Parketnummer : 20-001445-12
Uitspraak : 5 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 30 maart 2012 in de strafzaak met parketnummer 04-860002-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van honderdtachtig (180) dagen, waarvan honderdéén (101) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en voorts tot een werkstraf van tweehonderd (200) uur subsidiair honderd (100) dagen vervangende hechtenis en de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 december 2011 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] - terwijl deze op de grond lag - meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 december 2011 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (scheurtjes in de schedel boven beide oogkassen, twee gebroken jukbeenderen, een gebroken kaak, een scheur achter het oor, een gebroken neus), heeft toegebracht, door deze opzettelijk - terwijl die [slachtoffer] op de grond lag - meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te slaan;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 december 2011 in de gemeente Venlo met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de hoek van de Parade en de Klaasstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het opzettelijk - terwijl die [slachtoffer] op de grond lag - meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] schoppen en/of slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 04 december 2011 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] - terwijl deze op de grond lag – meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1. Door de verdediging is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet is af te leiden dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld en voorts dat bij verdachte geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van [slachtoffer].
2. Het hof overweegt als volgt.
2.1 Op 4 december 2011 vond op de Parade te Venlo een geweldsincident plaats. Dit incident is vastgelegd door de beveiligingscamera’s die ter plaatse geïnstalleerd waren.
De beelden zijn door verbalisant [verbalisant] bekeken. Door de verbalisant werd onder meer het volgende waargenomen:
- het latere slachtoffer is in gesprek met een vrouw. Hij maakt een opgefokte indruk. Hij heeft een bebloed gezicht ter hoogte van zijn linkeroog. Kennelijk wordt getracht hem tot bedaren te brengen;
- op enig moment loopt het latere slachtoffer naar de ingang van het café. Hij wordt door de vrouw achteruit getrokken. Hij maakt in de richting van het café een zogenaamd “kom maar naar buiten” gebaar;
- hierna komen diverse personen vanuit het café naar buiten rennen;
- het slachtoffer wordt hierna door diverse personen mishandeld;
- persoon 1 slaat met zijn gebalde vuist met veel kracht in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Deze slag mist het hoofd van het slachtoffer. Doordat hij de slag mist valt persoon 1 bijna voorover. Tijdens het voorover vallen grijpt persoon 1 met zijn rechterarm naar achteren en pakt de nek van het slachtoffer vast. Hierna trekt persoon 1 met zijn hand het slachtoffer bij zijn nek naar voren;
- hierna rent persoon 2 achter het slachtoffer aan, pakt deze vast en slaat met zijn gebalde vuist in de richting van het hoofd van het slachtoffer. De verbalisant kan niet zien of het slachtoffer wordt geraakt omdat dit buiten het bereik van de camera’s is;
- hierna valt persoon 2 samen met het slachtoffer op de grond. Persoon 2 zit bovenop het slachtoffer. Het slachtoffer ligt met zijn rug op de grond. Persoon 2 slaat tweemaal met zijn gebalde vuist met kracht in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Persoon 2 wordt hierna door persoon 1 van het slachtoffer weggeduwd;
- achter het aanwezige publiek komt persoon 4 aanrennen. Persoon 4 trapt met kracht met zijn voet in de richting van het hoofd van het slachtoffer;
- persoon 1 slaat tegelijkertijd tweemaal met kracht met gebalde vuist in de richting van het hoofd van het slachtoffer;
- persoon 2 trapt tegelijkertijd vijf maal met kracht met zijn voet in de richting van het hoofd van het slachtoffer;
- persoon 3 trapt tegelijkertijd met kracht met zijn voet tegen de rug van het slachtoffer;
- persoon 1 trapt hierna met kracht met zijn voet vol tegen het hoofd van het slachtoffer.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de beelden van het geweldsincident meerdere malen bekeken. Het hof stelt vast dat de verbalisant een adequate beschrijving van de beelden heeft gegeven waarbij voor wat betreft persoon 3 moet worden opgemerkt dat de verdachte heeft verklaard dat hij de persoon is op de beelden die het slachtoffer twee keer heeft geschopt.
2.2 Gebleken is dat het slachtoffer [slachtoffer] is.
Het hof leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de persoon die door de verbalisant wordt aangeduid als persoon 3 de verdachte is en dat de personen die door de verbalisant worden aangeduid als persoon 1, persoon 2 en persoon 4 respectievelijk de medeverdachten [medeverdachte, persoon 1], [medeverdachte, persoon 2] en [medeverdachte, persoon 4] zijn.
