ECLI:NL:GHSHE:2012:BX9223

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.111.991
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een broer als schuldeiser in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de broer van de saniet, [broer van saniet], als schuldeiser kan worden aangemerkt in de zin van artikel 350 lid 1 van de Faillissementswet (Fw). De appellant, [appellant], had in eerste aanleg een schuldsaneringsregeling aangevraagd, maar deze was tussentijds beëindigd op verzoek van [broer van saniet]. De rechtbank oordeelde dat er feiten en omstandigheden waren die op het moment van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling bekend hadden moeten zijn en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen.

De appellant had in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij de schenking van € 30.000,- van zijn moeder had ontvangen om een nieuwe start te maken en niet om zijn schulden af te lossen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat [broer van saniet] een vordering heeft op [appellant]. Er was onduidelijkheid over de nalatenschap en of [broer van saniet] recht had op enig bedrag. Het hof concludeert dat [broer van saniet] niet kan worden aangemerkt als schuldeiser, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij een vordering heeft. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart [broer van saniet] niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken rondom schuldsanering en de rol van schuldeisers in het proces. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] van kracht blijft, omdat er geen grond is voor de beëindiging ervan op verzoek van [broer van saniet].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 2 oktober 2012
Zaaknummer: HV 200.111.991/01
Zaaknummer eerste aanleg: R 11.283
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. T.P.M. Kouwenaar.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 10 augustus 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2012, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht blijft.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Kouwenaar;
- de heer K.M. van Korlaar, hierna te noemen: de bewindvoerder;
- mr. T.B.M. Kersten, advocaat van de heer [broer van saniet] (DAS Rechtsbijstand).
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 31 augustus 2012;
- de brief met bijlagen d.d. 14 september 2012 van mr. Kersten, advocaat van [broer van saniet].
3. De beoordeling
3.1. Bij vonnis van 23 mei 2011 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub f Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de heer [broer van saniet], een broer van [appellant], tussentijds beëindigd, nu feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.3. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. Het is de rechtbank gebleken dat [appellant] medio december 2007 een schenking heeft ontvangen van zijn moeder van € 30.000,- voor het aflossen van zijn schulden. [appellant] heeft er echter voor gekozen dit geld niet voor het aflossen van zijn schulden aan te wenden, maar voor onder meer de verbouwing van zijn toenmalige huurhuis. Daardoor heeft [appellant] zijn schuldeisers benadeeld. Indien de rechtbank bekend zou zijn geweest met deze feiten, was [appellant] destijds niet toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [appellant] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd, dat hij op het moment dat hij de schenking van zijn moeder ontving weliswaar schulden had, maar dat hij deze schulden kon aflossen en ook daadwerkelijk afloste uit zijn lopende inkomsten. Daarnaast heeft hij de schenking niet ontvangen om schulden mee af te betalen, maar om daarmee een nieuwe start te maken met zijn huidige partner. Door met zijn huidige echtgenote in gemeenschap van goederen te huwen is hij aansprakelijk geworden voor haar schulden. Deze schuldenlast vormde uiteindelijk aanleiding om hulp te vragen bij de Kredietbank, aldus [appellant].
Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat hij het geld voor de door hem verkochte auto aan zijn stiefzoon heeft gegeven, omdat zijn stiefzoon hem destijds geld had geleend om de auto te kopen.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] aangegeven dat zijn moeder hem bij leven en in persoon € 30.000,- heeft geschonken.
3.5.Ter zitting heeft mr. Kersten op de vraag van het hof of de heer [broer van saniet] wel schuldeiser is van [appellant], verwezen naar zowel de brief d.d. 14 mei 2009 van mr. J.C. Gillesse, advocaat van de inmiddels overleden broer van [appellant], [overleden broer van saniet] geheten, (gevoegd bij de brief van 14 september 2012) als een e-mailbericht van mevrouw [mevrouw] van 27 mei 2009 (niet in het geding gebracht ). Voorts zou de vordering van [broer van saniet] op [appellant] zijn af te leiden uit de omstandigheid dat hun beider broer [overleden broer van saniet] - die ook € 30.000,-- van zijn moeder heeft ontvangen - op grond van een vaststellingsovereenkomst een bedrag van € 10.000,- heeft overgemaakt aan [broer van saniet]. Kennelijk was [overleden broer van saniet] van mening dat [broer van saniet] recht had op dit geldbedrag, aldus mr. Kersten. Voorts zou [appellant] hebben verklaard dat hij een bedrag van € 30.000,- zou hebben geërfd.
