ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.046.567 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over uitbetaling conform CAO en dwangsommen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellant X. tegen Staned B.V. over de uitbetaling van loon conform de CAO en de verbeurde dwangsommen. De comparitie van partijen vond plaats op 29 mei 2012, waarbij appellant een akte houdende vermindering van eis indiende. De eerste vordering van appellant betreft een betaling van het netto bedrag dat hij volgens de CAO over de periode van oktober 2003 tot oktober 2005 zou moeten ontvangen. Het hof oordeelt dat de vordering te vaag is en wijst deze af, maar laat Staned toe tot tegenbewijs. De tweede vordering betreft een betaling voor overuren en gewerkte uren op zaterdag en zondag. Het hof komt tot de conclusie dat de vordering van appellant, die is verminderd tot € 11.142,79 bruto, voorshands bewezen is en laat Staned toe tot tegenbewijs. De derde vordering betreft onterecht ingehouden bedragen, waaronder telefoonkosten en kosten voor verloren gereedschap. Het hof oordeelt dat Staned onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de inhoudingen en wijst deze vordering toe. De vierde vordering betreft verbeurde dwangsommen, maar het hof oordeelt dat deze zijn verjaard. De zaak wordt verwezen naar de rol voor bewijslevering door Staned en verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.046.567
arrest van 25 september 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant,
advocaat: mr. A.G.W. Leysen,
tegen:
STANED B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: onttrokken, voorheen mr. A.D. Stellingwerf,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 april 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven onder zaaknummer 586259/ rolnummer 08-9175 gewezen vonnis van 2 juli 2009.
6. Het tussenarrest van 3 april 2012
Bij genoemd arrest is een comparitie van partijen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
De comparitie van partijen is gehouden op 29 mei 2012. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. [appellant] heeft ten behoeve van de comparitie op voorhand een akte houdende vermindering van eis met producties toegezonden en mr. Ubbink heeft op 25 mei 2012 een faxbericht met één productie toegezonden. Deze stukken zijn aan het proces-verbaal van comparitie gehecht.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1.De eerste vordering van [appellant] (zie 2.1. sub 1. tussenarrest) luidt, kort gezegd:
veroordeling van Staned om aan [appellant] te betalen het netto bedrag waarop [appellant] - volgens de berekening van een door het hof aan te wijzen accountant - op basis van het geldende CAO-loon van € 2.083,21 per maand over de periode van oktober 2003 tot oktober 2005 aanspraak had onder aftrek van de door Staned in voornoemde periode daadwerkelijk uitbetaalde bedragen.
- Deze vordering betreft een vermeerdering van eis ten opzichte van de vordering in eerste aanleg. In het tussenarrest werd overwogen dat uit het petitum blijkt dat [appellant] wenst dat het hof een accountant zal aanwijzen. Daarmee kan niets anders bedoeld zijn dan het bevelen van een deskundigenbericht door het hof.
- Het verzet van Staned tegen deze vermeerdering van eis werd bij tussenarrest verworpen (in 4.6.).
- Gelet op het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 29 mei 2012 (hierna: het pv) heeft de vordering betrekking op de periode van oktober 2003 tot en met augustus 2005.
- Uit de akte tevens houdende akte tot vermindering van eis van [appellant] (hierna: de akte), pagina 1 onderaan, in combinatie met de memorie van grieven, pagina 11 onderaan, lijkt te volgen dat het [appellant] feitelijk gaat om de maanden oktober 2003 tot en met februari 2004, te weten de periode dat Staned volgens [appellant] in ieder geval het CAO-loon niet heeft uitbetaald. Het gaat daarbij volgens [appellant] om ca. € 40,= bruto per maand, dat wil zeggen in totaal € 200,= bruto over laatstgenoemde periode. [appellant] heeft zijn petitum echter niet gewijzigd.
