GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.085.823
arrest van 25 september 2012
Seabrex (KVP) B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.P.F.W. van Eijck,
GEA Refrigeration Netherlands N.V., als rechtsopvolger onder algemene titel van Gea Grenco B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.E.C.A. Vlasman,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 april 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 6 april 2011 tussen appellante - Seabrex KVP - als gedaagde sub 1. (naast [Seabrex [vestigingsnaam]] B.V. als gedaagde sub 2.) en geïntimeerde - GEA - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 213431 / HA ZA 10-1392)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 1 september 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft Seabrex KVP onder overlegging van producties negen grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en primair tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van GEA, subsidiair tot het niet van toepassing verklaren, althans tot het vernietigen, van de algemene voorwaarden van GEA, met veroordeling van GEA in de proceskosten en nakosten.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft GEA onder overlegging van producties de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben hun zaak aan de hand van pleitnota’s ter terechtzitting van 26 juni 2012 doen bepleiten: Seabrex KVP door mr. D.S. Nauwelaers en GEA door mr. Vlasman voornoemd. Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof recht zal doen op de door Seabrex KVP ten behoeve van het pleidooi overgelegde kopie-gedingstukken.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1.In rechtsoverweging 2. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met de grieven 1, 2 en 3 wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [Seabrex [vestigingsnaam]] B.V. (hierna: [Seabrex [vestigingsnaam]]) en Seabrex KVP maakten beide deel uit van de Lionheart Groep. Vanaf augustus 2008 behoorde [Seabrex [vestigingsnaam]] nog voor 50% tot het concern en op 31 juli 2009 is het resterende aandelenbelang in [Seabrex [vestigingsnaam]] aan een derde verkocht, waardoor [Seabrex [vestigingsnaam]] geheel is ontvlecht uit het concern.
(ii) [Seabrex [vestigingsnaam]] is blijkens het handelsregister opgericht op 16 december 1997 en gevestigd aan de [vestigingsadres A.], [postcode A.] [vestigingsplaats A.],en heeft als postadres postbus [postbusnummer sub 1.], [postcode B.] [vestigingsplaats A.](prod. 8 bij memorie van grieven). Seabrex KVP heeft blijkens het handelsregister haar vestigingsadres te ([postcode C.]) [vestigingsplaats B.] aan de [vestigingsadres B.] en een postadres te ([postcode D.]) [vestigingsplaats B.], postbus [postbusnummer sub 2.] (prod. A bij memorie van antwoord).
(iii) Seabrex KVP heeft een recht van erfpacht op het perceel aan de [vestigingsadres C.] te [vesttigingsplaats A.]. Op dit perceel bevinden zich onder meer twee loodsen en een kantoorgebouw. Deze locatie staat bekend als de [KVP] (KVP).
(iv) [Seabrex [vestigingsnaam]] dreef een onderneming gericht op de op- en overslag van fruit. [Seabrex [vestigingsnaam]] maakte voor haar bedrijfsvoering gebruik van loodsen en een kantoorgebouw op diverse (vijf) locaties in de Rotterdamse haven. Dit betrof de loodsen en een kantoorgebouw op de locatie van Seabrex KVP aan de [KVP] (KVP-1, KVP-2 en kantoorgebouw KVP, hierna genoemd de (drie) KVP-locaties), een loods gelegen aan de [vestigingsadres A.]te [vestigingsplaats A.]en een loods aan de [vestigingsadres D.] te [vestigingsplaats A.]. Laatstgenoemde loodsen zijn eigendom van derden.
(v) GEA heeft (in elk geval) op 2 april 2001 en 23 februari 2006 offertes uitgebracht voor onderhoud van koelinstallaties die op bovengenoemde vijf locaties door [Seabrex [vestigingsnaam]] werden gebruikt. De offertes waren geadresseerd aan [Seabrex [vestigingsnaam]], ter attentie van [voormalig medewerker Seabrex], postbus [postbusnummer sub 1.], [postcode A.] [vestigingsplaats A.] (prod. 2 bij inleidende dagvaarding). [voormalig medewerker Seabrex] was destijds werknemer van [Seabrex [vestigingsnaam]]. Bij de offerte van 2 april 2001 was een door GEA opgestelde opdrachtbevestiging gevoegd waarop als opdrachtgever was vermeld [Seabrex [vestigingsnaam]] alsmede haar postadres. [voormalig medewerker Seabrex] is betrokken geweest bij de totstandkoming van de onderhoudscontracten.
(vi) GEA heeft de facturen voor de door haar verrichte onderhoudswerkzaamheden aan de koelinstallaties op drie KVP-locaties ten name van Seabrex (K.V.P.) B.V. gesteld. De facturen waren geadresseerd aan het postbusadres van [Seabrex [vestigingsnaam]]. [Seabrex [vestigingsnaam]] heeft tot begin 2009 de op naam van Seabrex (KVP) B.V. gestelde en aan het postadres van [Seabrex [vestigingsnaam]] gerichte facturen van GEA betaald onder vermelding van het factuurnummer en de aanduiding “KVP” en het postadres van [Seabrex [vestigingsnaam]] (prod. 3 bij inleidende dagvaarding).
