GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 19 september 2012
Zaaknummer: HV 200.108.369/01
Zaaknummer eerste aanleg: 240537 / FA RK 11-6932
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.A.C.M. van der Bruggen,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H. in 't Veld.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 maart 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juni 2012, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog zijn oorspronkelijke verzoeken toe te wijzen, met afwijzing van de zelfstandige verzoeken van de moeder.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juli 2012, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader tot vernietiging van de bestreden beschikking af te wijzen en zodoende deze beschikking in stand te laten c.q. te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van der Bruggen;
- de moeder, bijgestaan door mr. In ‘t Veld;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam.
2.4. Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarigen [zoon] en [dochter] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 februari 2012;
- de brief van de raad d.d. 12 juli 2012 met de mededeling dat de raad ter zitting zal verschijnen;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 31 juli 2012.
3.1. Partijen zijn op 18 september 1986 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [A.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
- [B.] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2. Bij beschikking van 22 december 2006 heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 25 januari 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover thans van belang, bepaald dat het gezag over de kinderen alleen aan de moeder toekomt. Voorts heeft de rechtbank de volgende informatieregeling vastgesteld: de moeder zal éénmaal per kwartaal een of meer recente foto’s van de kinderen aan de vader sturen alsmede informatie die de persoon van de kinderen betreft, zoals schoolrapporten, met uitzondering van informatie over de behandeling van de kinderen bij het GGZ.
3.3. De vader heeft in eerste aanleg, voor zover thans van belang, verzocht de moeder te veroordelen éénmaal per kwartaal een of meer recente foto’s van de minderjarige kinderen aan hem te sturen, alsmede informatie die de persoon van de minderjarige kinderen betreft, en voorts te bepalen dat de moeder zich niet zal verzetten tegen informatieverschaffing door derden als bedoeld in artikel 1:377c van het Burgerlijk Wetboek (BW), dit alles bij gebreke waarvan de moeder per kwartaal per kind een dwangsom zal verbeuren aan de vader van € 300,-.
De moeder heeft in eerste aanleg bij zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat geen enkele en zodoende ook niet de huidige informatieregeling van toepassing is, dan wel als informatieregeling te bepalen dat de moeder eenmaal per jaar uitsluitend een recente foto van de minderjarige kinderen aan de vader stuurt.
3.4. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader afgewezen en de beschikking van 22 december 2006 aldus gewijzigd dat het eerste lid van artikel 1:377b BW buiten toepassing blijft en de moeder niet langer gehouden is de vader te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen en de vader te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.5. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert aan dat de rechtbank [zoon] en [dochter] ten onrechte direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft gehoord. Zij hadden op een andere dag voorafgaand aan de zitting gehoord dienen te worden, zodat het horen met minder stress bij hen gepaard was gegaan.
De vader stelt het minimale te vragen. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de kinderen zich fel verzetten tegen informatieverstrekking aan hem. De vader erkent dat hij zich tot 2006 niet heeft gedragen zoals het een goed vader betaamt. Dat de kinderen zich ruim zes jaar na zijn strafrechtelijke veroordeling in april 2006 nog steeds fel zouden verzetten tegen informatieverstrekking doet bij hem het vermoeden rijzen dat de bij de kinderen levende angst gevoed wordt door de moeder. De vrees jegens hem is onterecht. De vader stelt de hebben geleerd van het verleden en wijst erop dat hij de in het verleden verstrekte informatie nooit heeft misbruikt en ook nooit informatie zal misbruiken. In dit verband wijst hij er onder meer op dat hij reeds in 2009 bekend was met telefoonnummers van zijn kinderen en hij nooit misbruik heeft gemaakt van deze wetenschap. Dat hij zijn kinderen tegenkomt, is onvermijdelijk, nu de kinderen en de vader in elkaars nabijheid wonen.
De vader voert verder aan dat de rechtbank zijn verzoek om te bepalen dat de moeder zich niet zal verzetten tegen informatieverschaffing door derden als bedoeld in artikel 1:377c BW ten onrechte als niet steunend op de wet heeft afgewezen, nu de moeder de informatieverstrekking door derden belemmert. Hij wijst in dit verband op een e mailwisseling van hem met de school van [dochter].