- Staned heeft zich ten aanzien van deze vordering (vermeerdering van eis) op verjaring beroepen, naar het hof aanneemt op grond van artikel 3: 307 BW. Dit beroep, voor zover nog aan de orde na het voorgaande, faalt. De vermeerderde eis berust op dezelfde juridische en feitelijke grondslag als waarmee het geding is ingeleid, namelijk dat Staned hem niet conform de CAO heeft uitbetaald, zodat - anders dan Staned heeft gesteld - het tijdstip van de rechtsingang beslissend is voor de vraag of de vordering tijdig is ingesteld (vaste rechtspraak, onder meer HR 8 oktober 2004, LJN: AP0427 en HR 26 oktober 2007, LJN: BA7021). Nu de vordering is ingesteld bij dagvaarding van 30 september 2008 is geen vijf jaar verstreken sedert de dag waarop (het oudste deel van) de vordering opeisbaar is geworden.
- Niettemin moet de vordering worden afgewezen. Onduidelijk is welke betekenis en inhoud de vordering in verhouding tot de hierna nader de bespreken vordering met betrekking tot de overuren en diensturen heeft. De vordering is te vaag en onbepaald, ook als in aanmerking wordt genomen hetgeen [appellant] over het netto-equivalent van het brutobedrag over de maanden november en december 2004 op pagina 3, midden, van de akte heeft opgemerkt. Voor zover de opmerking van [appellant] op pagina 3, midden, van de akte inhoudt dat hij zijn eis vermeerdert met het netto-equivalent van het bruto-bedrag van € 2.083,20 per maand met betrekking tot de maanden november en december 2004, welke maanden niet in zijn eerdere berekeningen waren betrokken, en voor zover deze opmerking niet begrepen moet worden onder de eerste, hiervoor reeds afgewezen vordering, wijst het hof deze - alsdan aan te merken als tweede - vermeerdering van eis af wegens strijd met de goede procesorde; het gaat niet aan in een zo laat stadium van de procedure nog met een dergelijke eiswijziging te komen. [appellant] heeft op dit punt zijn petitum overigens niet aangepast. Naar vaste rechtspraak is het hof vrij om al dan niet een deskundigenbericht te bevelen, en in de gegeven omstandigheden laat het hof een dergelijk bevel achterwege.
8.2.De tweede vordering van [appellant] luidde (zie 2.1. sub 2. tussenarrest), kort gezegd:
veroordeling van Staned om aan [appellant] te betalen € 13.889,70 wegens door [appellant] vanaf oktober 2003 tot oktober 2005 verrichte overuren c.q. gewerkte diensturen op zaterdag en/of zondag.
- Deze vordering is het onderwerp van grief I en houdt mede een vermeerdering van eis ten opzichte van zijn vordering in eerste aanleg in, die toen € 5.126,57 bruto bedroeg.
- Het verzet van Staned tegen deze vermeerdering van eis werd bij tussenarrest verworpen (in 4.6.).
- Gelet op het pv heeft de vordering betrekking op de periode van oktober 2003 tot en met augustus 2005.
- Staned heeft zich ten aanzien van de vermeerdering van eis op verjaring beroepen. Dit beroep, voor zover nog aan de orde na de vermindering van eis bij de akte, faalt om dezelfde redenen als hiervoor vermeld ten aanzien van het beroep op verjaring betreffende de eerste vordering.
- Van rauwelijks dagvaarden of handelen in strijd met beginselen van goed werknemerschap wegens het feit dat [appellant] na inzage door zijn raadsman in de gegevens drie jaar heeft gewacht met dagvaarden, op grond waarvan de vordering volgens Staned afgewezen zou moeten worden, is naar het oordeel van het hof geen sprake.
- Blijkens de akte heeft [appellant] zijn vordering verminderd met € 2.404,23, zodat deze thans € 11.485,47 bedraagt.