(vii) GEA heeft in de periode van 7 januari 2009 tot en met 21 oktober 2009 ter zake het door haar verrichte onderhoud op de KVP-locaties op naam van Seabrex (K.V.P.) B.V. en naar het postadres van [Seabrex [vestigingsnaam]] facturen gestuurd tot een totaalbedrag van € 140.771,44 (prod. 4 bij inleidende dagvaarding). Deze facturen zijn door [Seabrex [vestigingsnaam]] onbetaald gelaten.
(viii) GEA heeft Seabrex KVP (in elk geval) vanaf 22 oktober 2009 schriftelijk gesommeerd (prod. 5 bij inleidende dagvaarding) tot betaling van voormeld bedrag, te vermeerderen met de ingevolge de algemene voorwaarden van GEA verschuldigde rente en kosten. Seabrex KVP heeft aan de sommaties geen gehoor gegeven. GEA heeft Seabrex KVP daarop gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Deze heeft bij vonnis van 29 april 2010 (prod. 8 bij inleidende dagvaarding) de vorderingen van GEA afgewezen.
(ix) [Seabrex [vestigingsnaam]] is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2010 in staat van faillissement verklaard.
4.3. GEA heeft Seabrex KVP en [Seabrex [vestigingsnaam]] in rechte betrokken en - voor zover in hoger beroep van belang - primair gevorderd veroordeling van Seabrex KVP tot betaling van voormeld bedrag, te vermeerderen met de contractuele rente en kosten. GEA heeft aan haar vorderingen ten grondslag dat zij met Seabrex KVP een onderhoudscontract voor de koelinstallaties op de KVP-locaties heeft gesloten en dat Seabrex KVP uit dien hoofde gehouden is tot betaling van de openstaande facturen die GEA voor de verrichte onderhoudswerkzaamheden aldaar heeft gestuurd.
4.4. Seabrex KVP heeft gemotiveerd bestreden dat zij als contractspartij van GEA heeft te gelden.
4.5. De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vorderingen van GEA toegewezen, met veroordeling van Seabrex KVP in de proceskosten. De rechtbank heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat uit de feiten en omstandigheden van het geval blijkt dat het de bedoeling van Seabrex KVP en [Seabrex [vestigingsnaam]] is geweest dat Seabrex KVP partij zou zijn bij de onderhoudscontracten. Het feit dat GEA de offertes en de opdrachtbevestiging heeft geadresseerd op naam en postadres van [Seabrex [vestigingsnaam]], dat een werknemer van [Seabrex [vestigingsnaam]], [voormalig medewerker Seabrex], bij de totstandkoming van de onderhoudscontracten was betrokken, dat de facturen waren geadresseerd aan het postbusadres van [Seabrex [vestigingsnaam]] en dat [Seabrex [vestigingsnaam]] de facturen van GEA tot begin 2009 heeft betaald, achtte de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis.
De grieven 4 tot en met 8 richten zich tegen voormelde oordelen van de rechtbank.
4.6. Het hof overweegt als volgt.
4.6.1. Tussen partijen is in geschil wie als contractpartij van GEA heeft te gelden. Vooropgesteld dient te worden dat het antwoord op de vraag namens welke rechtspersoon de onderhoudscontracten zijn aangegaan afhangt van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van beslissende betekenis.
4.6.2 Nu GEA zich erop beroept dat zij de onderhoudscontracten met Seabrex KVP heeft gesloten, rust op haar de stelplicht en bewijslast ter zake.
4.6.3 GEA heeft niet gesteld dat er een uitdrukkelijke mondelinge of schriftelijke afspraak tussen (een vertegenwoordiger van) GEA en (een vertegenwoordiger van) Seabrex KVP is gemaakt tot het door GEA verrichten van werkzaamheden ten behoeve van Seabrex KVP. Integendeel, uit de verklaring van GEA ten pleidooie in hoger beroep blijkt dat [voormalig medewerker Seabrex], die destijds in dienst was bij [Seabrex [vestigingsnaam]], bij het sluiten van de onderhoudscontacten niet jegens GEA duidelijk heeft gemaakt namens welke vennootschap hij handelde. Voor GEA was dat, zo begrijpt het hof uit de stellingen van GEA, ook niet van belang zolang haar facturen maar betaald werden.
Het hof begrijpt uit de stellingen van GEA, zoals onder meer ingenomen in de inleidende dagvaarding (par. 12, blz. 7) dat zij Seabrex KVP als haar contractspartij beschouwt omdat Seabrex KVP eigenaar (erfpachter) was van de KVP-locaties, [Seabrex [vestigingsnaam]] voor het gebruik van de loodsen en kantoorgebouw aldaar aan Seabrex KVP huurpenningen betaalde, en de exploitatiekosten (waaronder het onderhoud aan de koelinstallaties) (intern) voor rekening van Seabrex KVP kwamen.
