnvesteerd kapitaal afgedekt door geblokkeerde bankrekening in Zwitserland.
• Hierna merk ik nog op dat een garantie voor het rendement niet gegeven mag worden, echter het saldo van de geblokkeerde rekening is voldoende hoog om ook het rendement van 10% te kunnen betalen. Het uitbetalen van een bonus is zeer waarschijnlijk.(zie A7)
- dat [benadeelde 5] op [datum] een bedrag van € 25.000,00 heeft gestort op de bankrekening van [naam] en [benadeelde 10] op 26 oktober 2002 een bedrag van € 25.000,00 heeft gestort op de bankrekening van [naam] (zie A8);
- dat het geld nimmer aan [benadeelde 5] en [benadeelde 10] terug is betaald (zie A12 en A14) ;
- dat verdachte het geld als overbruggingsfinanciering heeft gebruikt om te kunnen voldoen aan zijn eigen verplichtingen (zie A16 en A17.2).
C2.5
Ook ten aanzien van de mededelingen die verdachte aan [benadeelde 5] en [benadeelde 10] heeft gedaan zoals hiervoor weergegeven, welke mededelingen eveneens in strijd met de waarheid waren zoals blijkt uit de verklaring van verdachte, is het hof van oordeel dat deze dienen te worden aangemerkt als een samenweefsel van verdichtsels in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte trad op als financieel adviseur en ook de heren [benadeelde 5] en [benadeelde 10] waren cliënten en goede vrienden van verdachte die een groot vertrouwen in hem hadden. [benadeelde 5] verklaart hierover letterlijk dat hij verdachte blind vertrouwde. Verdachte heeft met dit samenweefsel van verdichtsels dit vertrouwen beschaamd en zowel [benadeelde 5] als [benadeelde 10] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van € 25.000,00 welk geldbedrag verdachte vervolgens is gaan gebruiken om aan zijn eigen verplichtingen te kunnen voldoen. Hiermee is naar het oordeel van het hof ook ten aanzien van de door [benadeelde 5] en [benadeelde 10] gestorte bedragen het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling wettig en overtuigend bewezen.
C2.6
Gelet op het vorenstaande dient het verweer voor zover betrekking hebbende op de ten laste gelegde oplichting van de categorie-3 cliënten te worden verworpen.
C3.1
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, te weten verduistering van het door [benadeelde 3] gestorte bedrag van € 180.000,00, nu – aldus de raadsman – geen sprake is van het opzettelijk wederrechtelijk toeëigenen van het geldbedrag van € 180.000,00. Bovendien is – aldus de raadsman – gelet op de verwantschap met het onder 3 ten laste gelegde geen sprake van het ‘anders dan door misdrijf’ onder zich hebben.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
C3.2
Op 17 januari 2002 heeft de heer [benadeelde 3] onder vermelding van ‘investment’ een bedrag van € 180.000,00 overgemaakt op de (privé)bankrekening van verdachte (zie A9). Verdachte is dit geld vervolgens zonder nader te informeren naar het doel van deze storting gaan gebruiken om een aantal verplichtingen van hem zelf te kunnen voldoen (zie A17.3).
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat verdachte, in het bijzonder gelet op het feit dat het geld met de omschrijving ‘investment’ op zijn rekening is gestort, er zonder onderzoek niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat sprake was van een bedrag van en voor [naam].
Verdachte moest op grond hiervan zich op zijn minst bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat het geld niet van en voor [naam] was, en heeft door het geld, zonder nader onderzoek te doen, te gebruiken voor andere doeleinden minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het wederrechtelijk toeëigenen van het geld.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat verdachte voldoende liquiditeiten tot zijn beschikking had om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen zodat hij in staat was om het door [benadeelde 3] gestorte bedrag terug te betalen. In tegendeel, verdachte heeft zelf verklaard dat hij het geld heeft gebruikt om aan een aantal (financiële) verplichtingen te kunnen voldoen.