8.2.1. De omvang van de tweede vordering nader bezien
[appellant] heeft zijn vordering onderbouwd met lijsten (prod. 2 inl dagv) die zijn samengesteld na raadpleging op 18 mei 2005 door de advocaat ten kantore van Staned in [vestigingsplaats] van tachograafschijven en urenverantwoordingsstaten over de periode 1 oktober 2003 tot 1 oktober 2004 naar aanleiding van het kort gedingvonnis van 17 november 2004 (zie tussenarrest 4.1.). Verder heeft [appellant] zijn vordering onderbouwd met urenverantwoordingsstaten (prod. 1 mvg) die hij vanaf oktober 2004 heeft bijgehouden en tachograafschijven die [appellant] naar zijn zeggen in zijn bezit heeft. Deze tachograafschijven zijn niet overgelegd. [appellant] is er in het tussenarrest op gewezen dat de door hem gepresenteerde tellingen niet kloppen (4.8.1.). [appellant] heeft hierop in de akte gereageerd, doch de tellingen zijn nog steeds niet (geheel) correct. Dit geldt met name voor de in de akte gepresenteerde cijfers over januari tot en met mei 2004, die in de stukken in het geheel niet zijn terug te vinden. Staned is niet op de becijferingen van [appellant] ingegaan. Het hof komt aan de hand van voormelde door [appellant] overgelegde gegevens tot de volgende, gecorrigeerde, cijfers. Waar door het hof meer uren zijn geteld dan door [appellant] is de telling van [appellant] aangehouden.
2003 (m.i.v. oktober) 95 overuren en 4 uren op zaterdag.
2004 122,5 overuren, 35 uren op zaterdag en 15,5 uren op zondag.
2005 (t/m augustus) 333,5 overuren, 59 uren op zaterdag en 18 uren op zondag.
totaal 551 overuren, 98 uren op zaterdag en 33,5 uren op zondag.
[appellant] heeft onder overlegging van de CAO-loonschalen onbetwist bij akte gesteld dat zijn bruto uurloon in de betrokken periode € 11,98 bedroeg. Voor de overuren geldt onbetwist op grond van de CAO (artt. 29 en 33) een toeslag van 30%, is € 15,57 bruto per uur, voor de uren op zaterdag een toeslag van 50%, is € 17,97 bruto per uur en voor de uren op zondag een toeslag van 100%, is € 23,96 bruto per uur.
De vordering van [appellant] komt daarmee voor de overuren op € 8.579,07, voor de uren op zaterdag op € 1.761,06 en voor de uren op zondag op € 802,66, is totaal € 11.142,79 bruto. Dit is het voor wat betreft de tweede vordering het maximaal toewijsbare bedrag qua hoofdsom.
8.2.2. De verdere beoordeling van de tweede vordering
Staned heeft zich op het standpunt gesteld dat zij [appellant] wel conform de CAO heeft uitbetaald, ook de overuren. Zij heeft gewezen op de loonstroken over de in het geding zijnde periode (prod. 1 cva).
Het hof constateert dat op de loonstroken van de periode oktober 2003 tot en met december 2004 in het geheel geen overuren zijn vermeld. Op de stroken zijn “vergoedingen” variërend van enkele euro’s tot meer dan € 600,= soms bijgeteld, maar veelal afgetrokken. Op de stroken van 2005 (t/m augustus) zijn wel overuren vermeld, doch aanzienlijk minder dan door [appellant] berekend. Op deze stroken zijn telkens kleinere bedragen aan “onkostenvergoeding” van enkele tientallen euro’s bijgeteld, doch (veelal) veel hogere bedragen van ca. € 250,= tot ca. € 350,= aan “extra onkostenvergoeding” afgetrokken.
Met name dit laatste wekt verbazing. (De advocaat van) Staned heeft hier desgevraagd ter comparitie geen verklaring voor kunnen geven.
[appellant] heeft gesteld dat Staned hem niet volgens de CAO heeft uitbetaald en dat de loonstroken niet kloppen. Staned heeft naar zijn stelling volgens het zgn. rittensysteem per rit uitbetaald en daarna het netto uit te keren bedrag teruggerekend naar een brutoloon, en vergoedingen, waarvan niet duidelijk is waar deze voor zijn, afgetrokken. [appellant] heeft “Fahrerabrechnungen”, met aangehecht de door [appellant] ingevulde “Leistungsberichten” waarop de ritten zijn vermeld, van de in het geding zijnde periode overgelegd (prod. 3 inl dagv en prod. 2 mvg), waaruit kan worden afgeleid dat inderdaad per rit een netto bedrag is berekend. Op deze “Fahrerabrechnungen” zijn de slotbedragen met de hand bijgeschreven, na bijtelling en/of aftrek van diverse posten (zie daarover hierna 8.3. e.v.). Blijkens de verklaring van (de advocaat van) [appellant] ter comparitie is dit door de heer [medewerker van Stadler] van Stadler gedaan namens Staned. (Staned maakt deel uit van het Stadler-concern).