2.3 Door getuige [getuige] is verklaard dat hij iemand op de grond zag liggen, dat hij die persoon kende als zijnde [slachtoffer], dat hij de plaats waar hij stond schat op 4 à 5 meter afstand van de ruzie, dat hij zag dat er op [slachtoffer] ingeschopt werd door ongeveer drie personen, dat [slachtoffer] tegen zijn hoofd werd geschopt en dat [slachtoffer] op het gezicht werd geraakt, aan de voorkant en de zijkant, eigenlijk overal en dat het hard ging.
Het hof ziet in de omstandigheid dat de getuige pas 16 jaar was en alcoholhoudende drank had gedronken en dat hij zich een aantal zaken niet weet te herinneren, geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. De waarneming van de getuige past in de beschrijving van hetgeen op de beelden van de beveiligingscamera te zien is.
2.4 Gebleken is dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken neus en breuken in de voorwand van de voorhoofdsholte, boven beide oogkassen, een onherstelbaar beschadigde (volledig gescheurde) zenuw bij de rechter oogkas (nervus supra-orbitalis) alsmede een scheur achter het linker oor.
Hoewel voorafgaand aan het geweldsincident in het café een ruzie is ontstaan tussen [slachtoffer] en een of meer anderen en [slachtoffer] bij die eerdere ruzie kennelijk al letsel heeft opgelopen, acht het hof het niet aannemelijk dat het hiervoor beschreven letsel in zijn volle omvang al bij die eerdere ruzie in het café is toegebracht.
Welk letsel bij welke gelegenheid is toegebracht acht het hof voor de beantwoording van de vraag of de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan niet ter zake doende, zodat dit verder buiten beschouwing blijft.
2.5 Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen of medeplegen van poging tot doodslag.
Het hof stelt voorop dat voor medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, welke samenwerking gericht dient te zijn op de in de tenlastelegging genoemde gedragingen Het hof merkt daarbij op dat een bewuste en nauwe samenwerking ook "stilzwijgend" kan geschieden.
2.5.1 Uit de hiervoor bij de bewijsmiddelen en onder 2.1 t/m 2.3 gegeven beschrijving van hetgeen is voorgevallen en met name gelet op de omstandigheid dat op enig moment gelijktijdig door meerdere personen, waaronder de verdachte, geweld tegen [slachtoffer] is uitgeoefend, leidt het hof af dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders op het slaan en schoppen in de richting van het hoofd van [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] ook is geraakt. De verdachte heeft zich immers, door zich aan te sluiten bij het door meerdere personen tegen [slachtoffer] gepleegde geweld, welk geweld verdachte kenbaar moet zijn geweest en bestond uit het met kracht slaan en schoppen toen die [slachtoffer] op de grond lag, willens en weten blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die [slachtoffer] door een of meer van de andere geweldplegers tegen het hoofd zou worden geraakt. Het handelen van de verdachte en de mededaders ten tijde van het incident kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden gekenmerkt als een gezamenlijk optreden waarvan de verdachte zich bewust moet zijn geweest. De verdachte heeft zelf aan het door meerdere personen uitgeoefende geweld een bijdrage geleverd door meermalen tegen de rug van [slachtoffer] te trappen. De door de verdachte geleverde bijdrage aan het geweld tegen [slachtoffer] levert medeplegen op.
De omstandigheid dat het incident in een korte tijdspanne heeft plaatsgevonden en dat verdachte niet zelf in de richting van, c.q. tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, staat aan het voorgaande niet in de weg: de verdachte heeft, toen door anderen geweld tegen [slachtoffer] werd uitgeoefend door die [slachtoffer] te schoppen en te slaan, zich daarbij aangesloten door meermalen te schoppen tegen de rug van [slachtoffer].
2.5.2 Het hof stelt voorop dat van poging om al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven sprake kan zijn indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, LJN AE9049, NJ 2003, 552).
2.5.3 Uit de hiervoor onder 2.1 t/m 2.3 gegeven beschrijving leidt het hof af dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders op het met kracht slaan en schoppen in de richting van het hoofd van [slachtoffer], ook al heeft de verdachte niet zelf tegen of in de richting van het hoofd geslagen of geschopt. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [slachtoffer] tegen zijn hoofd is geschopt en op meerdere plaatsen op het gezicht is geraakt en dat met kracht is geschopt.
Het met kracht schoppen tegen het hoofd, zeker nu dit meermalen is gebeurd, levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op op de dood van het slachtoffer. Er is op [slachtoffer] hevig geweld uitgeoefend.