4.6.4 Nog daargelaten het feit dat Seabrex KVP gemotiveerd heeft bestreden dat de exploitatiekosten van de betreffende opstallen aan de [KVP] voor haar rekening zijn gekomen en dat door [Seabrex [vestigingsnaam]] huur werd betaald (dat was volgens Seabrex KVP pas het geval na de ontvlechting), is het hof van oordeel dat aan het enkele feit dat het onderhoud werd verricht aan koelinstallaties in opstallen van Seabrex KVP (waarop het recht van erfpacht rust) niet de gevolgtrekking kan worden verbonden dat Seabrex KVP partij is of partij is geworden bij de onderhoudscontracten.
4.6.5 Uit de omstandigheid dat GEA de facturen voor de door haar verrichte onderhoudswerkzaamheden ten name van Seabrex KVP stelde, kan evenmin worden afgeleid dat Seabrex KVP haar contractspartij was. Voor 2001 deed GEA - aldus haar verklaring ten pleidooie in hoger beroep en anders dan GEA in haar memorie van antwoord (par. 11) heeft gesteld - zaken met Seabrex B.V. en niet met Seabrex KVP en factureerde zij ook niet aan Seabrex KVP. Het verzoek om, naar het hof aanneemt vanaf 2001, te factureren ten name van Seabrex KVP (maar wel aan het postadres van [Seabrex [vestigingsnaam]], hof) kwam, aldus de verklaring van GEA ten pleidooie, van [voormalig medewerker Seabrex]. Dat hield verband met het feit dat er op die wijze door [Seabrex [vestigingsnaam]] een splitsing gemaakt kon worden tussen de diverse door [Seabrex [vestigingsnaam]] geëxploiteerde locaties waar GEA onderhoud verrichte. Deze verklaring ten pleidooie wijkt af van de memorie van antwoord (par. 14) waarin GEA stelt dat op verzoek van beide partijen de facturen voor het onderhoud aan de installaties op de KVP-locaties ten name van Seabrex KVP zijn gesteld.
4.6.6 Vaststaat dat de door [voormalig medewerker Seabrex] in 2001 en 2006 met GEA gesloten onderhoudscontracten niet alleen betrekking hadden op de drie door [Seabrex [vestigingsnaam]] geëxploiteerde KVP-locaties (waarvan Seabrex KVP erfpachter was), maar tevens op twee andere door [Seabrex [vestigingsnaam]] geëxploiteerde locaties, die eigendom waren van derden. Vaststaat dat [Seabrex [vestigingsnaam]] ook de facturen die betrekking hadden op die twee andere locaties steeds aan GEA heeft betaald (ook nog na de ontvlechting van [Seabrex [vestigingsnaam]] uit het Lionheart-concern). De stelling van GEA dat Seabrex KVP haar contractpartij is omdat Seabrex KVP eigenaar (erfpachter) was van de KVP-locaties acht het hof onvoldoende steekhoudend. Het is immers geenszins uitgesloten dat niet de eigenaar/ verhuurder van de locaties, maar de gebruiker van de zich op die locatie bevindende koelcellen voor het onderhoud daarvan betaalt.
Daarbij komt dat de onderhoudscontracten mede betrekking hadden op locaties van derden en dat ook de facturen die betrekking hadden op de locaties van die derden door [Seabrex [vestigingsnaam]] werden betaald, en niet door de eigenaren/verhuurders van die locaties.
4.6.7 Uit het feit dat [Seabrex [vestigingsnaam]] bij de betaling van de door GEA ten name van Seabrex KVP gestelde facturen als omschrijving vermeldde “KVP” kan worden afgeleid dat de betaling betrekking had op de door GEA gefactureerde werkzaamheden aan koelinstallaties op de KVP-locaties. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat de betaling door Seabrex KVP diende te geschieden. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van het hof uit deze vermelding dan ook niet worden afgeleid dat [Seabrex [vestigingsnaam]] een schuld voldeed van Seabrex KVP en dat Seabrex KVP de contractspartij van GEA was.
4.6.7 De slotsom is dat GEA haar stelling dat Seabrex KVP in dezen als haar contractpartij dient te worden aangemerkt onvoldoende heeft onderbouwd. Aan het door GEA gedane bewijsaanbod wordt derhalve voorbij gegaan.
Nu in rechte niet is komen vast te staan dat de onderhoudscontracten in naam van Seabrex KVP zijn aangegaan, behoeft de vraag of bij het aangaan van de onderhoudscontracten schijn van volmachtverlening is gewekt geen beantwoording.
De grieven 4 tot en met 8 slagen aldus.
4.7. Grief 9 die betrekking heeft op de vraag of de door GEA gehanteerde algemene voorwaarden op de onderhoudscontracten van toepassing zijn, behoeft bij gebrek aan belang geen bespreking.
4.8. Uit het al het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en dat de vorderingen van GEA alsnog worden afgewezen. GEA zal als de in eerste aanleg en in het hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van beide instanties.
vernietigt het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 april 2011;
wijst de vorderingen van GEA af;
veroordeelt GEA in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van KVP worden begroot op € 3.690,00 aan verschotten en op € 2.842,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 4.803,81 aan verschotten en op € 7.896,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00, vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S. Riemens en M. Souren en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 september 2012.