(De advocaat van) Staned heeft desgevraagd ter comparitie niet kunnen aangeven waar deze “Fahrerabrechnungen” vandaan komen. Zij heeft niet betwist dat de handgeschreven bedragen afkomstig zijn van de heer [medewerker van Stadler]. Het hof gaat er vanuit dat de “Fahrerabrechnungen” opgesteld zijn door of namens Staned, nu er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat dit niet het geval is. Staned heeft noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep gesteld dat deze stukken niet van haar afkomstig zouden zijn.
Vergelijking van de loonstroken en de “Fahrerabrechnungen” - voor zover overgelegd, de stukken zijn niet geheel compleet - leert dat vrijwel steeds de daarop vermelde, aan [appellant] uit te betalen netto bedragen per maand gelijk zijn, bijvoorbeeld de “Fahrerabrechnung” van oktober 2003 sluit op € 1.268,= (na aftrek van telefoonkosten en een boete), terwijl ook de loonstrook van die maand een uitbetaling per kas vermeldt van € 1.268,=. Verder valt onder meer op dat er twee stroken zijn van april 2004, waarvan er één alleen een bedrag aan vergoedingen ad € 719,= vermeldt en de ander een uitbetaald bedrag per kas van € 763,=. Beide bedragen zijn terug te vinden in de “Fahrerabrechnung” van april 2004. Hetzelfde geldt voor mei 2004; de eerste loonstrook vermeldt een per kas betaald bedrag van € 763,=, de tweede strook vermeldt alleen “vergoedingen” van € 674,=. Beide bedragen zijn te vinden op de “Fahrerabrechnung” van mei 2004. Ook in 2005 is de hiervoor bedoelde overeenkomst telkens te vinden, zie bijvoorbeeld de loonstrook van juni 2005 en de “Fahrerabrechnung” van dezelfde periode, die beide sluiten op een uit te betalen bedrag van € 1.380,=. Voor de aanzienlijke bedragen aan afgetrokken “vergoedingen” en “extra onkostenvergoedingen” is geen enkele verklaring gegeven.
Dit alles brengt het hof thans tot het oordeel dat voormelde stelling van [appellant], op wie de bewijslast rust, dat hij - kort gezegd - niet conform de CAO maar op basis van het rittensysteem is uitbetaald, als voorshands bewezen moet worden aangenomen. Het hof komt aldus vanwege de tijdens de comparitie van partijen verstrekte mededelingen, in het bijzonder ten aanzien van productie 3 bij inleidende dagvaarding en productie 2 bij memorie van grieven, daarmee in zoverre terug van zijn uitdrukkelijk als voorlopig oordeel gegeven oordeel in het tussenarrest (4.8.1.). Het hof gaat er dus vanuit dat [appellant] feitelijk maandelijks op basis van de door hem gemaakte ritten is uitbetaald, hetgeen meebrengt dat zijn overuren, zoals hiervoor in 8.2.1. herberekend, niet conform de CAO zijn uitbetaald. Staned heeft tegen de becijferingen van [appellant] van de gemaakte overuren als zodanig geen verweer gevoerd. Wel heeft Staned gesteld dat zij twijfelt aan de herkomst van de door [appellant] overgelegde urenverantwoordingsstaten (prod. 1 mvg). Deze stelling verwerpt het hof. Staned heeft immers bij conclusie van antwoord (punt 13) gesteld dat zij de door [appellant] zelf ingevulde ritstaten en urenverantwoordingsstaten heeft gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd. Overigens is het bijhouden door de werknemer van urenverantwoordingsstaten en controle daarvan door de werkgever geregeld in de CAO. Dat sprake zou zijn van andere dan de door [appellant] overgelegde staten is gesteld, noch gebleken. Aan de vermelding van overuren op de loonstroken van 2005, anders dan in 2003 en 2004, kent het hof geen betekenis toe, aangezien er naar zijn oordeel vooralsnog vanuit moet worden gegaan dat [appellant] feitelijk - ook in 2005 - op basis van de door hem gemaakte ritten is betaald.