Uit het handelen van de verdachte, zoals daarvan blijkt uit de bewijsmiddelen, leidt het hof af dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook bewust heeft aanvaard, op de koop toe heeft genomen. De verdachte heeft, door zich aan te sluiten bij het tegen [slachtoffer] gepleegde geweld, welk geweld mede bestond uit het met kracht schoppen, de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer], die op de grond lag, tegen het hoofd zou worden geschopt en dat dit de dood tot gevolg kan hebben, bewust op de koop toe genomen. Dat de verdachte niet zelf tegen of in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt staat aan een bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot doodslag niet in de weg. Wel ziet het hof in de omstandigheid dat de verdachte zelf niet tegen of in de richting van het hoofd heeft geschopt, aanleiding tot het matigen van de op te leggen straf.
2.5.4 Het hof komt op grond van de vaststelling dat meermalen met kracht is geschopt in de richting van het hoofd van [slachtoffer] waarbij die [slachtoffer] tegen het hoofd is geschopt en op meerdere plaatsen op het gezicht is geraakt, zoals dit uit de bewijsmiddelen blijkt, tot een bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot doodslag. Het hof verwerpt de door de verdediging te dien aanzien gevoerde verweren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Door de verdediging is bepleit dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Het hof overweegt het navolgende
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsincident, op het leed dat zijn handelen bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht en op de maatschappelijke onrust die van dergelijke geweldsincidenten in het uitgaansleven vaak het gevolg is.
Voor een delict als het onderhavige acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar passend. Het hof merkt op dat noch het gedrag van het slachtoffer zelf, noch de omstandigheid dat sprake was van alcoholgebruik, reden zijn om van dit uitgangspunt af te wijken.
Gelet evenwel op de persoonlijke omstandigheden, met name de jeugdige leeftijd van verdachte en de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, zal het hof van dit uitgangspunt in voor verdachte gunstige zin afwijken door een gevangenisstraf van kortere duur en bovendien een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof heeft daarbij voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte zelf niet tegen of in de richting van het hoofd heeft geschopt zoals overwogen onder 2.5.3, en met de omstandigheid dat de verdachte spijt heeft betuigd en de zaak kennelijk met het slachtoffer heeft uitgesproken.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal een gevangenisstraf opleggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof ziet geen aanleiding om de verdachte daarnaast een werkstraf op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.312,-, waarvan € 312,- ter vergoeding van materiële en € 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is door de rechtbank in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het gehele gevorderde bedrag.
De verdediging heeft bepleit dat het hof in overeenstemming met de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren nu geen direct causaal verband is vast te stellen tussen de gedragingen van verdachte en de door de benadeelde partij geleden schade.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van de poging tot doodslag die verdachte heeft medegepleegd. Aan dat oordeel doet de in verhouding met de medeverdachten beperktere bijdrage van verdachte aan het geweld niet af.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof dan ook voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof merkt daarbij op dat de benadeelde partij kennelijk naar aanleiding van een eerdere ruzie in het café boos was en in de richting van het café een zogenaamd “kom maar naar buiten” gebaar heeft gemaakt, maar dat niet kan worden gezegd dat daarmee of anderszins bij de benadeelde partij sprake was van eigen schuld die heeft bijgedragen aan het ontstaan van de gevorderde schade zijnerzijds.
Het hof stelt vast dat de gevorderde immateriële schade onder meer is gebaseerd op het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijk letsel. Hoewel het hof het niet aannemelijk acht dat het bij de benadeelde partij ontstane letsel in zijn volle omvang al bij de eerdere ruzie in het café is toegebracht, valt niet voldoende vast te stellen welk letsel door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Het hof zal daarom niet de gehele vordering doch, naast de gevorderde materiële schade, een deel van gevorderde immateriële schade toewijzen, welke schade naar redelijkheid en billijkheid wordt vastgesteld op € 2.000,-, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof ziet voorts aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 101 (honderdéén) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.312,00 (tweeduizend driehonderdtwaalf euro) bestaande uit € 312,00 (driehonderdtwaalf euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat indien en voor zover een of meer van de mededaders geheel of ten dele aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij in zoverre zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 2.312,00 (tweeduizend driehonderdtwaalf euro) bestaande uit € 312,00 (driehonderdtwaalf euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 (drieëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover een of meer mededaders voormeld bedrag hebben betaald aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. F.P.E. Wiemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. T. Kraniotis, griffier,
en op 5 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.