De stelling van de raadsman dat verdachte solvabel genoeg was om het gestorte bedrag terug te betalen acht het hof op grond van het dossier dan ook op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Het verweer dat geen sprake is van het ‘anders dan door misdrijf’ onder zich hebben dient gelet op de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde met betrekking tot het door [benadeelde 3] gestorte bedrag (zie hiervoor onder B3.2), reeds te worden verworpen.
C3.3
Gelet op het vorenstaande dient het verweer voor zover betrekking hebbende op de onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde verduistering van het door [benadeelde 3] gestorte bedrag te worden verworpen.
C4.1
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde verduistering van het door [benadeelde 11] gestorte bedrag van bijna € 1.000.000,00 nu – aldus de raadsman – geen sprake is van het opzettelijk wederrechtelijk toeëigenen van het door [benadeelde 11] gestorte geldbedrag. Bovendien was verdachte – aldus de raadsman – solvabel genoeg en was er geen sprake van een situatie op grond waarvan terugbetaling niet mogelijk zou zijn.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat vrijspraak van verduistering dient te volgen ten aanzien van het bedrag dat door verdachte middels [naam] is belegd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
C4.2
Op 12 februari 2003 heeft [benadeelde 11] een bedrag van € 999.931,94 overgemaakt op de (privé)bankrekening van verdachte (zie A15). Verdachte is dit geld vervolgens grotendeels gaan gebruiken om een aantal verplichtingen van hem zelf te kunnen voldoen. Verdachte verklaarde verder dat een deel (ruim € 200.000,00) van het geld belegd is door ene [naam] (zie A17.4). Vaststaat dat verdachte het geld onder zich heeft gekregen uit hoofde van zijn functie van financieel adviseur en/of vermogensbemiddelaar ten einde het voor de periode van een jaar te beleggen. Doordat verdachte het geld niet belegd heeft maar daarmee allerlei verplichtingen heeft voldaan die hij had aan andere (eerdere investeerders) alsmede privébetalingen heeft gedaan, heeft verdachte zich het geld wederrechtelijk toegeëigend.
Van het geldbedrag van € 232.000,00 dat, volgens zeggen van verdachte, aan [naam] ter belegging zou zijn overgemaakt is naar het oordeel van het hof op geen enkele manier aannemelijk geworden dat dit geld daadwerkelijk belegd is. Ook ten aanzien van dit bedrag is het hof derhalve van oordeel dat verdachte het zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting evenmin gebleken dat verdachte voldoende liquiditeiten tot zijn beschikking had om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen zodat hij in staat was om het door [benadeelde 11] gestorte bedrag terug te betalen. In tegendeel, op het moment dat het bedrag van € 999.931,94 op de bankrekening van verdachte bij de [naam] werd gestort had deze rekening een negatief saldo van ruim
€ 80.000,00 (zie voetnoot 18) De stelling van de raadsman dat verdachte, gelet op de bankrekening bij de [naam], zijn privévermogen en een aandeel in een onroerend goed portefeuille, solvabel genoeg was om het gestorte bedrag terug te betalen acht het hof op grond van het dossier op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
C5
Op grond van vorengenoemde onder A weergegeven feiten en omstandigheden alsmede hetgeen hiervoor onder C1 tot en met C4 is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat het onder 1 primair en meer subsidiair, onder 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden als hierna weergegeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en meer subsidiair, onder 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
* [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 50.000,- euro en
* [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro en
* [benadeelde 10] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot 25.000,- euro,
hierin bestaande dat verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een beleggingsaanbod heeft gedaan met een looptijd van een jaar en met waarborgen voor de veiligstelling van de inleg en dat voornoemde personen na afloop van de looptijd de inleg altijd zouden terugkrijgen en dat de investering op geen enkel tijdstip risicodragend zou zijn en/of dat de investering alleen zou worden overgeboekt naar een geblokkeerde rekening en/of dat de investering een gegarandeerd rendement zou opleveren, waardoor die personen voornoemd werden bewogen tot bovenomschreven afgiften;
en
meer subsidiair
hij op tijdstippen in de periode vanaf de maand januari 2002 tot en met de maand