De vader voert tot slot aan dat de rechtbank ten onrechte het door de raad ter zitting gegeven advies om de verzoeken van partijen over en weer af te wijzen heeft genegeerd en dat de rechtbank ten onrechte de beschikking van 22 december 2006 verder strekkend heeft gewijzigd dan de moeder heeft verzocht.
3.6. De moeder voert aan dat in het belang van de kinderen informatieverstrekking achterwege dient te blijven. Gezien de leeftijd van de kinderen is het volgens de moeder onvermijdelijk dat zij met de hiermee gepaard gaande problematiek worden geconfronteerd, hetgeen heftige reacties bij hen teweegbrengt. De kinderen hebben het verleden nog niet verwerkt en willen niets met de vader van doen hebben. Zij willen ook niet dat informatie over hen aan de vader wordt verstrekt. De kinderen zijn bang voor de vader. De moeder stelt dat de vader de verstrekte informatie misbruikt. Hij achterhaalt waar de kinderen zich ophouden om hen te kunnen zien. Het gedrag van de vader geeft de kinderen het gevoel te worden gestalkt en staat hun verwerking van het verleden in de weg. Het ontbreekt de vader aan het inzicht dat hij deze handelwijze achterwege dient te laten.
De moeder voert verder aan dat de school een eigen wettelijke verplichting tot het verstrekken van informatie heeft en bij verzuim zelf in rechte kan worden aangesproken. De moeder heeft geen invloed op de verplichting van de school.
De moeder betwist dat de rechtbank tot een verderstrekkende wijziging is gekomen dan zij heeft verzocht. Zij heeft primair verzocht te bepalen dat geen enkele en zodoende ook niet de huidige informatieregeling van toepassing is, welk verzoek de rechtbank heeft toegewezen.
De grief van de vader dat de rechtbank [zoon] en [dochter] vanwege de stressvolle sfeer ten onrechte direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft gehoord, is volgens de moeder niet op enig rechtsgevolg gericht.
3.7. De raad heeft ter zitting gewezen op de leeftijd van de kinderen en de vader geadviseerd zich te conformeren aan wat zijn kinderen willen. Op die manier bereikt hij waarschijnlijk meer dan wanneer hij dit niet doet en procedures blijft voeren, aldus de raad. De raad heeft de moeder meegegeven te werken aan een opening als in de toekomst de rust mocht zijn wedergekeerd.
3.8. Het hof overweegt als volgt.
3.9. Wat de grieven van de vader betreft dat de rechtbank [zoon] en [dochter] ten onrechte direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft gehoord en de rechtbank ten onrechte het door de raad bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg gegeven advies heeft genegeerd, overweegt het hof dat, wat hier verder ook van zij, deze grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep.
3.10. Wat de grief van de vader betreft aangaande de informatieverstrekking door de moeder overweegt het hof als volgt.
3.10.1. Ingevolge artikel 1:377b eerste lid BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Ingevolge artikel 1:377b tweede lid BW kan de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.10.2. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het inleidend verzoek van de vader aangaande de informatieverstrekking door de moeder dient te worden afgewezen en het inleidend primaire verzoek van de moeder dient te worden toegewezen. Het hof overweegt daarbij dat is gebleken dat de kinderen zich nog steeds fel verzetten tegen informatieverstrekking aan de vader. De vader toont daarbij geen enkel inzicht in wat de kinderen is overkomen, in het bijzonder de mishandeling door hem waarvoor hij in 2006 werd veroordeeld en het belagen (“stalken”) van zijn kinderen waaraan hij schuldig werd verklaard in 2011en evenmin toont hij inzicht in wat hen beweegt. Hij toont bovendien geen enkel begrip voor de gevoelens van de kinderen. Het hof sluit zich met dit oordeel aan bij het door de raad ter zitting in hoger beroep gegeven advies aan de vader om zich te conformeren aan wat de kinderen willen. Nu [zoon] tijdens het kinderverhoor nadrukkelijk te kennen heeft gegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat eenmaal per kwartaal een recente foto en, indien beschikbaar, een rapport aan de vader worden verstrekt, zal het hof een informatieregeling met die inhoud vaststellen. Tegen een dergelijke beperkte informatieregeling richt [zoon]s overigens, reeds vermelde, felle verzet zich niet. Het verzet van [zoon] is gelegen in zijn angst te worden gestalkt door de vader. Hij is bang dat de vader aan de hand van verstrekte informatie achterhaalt waar hij zich ophoudt. Dit gaat, aldus [zoon], niet op voor de foto’s en de schoolrapporten.