Het voorgaande betekent dat de door het hof gecorrigeerde vordering van [appellant] van € 11.142,79 bruto zal worden toegewezen, tenzij Staned tegenbewijs levert tegen de voorshands bewezen geachte, hiervoor weergegeven stelling van [appellant]. Dat Staned kennelijk de tachograafschijven en andere (loon) gegevens niet heeft bewaard moet voor haar rekening blijven, mede gezien de bewaartermijn als opgenomen in artikel 2:10 lid 3 BW. Dat [appellant] de onderhavige zaak eerst in 2008 aanhangig heeft gemaakt kan daaraan niet afdoen. De onderhavige kwestie speelt immers al sedert het in 2004 gevoerde kort geding, waarna Staned er in ieder geval rekening mee had kunnen houden dat [appellant] niet van zijn vordering af zou zien.
Het hof zal Staned tot het leveren van tegenbewijs als hiervoor bedoeld toelaten.
8.3.De derde vordering van [appellant] luidt (zie 2.1. sub 3 tussenarrest):
veroordeling van Staned om aan [appellant] te betalen € 3.107,90 wegens ten onrechte als telefoonkosten en/of andere kosten ingehouden bedragen.
[appellant] maakt bezwaar tegen de aftrek op zijn loon van boetes, privé-telefoonkosten, reparatiekosten, verlies gereedschap en “Falschfahrte” in de periode september 2003 tot en met oktober 2005. Dit is het onderwerp van grief II.
8.3.1.De telefoonkosten
Het gaat om een bedrag van € 560,40, zie de toelichting op de grief, en het totaal van de in de inleidende dagvaarding genoemde telefoonkosten van opgeteld € 883,60, is € 1.444,=.
Volgens Staned is sprake van een gedekt verweer. [appellant] heeft dit betwist. Het hof verwerpt het verweer van Staned. [appellant] heeft immers in eerste aanleg niet meer (schriftelijk) kunnen ingaan op het door Staned gevoerde verweer dat het gaat om kosten van privé-telefoongesprekken van [appellant]. Bij Staned geldt volgens haar de regeling dat dergelijke kosten aan de chauffeurs worden doorbelast, van welke regeling [appellant] op de hoogte was. Staned heeft gesteld aan de hand van de afrekeningen van de provider te hebben vastgesteld dat en tot welk bedrag [appellant] privé-gesprekken heeft gevoerd. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] tijdens de comparitie in eerste aanleg hierop in heeft kunnen gaan. Er is geen proces-verbaal van die zitting opgemaakt en de aantekeningen van die zitting zijn niet overgelegd.
[appellant] betwist het bestaan van de door Staned bedoelde regeling niet, maar betwist wel dat hij voor het voeren van privé-gesprekken gebruik heeft gemaakt van de hem door Staned ter beschikking gestelde telefoon; hij gebruikte daarvoor zijn eigen mobiele telefoon.
Nu [appellant] feitelijk heeft gesteld dat aan hem nog loon moet worden uitbetaald en Staned zich heeft verweerd met de stelling dat dat niet het geval is omdat terecht inhoudingen zijn gepleegd wegens door [appellant] gevoerde privé-telefoongesprekken met de zakelijke telefoon, dient Staned te bewijzen dat [appellant] privé-telefoongesprekken heeft gevoerd met de zakelijke telefoon en wel ter hoogte van het hiervoor vermelde totaalbedrag.
8.3.2. Verlies gereedschap
Het gaat blijkens de inleidende dagvaarding om een bedrag van € 40,=.
In de CAO is bij “Verplichtingen van de werknemer” (artikel 5 in de versie 2001/2003, artikel 7 in de door [appellant] overgelegde versie, waarop Staned zich nog tijdens de compartie heeft beroepen) onder meer bepaald dat de werknemer de van de werkgever in gebruik ontvangen voertuigen, werktuigen en/of gereedschappen zorgvuldig dient te gebruiken en bewaren. Verder is bepaald dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk is tenzij de schade een gevolg is van de opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
De werkgever dient de werknemer binnen een maand nadat hij van de gebeurtenis kennis heeft genomen schriftelijk mededeling te doen dat hij schadevergoeding zal eisen. Ook is bepaald dat inhouding op het loon niet mogelijk is, tenzij tussen werkgever en werknemer overeenstemming bestaat over de verplichting tot schadevergoeding.