januari 2003 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland opzettelijk
* een bedrag aan geld groot 180.000,- euro toebehorende aan [benadeelde 3],
welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur en/of vermogensbemiddelaar onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2:
hij op een tijdstip in de maand februari 2003 in de gemeente Maastricht, opzettelijk een bedrag aan geld groot 999.931,94 euro toebehorende aan [benadeelde 11] en welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur en/of vermogensbemiddelaar onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3, subsidiair:
hij op tijdstippen in de periode vanaf de maand juli 2001 tot en met de maand januari 2003, in Nederland, opzettelijk bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het (hierna te noemen) publiek, ter beschikking heeft gekregen en ter beschikking heeft gehad, te weten van
* [benadeelde 4] een bedrag aan geld groot 113.450,- euro en
* [benadeelde 1] een totaalbedrag groot 100.000,- euro en
* [benadeelde 8] een totaalbedrag groot 386.000,- euro en
* [benadeelde 9] een totaalbedrag groot 50.000,- euro en
* [benadeelde 5] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro en
* [benadeelde 10] een bedrag aan geld groot 25.000,- euro.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326, eerste lid, juncto artikel 57, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde en levert op:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde en levert op:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft.
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 82, eerste lid van de
Wet toezicht kredietwezen 1992, juncto artikel 57, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 1, aanhef en onder 2° juncto artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 2°, van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de
Wet toezicht kredietwezen 1992, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
D
Op te leggen straf
D1
Met betrekking tot de op te leggen straf overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft middels zijn financieel adviesbureau cliënten (soms ook tevens vrienden) aangetrokken die veel vertrouwen hadden in hem en in de beleggingsproducten die verdachte hen voorhield. Dit vertrouwen heeft hij ernstig beschaamd. Verdachte heeft in een aantal gevallen opzettelijk onjuiste informatie verschaft over het project en door oplichting geld losgeweekt. Verdachte heeft daar de vruchten van geplukt door de ingelegde gelden te gebruiken om aan andere (financiële) verplichtingen van hemzelf te kunnen voldoen. De cliënten die in deze projecten hebben belegd hebben veel geld verloren. Voorts heeft verdachte grote geldbedragen verduisterd.
Dergelijke praktijken zijn voor iemand die werkzaam is in de financiële wereld nog laakbaarder dan zij in het algemeen al zijn en het hof rekent verdachte dat dan ook zwaar aan.
D2
Bij de bepaling van de straf heeft het hof gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en voorts op de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.
D3
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 augustus 2012, waaruit blijkt dat hij één maal eerder door de strafrechter is veroordeeld voor een overtreding van de Wegenverkeerswet, en op de overige persoonlijke omstandigheden, zoals deze bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
D4
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd.
Aan de hand daarvan en alle omstandigheden in aanmerking nemend kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Aangezien het hof komt tot minder bewezen verklaarde feiten dan waarvan de rechtbank bij de op te leggen straf uit is gegaan, komt het hof tot een lagere straf dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
D5
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat de straf dient te worden verminderd omdat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
D6
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
D7
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval is het hof met de raadsman van oordeel dat de termijn moet worden gerekend vanaf de datum van het eerste verhoor van verdachte, te weten 25 november 2005.
D8
Bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 29 maart 2010 is de zaak van verdachte in eerste aanleg afgedaan. Verdachte is op 6 april 2010 in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis. Op 15 september 2011 is de zaak voor het eerst op zitting in hoger beroep behandeld en op verzoek van de verdediging aangehouden in verband met het horen van een tweetal getuigen. Bij de onderhavige uitspraak van het hof is de zaak vervolgens in hoger beroep afgedaan.
