8.2.2. De verdere beoordeling van de tweede vordering
Staned heeft zich op het standpunt gesteld dat zij [appellant] wel conform de CAO heeft uitbetaald, ook de overuren. Zij heeft gewezen op de loonstroken over de in het geding zijnde periode (prod. 1 cva).
Het hof constateert dat op de loonstroken van de periode oktober 2003 tot en met december 2004 in het geheel geen overuren zijn vermeld. Op de stroken zijn “vergoedingen” variërend van enkele euro’s tot meer dan € 600,= soms bijgeteld, maar veelal afgetrokken. Op de stroken van 2005 (t/m augustus) zijn wel overuren vermeld, doch aanzienlijk minder dan door [appellant] berekend. Op deze stroken zijn telkens kleinere bedragen aan “onkostenvergoeding” van enkele tientallen euro’s bijgeteld, doch (veelal) veel hogere bedragen van ca. € 250,= tot ca. € 350,= aan “extra onkostenvergoeding” afgetrokken.
Met name dit laatste wekt verbazing. (De advocaat van) Staned heeft hier desgevraagd ter comparitie geen verklaring voor kunnen geven.
[appellant] heeft gesteld dat Staned hem niet volgens de CAO heeft uitbetaald en dat de loonstroken niet kloppen. Staned heeft naar zijn stelling volgens het zgn. rittensysteem per rit uitbetaald en daarna het netto uit te keren bedrag teruggerekend naar een brutoloon, en vergoedingen, waarvan niet duidelijk is waar deze voor zijn, afgetrokken. [appellant] heeft “Fahrerabrechnungen”, met aangehecht de door [appellant] ingevulde “Leistungsberichten” waarop de ritten zijn vermeld, van de in het geding zijnde periode overgelegd (prod. 3 inl dagv en prod. 2 mvg), waaruit kan worden afgeleid dat inderdaad per rit een netto bedrag is berekend. Op deze “Fahrerabrechnungen” zijn de slotbedragen met de hand bijgeschreven, na bijtelling en/of aftrek van diverse posten (zie daarover hierna 8.3. e.v.). Blijkens de verklaring van (de advocaat van) [appellant] ter comparitie is dit door de heer [medewerker van Stadler] van Stadler gedaan namens Staned. (Staned maakt deel uit van het Stadler-concern).
(De advocaat van) Staned heeft desgevraagd ter comparitie niet kunnen aangeven waar deze “Fahrerabrechnungen” vandaan komen. Zij heeft niet betwist dat de handgeschreven bedragen afkomstig zijn van de heer [medewerker van Stadler]. Het hof gaat er vanuit dat de “Fahrerabrechnungen” opgesteld zijn door of namens Staned, nu er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat dit niet het geval is. Staned heeft noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep gesteld dat deze stukken niet van haar afkomstig zouden zijn.
Vergelijking van de loonstroken en de “Fahrerabrechnungen” - voor zover overgelegd, de stukken zijn niet geheel compleet - leert dat vrijwel steeds de daarop vermelde, aan [appellant] uit te betalen netto bedragen per maand gelijk zijn, bijvoorbeeld de “Fahrerabrechnung” van oktober 2003 sluit op € 1.268,= (na aftrek van telefoonkosten en een boete), terwijl ook de loonstrook van die maand een uitbetaling per kas vermeldt van € 1.268,=. Verder valt onder meer op dat er twee stroken zijn van april 2004, waarvan er één alleen een bedrag aan vergoedingen ad € 719,= vermeldt en de ander een uitbetaald bedrag per kas van € 763,=. Beide bedragen zijn terug te vinden in de “Fahrerabrechnung” van april 2004. Hetzelfde geldt voor mei 2004; de eerste loonstrook vermeldt een per kas betaald bedrag van € 763,=, de tweede strook vermeldt alleen “vergoedingen” van € 674,=. Beide bedragen zijn te vinden op de “Fahrerabrechnung” van mei 2004. Ook in 2005 is de hiervoor bedoelde overeenkomst telkens te vinden, zie bijvoorbeeld de loonstrook van juni 2005 en de “Fahrerabrechnung” van dezelfde periode, die beide sluiten op een uit te betalen bedrag van € 1.380,=. Voor de aanzienlijke bedragen aan afgetrokken “vergoedingen” en “extra onkostenvergoedingen” is geen enkele verklaring gegeven.
Dit alles brengt het hof thans tot het oordeel dat voormelde stelling van [appellant], op wie de bewijslast rust, dat hij - kort gezegd - niet conform de CAO maar op basis van het rittensysteem is uitbetaald, als voorshands bewezen moet worden aangenomen. Het hof komt aldus vanwege de tijdens de comparitie van partijen verstrekte mededelingen, in het bijzonder ten aanzien van productie 3 bij inleidende dagvaarding en productie 2 bij memorie van grieven, daarmee in zoverre terug van zijn uitdrukkelijk als voorlopig oordeel gegeven oordeel in het tussenarrest (4.8.1.). Het hof gaat er dus vanuit dat [appellant] feitelijk maandelijks op basis van de door hem gemaakte ritten is uitbetaald, hetgeen meebrengt dat zijn overuren, zoals hiervoor in 8.2.1. herberekend, niet conform de CAO zijn uitbetaald. Staned heeft tegen de becijferingen van [appellant] van de gemaakte overuren als zodanig geen verweer gevoerd. Wel heeft Staned gesteld dat zij twijfelt aan de herkomst van de door [appellant] overgelegde urenverantwoordingsstaten (prod. 1 mvg). Deze stelling verwerpt het hof. Staned heeft immers bij conclusie van antwoord (punt 13) gesteld dat zij de door [appellant] zelf ingevulde ritstaten en urenverantwoordingsstaten heeft gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd. Overigens is het bijhouden door de werknemer van urenverantwoordingsstaten en controle daarvan door de werkgever geregeld in de CAO. Dat sprake zou zijn van andere dan de door [appellant] overgelegde staten is gesteld, noch gebleken. Aan de vermelding van overuren op de loonstroken van 2005, anders dan in 2003 en 2004, kent het hof geen betekenis toe, aangezien er naar zijn oordeel vooralsnog vanuit moet worden gegaan dat [appellant] feitelijk - ook in 2005 - op basis van de door hem gemaakte ritten is betaald.
Het voorgaande betekent dat de door het hof gecorrigeerde vordering van [appellant] van € 11.142,79 bruto zal worden toegewezen, tenzij Staned tegenbewijs levert tegen de voorshands bewezen geachte, hiervoor weergegeven stelling van [appellant]. Dat Staned kennelijk de tachograafschijven en andere (loon) gegevens niet heeft bewaard moet voor haar rekening blijven, mede gezien de bewaartermijn als opgenomen in artikel 2:10 lid 3 BW. Dat [appellant] de onderhavige zaak eerst in 2008 aanhangig heeft gemaakt kan daaraan niet afdoen. De onderhavige kwestie speelt immers al sedert het in 2004 gevoerde kort geding, waarna Staned er in ieder geval rekening mee had kunnen houden dat [appellant] niet van zijn vordering af zou zien.
Het hof zal Staned tot het leveren van tegenbewijs als hiervoor bedoeld toelaten.