Staned heeft gesteld dat het verlies van het gereedschap (“fehlendes Werkzeug” zie de “Fahrerabrechnung”van juni 2005) een gevolg is van bewuste roekeloosheid van [appellant]. Staned heeft deze stelling echter onvoldoende onderbouwd. Het door Staned gestelde door [appellant] in de wind slaan van herhaaldelijke waarschuwingen levert geen bewuste roekeloosheid op. Daarvoor is meer nodig. Aan het bewijsaanbod van Staned komt het hof daarom niet toe en passeert dat als niet ter zake dienend. De vordering van [appellant] zal op dit punt worden toegewezen.
8.3.3.Reparatiekosten
Het gaat blijkens de inleidende dagvaarding om een bedrag van € 112,= plus € 1.437,= (zie prod. 3 mvg; [appellant] spreekt in de stukken waarschijnlijk bij vergissing over € 1.473,=), is € 1.549,=.
Uit de bij productie 3 bij inleidende dagvaarding overgelegde “Fahrerabrechnung” van april 2004 blijkt dat een bedrag van € 112,= is afgetrokken (“Abzug [onleesbaar]abdeckung … H. Werkstatt”). Volgens [appellant] betrof de aftrek “kosten werkplaats”.
Uit productie 3 bij memorie van grieven volgt, dat het gehele aan [appellant] over oktober 2005 op basis van de door hem gemaakte ritten verdiende bedrag van € 1.437,= (inclusief € 88,= ter zake van twee vakantiedagen) wegens “Abzug 1-[onleesbaar]ote Getriebeschaden” in mindering is gebracht. De totale schade bedroeg blijkens de bij de “Fahrerabrechnung” gevoegde nota van 22 juli 2005 € 2.133,=. Het hof verwerpt het betoog van Staned (mva sub 2.4) dat niet blijkt dat genoemd bedrag voor rekening van [appellant] zou zijn gekomen. Het hof gaat ervan uit dat de verklaring van de advocaat van [appellant] ter comparitie, dat deze nota betrekking heeft op de “Gewaltschade Getriebe” van 27 juni 2005, zoals weergegeven in de e-mail van 25 november 2005 van de heer [Y.] aan o.a. de heer [medewerker van Stadler] (productie bij de brief van mr. Ubbink van 25 mei 2012) juist is, nu hetzelfde kenteken als op de nota, RO-EF689, daarbij is vermeld.
Staned heeft gesteld dat [appellant] is gewaarschuwd dat “Gewaltschade” voor zijn rekening zou komen, en dat dat met alle chauffeurs is afgesproken. Volgens Staned is sprake is geweest van bewuste roekeloosheid bij [appellant] en heeft hij gehandeld in strijd met artikel 7 van de CAO.
Het hof oordeelt als volgt.
Verwezen wordt naar hetgeen in 8.3.2. is overwogen omtrent hetgeen dienaangaande in de CAO is opgenomen. Ook op dit punt heeft Staned onvoldoende gesteld. Het door Staned gestelde, te weten dat [appellant] meermalen is gewaarschuwd dat hij op de juiste wijze diende te schakelen en dat Staned ervan uit mocht gaan dat een professionele vrachtwagenchauffeur in staat is om op de juiste wijze met een versnellingsbak om te gaan, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat [appellant] bewuste roekeloos heeft gehandeld. Ook hier komt het hof niet toe aan het bewijsaanbod van Staned en passeert dat als niet ter zake dienend. De door Staned gestelde afspraak dat “Gewaltschade” voor rekening van [appellant] zou komen is dan niet meer relevant. De vordering van [appellant] zal ook op dit punt worden toegewezen.