D9
Gelet op het feit dat de behandeling in eerste aanleg is afgerond met een eindvonnis ongeveer na vier jaren en vier maanden na aanvang van de hiervoor onder D7 genoemde termijn, terwijl het hof onvoldoende bijzondere omstandigheden aanwezig acht die een periode van deze duur rechtvaardigt, is het hof van oordeel dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hier in eerste aanleg geschonden is. Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Hoewel na twee jaren en vijf maanden nadat het hoger beroep is ingesteld het hof tot een einduitspraak is gekomen, is het hof van oordeel dat gelet op de omstandigheden, zoals die zich hebben voorgedaan met betrekking tot het horen van de door de verdediging opgegeven getuigen [betrokkene] in Duitsland, van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep geen sprake is.
D10
Het hof vindt in de hierboven geconstateerde schending aanleiding de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met drie maanden, zodat een gevangenisstaf voor de duur van 21 maanden resteert.
Vorderingen van de benadeelde partijen
E1
De benadeelde partijen [benadeelde 4], [benadeelde 1], [benadeelde 8], [benadeelde 9], [benadeelde 5], [benadeelde 10] en [benadeelde 3] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
E2
De benadeelde partijen zijn bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de bedragen van hun oorspronkelijke vorderingen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde 4], [benadeelde 1], [benadeelde 8]
E3
Nu ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde 4], [benadeelde 1], [benadeelde 8] terzake van de feiten , waarop hun vordering betrekking heeft, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kunnen voornoemde benadeelde partijen in hun vorderingen niet worden ontvangen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde 9], [benadeelde 5],
[benadeelde 10] en [benadeelde 3]
E4
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op het bepaalde in artikel 26 van de Faillissementswet, op geen andere wijze ingesteld kunnen worden dan door deze ter verificatie aan te melden bij de curator. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de benadeelde partijen [benadeelde 9], [benadeelde 5], [benadeelde 10] en [benadeelde 3] in hun vorderingen in deze strafzaak niet kunnen worden ontvangen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
E5
De verdediging heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen, nu oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met vervangende hechtenis, nu verdachte vanwege het faillissement niet in staat is om zijn betalingsverplichting na te komen, dé facto zou neerkomen op de executie van langdurige hechtenis. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat het niet opportuun is om in deze zaak de schadevergoedingsmaatregel op te leggen nu met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in het lopende faillissement de gelijkheid van de schuldeisers omzeild kan worden.
De verdediging bepleit daarom dat het hof zal afzien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Subsidiair bepleit de verdediging de schadevergoedingsmaatregel wel op te leggen doch met een vervangende hechtenis van uiterlijk één dag.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
E6
Het gestelde faillissement is bij de beoordeling van een individuele vordering benadeelde partij, gelet op het hiervoor onder E4 overwogene, een bepalend gegeven. Dat bepalende karakter heeft het naar het oordeel van het hof niet bij de vraag of wel of niet een schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel als mogelijk is uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat), waarbij deze mede gebonden is aan de speciale regelgeving met betrekking tot een gefailleerde. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet opportuun is en evenmin dat het opleggen als vanzelfsprekend neerkomt op een verkapte straf.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Omdat verdachte naar burgerlijk recht jegens [benadeelde 9], [benadeelde 5], [benadeelde 10] en [benadeelde 3] aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot de hieronder te vermelden bedragen.
E7
Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om de vervangende hechtenis te beperken tot één dag en zal de vervangende hechtenis overeenkomstig het bepaalde in artikel 60a en 24c van het Wetboek van Strafrecht bepalen op één jaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 62, 322 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en meer subsidiair, onder 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en meer subsidiair, onder 2 en onder 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en meer subsidiair, onder 2 en onder 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 (eenentwintig) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5], een bedrag te betalen van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 5], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 10], een bedrag te betalen van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 10], in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], een bedrag te betalen van € 180.000,00 (honderdtachtigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 231 (tweehonderdeenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 3], in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 9] p/a [naam], een bedrag te betalen van € 50.000,00 (vijftigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 (vijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 september 2002 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 9] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 4], in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 8], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. W.E.M. Nispen tot Sevenaer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 28 september 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.