3.6. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd, dat hij door de heer [broer van saniet] wel op de hoogte is gesteld van diens claim, maar dat de vordering van [broer van saniet] niet is opgenomen op de lijst van crediteuren.
3.7. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.Ingevolge artikel 350 lid 1 Fw kan de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden beëindigd op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar of van één of meer schuldeisers.
3.7.2.In het onderhavige geval is het inleidend verzoekschrift ingediend door een broer van [appellant], de heer [broer van saniet], die – zo begrijpt het hof – stelt recht te hebben op zijn legitieme portie van de nalatenschap van hun gezamenlijke ouders. Deze legitieme portie dient (onder meer) te worden voldaan uit het bedrag van € 30.000,- dat [appellant] heeft ontvangen van zijn moeder. [broer van saniet] stelt uit dien hoofde schuldeiser van [appellant] te zijn.
3.7.3.Het hof is echter van oordeel dat op basis van de thans aan het hof voorliggende, weinige, stukken niet de conclusie kan worden getrokken dat [broer van saniet] een vordering heeft op [appellant], nu onduidelijk is of [broer van saniet] recht heeft op enig bedrag uit de nalatenschap. Eveneens is onduidelijk of [broer van saniet] niet ook een schenking ter grootte van € 30.000,--van zijn moeder heeft gekregen en zodoende zijn aandeel in de nalatenschap reeds heeft ontvangen. Een verklaring van een notaris met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap ontbreekt. Ook zijn er geen bankafschriften overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de moeder van de zonen [appellant] een bedrag van € 60.000,- (voor [appellant] en [overleden broer van saniet] ieder een bedrag van € 30.000,-) heeft opgenomen in plaats van een bedrag € 90.000,- (voor ieder van de drie zonen een bedrag van € 30.000,-). Er kan dus thans in rechte niet worden vastgesteld dat [broer van saniet] geen contant geldbedrag van zijn moeder heeft ontvangen. De enkele brief van mr. Gillissen, advocaat van de inmiddels overleden broer [overleden broer van saniet], op basis waarvan hij er vanuit gaat dat [broer van saniet] geen schenking heeft ontvangen, is voor de onderbouwing van diens stelling onvoldoende. Ook de door mr. Gillissen namens [overleden broer van saniet] gemaakte rekensom ten aanzien van de legitieme portie van [broer van saniet], waar saniet overigens buiten staat, kan niet de conclusie rechtvaardigen dat [broer van saniet] een vordering op [appellant] heeft. Ook de bewindvoerder is kennelijk niet overtuigd dat [broer van saniet] een vordering heeft op [appellant] nu [broer van saniet] en diens claim vooralsnog niet voorkomt op de crediteurenlijst. De stelling van [broer van saniet] dat moeder [appellant] aan saniet en [overleden broer van saniet] ieder een bedrag van € 30.000,-- zou hebben gegeven om - als onderdeel van de nalatenschap - onder de drie broers te verdelen, terwijl [broer van saniet] niets zou hebben ontvangen, komt het hof hoogst onaannemelijk voor. Het is aan [broer van saniet] om - bijvoorbeeld door middel van het instellen van een bodemprocedure of het laten aanstellen van een vereffenaar - aan te tonen dat hij enig geldbedrag te vorderen heeft van [appellant].
Op dit moment kan aan [broer van saniet] derhalve niet de status van schuldeiser worden toegekend. [broer van saniet] kan dus ook geen verzoek doen op grond van artikel 350 Fw.
3.8. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, en [broer van saniet] niet ontvankelijk verklaren in diens inleidend verzoekschrift.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart [broer van saniet] niet-ontvankelijk in het door hem ingediende inleidend verzoek.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.A. Pouw, L.Th.L.G. Pellis en O.G.H. Milar en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2012.