3.11. Omtrent het betoog van de vader dat de rechtbank de beschikking van 22 december 2006 verderstrekkend heeft gewijzigd dan de moeder heeft verzocht, overweegt het hof dat wat er ook zij van dit betoog, artikel 1:377b tweede lid BW de rechter de mogelijkheid biedt ambtshalve te bepalen dat artikel 1:377b eerste lid BW buiten toepassing blijft, indien het belang van het kind (of de kinderen) zulks vereist. De rechtbank heeft juist ook met een beroep op dit belang beslist dat het eerste lid van artikel 1:377b BW buiten toepassing blijft. De tegen deze beslissing van de rechtbank gerichte grief van de vader faalt.
3.12. Wat de grief van de vader betreft aangaande het verzet van de moeder tegen informatieverstrekking door derden overweegt het hof als volgt.
3.12.1. Ingevolge artikel 1:377c eerste lid BW wordt de niet met het gezag belaste ouder, onverminderd het bepaalde in artikel 1:377b BW, desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.
3.12.2. De vader onderbouwt zijn stelling dat de moeder informatieverstrekking door derden belemmert door te verwijzen naar een e-mailwisseling van de vader met de school. De school geeft daarin slechts te kennen de vader gezien de uitspraak van de rechtbank geen andere informatie meer te mogen verstrekken dan de inzage in de cijfers. Het hof overweegt dat hieruit geenszins blijkt dat de moeder de informatieverstrekking belemmert. Ter zitting is hiervan ook overigens niet gebleken, zodat de vader zijn stelling dienaangaande niet aannemelijk heeft gemaakt. Reeds hierom kan deze grief niet slagen.
3.13. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de moeder niet langer gehouden is de vader te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [zoon]. Het hof zal de bij beschikking van 22 december 2006 vastgestelde informatieregeling waar het [zoon] aangaat aldus wijzigen dat de moeder éénmaal per kwartaal een recente foto van [zoon] verstrekt alsmede zijn schoolrapporten, voor zover die over die periode zijn opgemaakt. Het hof zal, waar het de informatieregeling aangaande [zoon] betreft, het door de moeder in het inleidend verzoek anders verzochte alsnog afwijzen.
3.14. De moeder voert aan dat zij niet draagkrachtig is en procedeert op basis van een toevoeging. De vader daarentegen is kapitaalkrachtig genoeg om steeds maar processen te voeren waarbij de moeder steeds verder in de financiële problemen geraakt. Vanwege deze uitzonderlijke situatie verzoekt de moeder de vader te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
3.14.1. De procedures die in dit verband gevoerd zijn en worden gevoerd, betreffen de echtscheidingsprocedure die heeft geleid tot de beschikking van 22 december 2006, waarbij een informatieregeling is vastgesteld, en onderhavige procedure, waarbij de moeder in eerste aanleg ook een zelfstandig verzoek heeft gedaan.
Partijen zijn gewezen echtgenoten. In hetgeen de moeder heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel voor een zaak met een familierechtelijke aard als de onderhavige, die inhoudt dat de proceskosten worden gecompenseerd.
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 maart 2012, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de moeder niet langer gehouden is de vader te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [zoon];
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de bij beschikking van 22 december 2006 vastgestelde informatieregeling waar het [A.], geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], aangaat aldus dat de moeder éénmaal per kwartaal een recente foto van [zoon] verstrekt alsmede zijn schoolrapporten, voor zover die over die periode zijn opgemaakt;
wijst, waar het de informatieregeling aangaande [zoon] betreft, alsnog af het door de moeder in het inleidend verzoek anders verzochte;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, O.G.H. Milar en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2012.