8.3.4. Overige posten
[appellant] heeft in de inleidende dagvaarding nog melding gemaakt van ten onrechte afgetrokken bedragen wegens “Abzug Strafe” (tweemaal € 28,= in oktober 2003 en november 2003) en “Falschfahrte” (€ 27,80, € 40,10 en € 3,= is samen € 70,90 in januari 2004). Uit productie 3 bij inleidende dagvaarding blijkt dat het voor wat betreft de “Strafe” om boetes voor twee snelheidsovertredingen gaat. De “Falschfahrte” betreffen gelet op de bijlagen bij “Fahrerabrechnung” van januari 2004 (zie voormelde prod. 3 inl dagv) betalingen voor het rijden op tolwegen, waarop niet gereden had mogen worden. [appellant] heeft deze posten op zichzelf niet betwist. [appellant] heeft in eerste aanleg wel gesteld dat er geen basis is voor inhouding van deze bedragen op zijn loon.
Staned heeft in eerste aanleg gesteld dat verkeersboetes worden doorbelast aan de chauffeurs door inhouding op het salaris en dat [appellant] daarmee heeft ingestemd.
Het hof oordeelt als volgt. [appellant] is in hoger beroep niet ingegaan op het verweer van Staned dat [appellant] heeft ingestemd met het inhouden van verkeersboetes op zijn loon. Verder duiden de producties met betrekking tot de “Falschfahrte” op een afspraak omtrent het doorbelasten van de tol. [appellant] is daarop noch in eerste aanleg noch in hoger beroep ingegaan. Het hof zal de vordering overige posten, totaal omvattend € 126,90 daarom afwijzen.
8.4.De vierde vordering van [appellant] luidt (zie 2.1. sub 4 tussenarrest):
veroordeling van Staned om aan [appellant] te betalen € 15.000,= aan verbeurde dwangsommen wegens het niet voldoen aan de veroordeling als omschreven in het op 17 november 2004 gewezen vonnis.
- Het gaat daarbij om het binnen zes weken na betekening van het vonnis verstrekken van een nauwkeurige en gespecificeerde opgave van de wijze waarop Staned vanaf 1 oktober 2003 de op de loonstroken voorkomende post “vergoedingen” heeft berekend. De dwangsom is gesteld op € 500,= voor iedere dag dat Staned daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 15.000,= (zie 4.1. tussenarrest).
- Deze vordering houdt een vermeerdering van eis in ten opzichte van de eerste aanleg.
- Het verzet van Staned tegen de vermeerdering van eis werd bij tussenarrest verworpen (4.6.).
- Staned heeft zich op verjaring beroepen. Artikel 611 g. lid 1 Rv., dat bepaalt dat een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is, is hier van toepassing en derhalve niet artikel 3: 308 BW zoals door Staned is gesteld. Het vonnis is op 1 december 2004 aan Staned betekend. De in dat vonnis genoemde termijn van zes weken waarbinnen aan het vonnis voldaan diende te worden is verstreken op 12 januari 2005. Gezien de veroordeling zijn de dwangsommen op 11 februari 2005 verbeurd (30 dagen na 12 januari 2005 maal € 500,= is € 15.000,=). Sedert 11 februari 2005 is tot het moment van de memorie van grieven van 17 mei 2011, waarin de volgens [appellant] verbeurde dwangsommen voor het eerst zijn gevorderd, ruim 6 jaar verstreken. Ter comparitie is aan de orde geweest dat de raadsman van [appellant] in (niet nader gedateerde) correspondentie met de vorige raadsman van Staned een beroep heeft gedaan op het verstrekken van specificaties van de vergoedingen, waartoe Staned was veroordeeld. Deze verklaring van de raadsman van [appellant] houdt evenwel niet in dat [appellant] de verbeurde dwangsommen van Staned heeft gevorderd en/of dat zij de verjaring heeft gestuit. Het moet er daarom voor gehouden worden dat de verjaring niet door [appellant] is gestuit en dat de vordering ter zake van de dwangsommen is verjaard. Deze vordering dient dan ook afgewezen te worden.
8.5. In afwachting van de bewijslevering door Staned zal iedere verdere beslissing aangehouden worden.
10. De uitspraak
Het hof:
laat Staned toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat zij [appellant] niet conform de CAO, maar op basis van het zgn. rittensysteem heeft uitbetaald (zie 8.2.2.);
laat Staned toe bewijs te leveren van haar stelling dat [appellant] privé-telefoongesprekken met de zakelijke telefoon heeft gevoerd tot een bedrag van € 1.444,=;
bepaalt, voor het geval Staned bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 9 oktober 2012 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van Staned tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 september 2012.