ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7969
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de onderhoudsverplichting na echtscheiding en samenwoning
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw na hun echtscheiding. De partijen zijn op 27 augustus 1982 met elkaar gehuwd en zijn in 2006 gescheiden. De vrouw heeft in 2011 een verzoek ingediend voor een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud, welke door de rechtbank is toegewezen op € 500,- per maand. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de vrouw geen behoefte heeft aan partneralimentatie omdat zij samenwoont met een ander, de heer [partner].
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de vrouw een relatie heeft gehad met de heer [partner], maar dat deze relatie niet gelijkstaat aan een samenwoning als waren zij gehuwd. Het hof overweegt dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of er sprake is van samenwoning als bedoeld in artikel 1:160 BW, een duurzame affectieve relatie vereist is, waarbij wederzijdse verzorging en een gezamenlijke huishouding aan de orde zijn. Het hof concludeert dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw samenwoont met de heer [partner] in de zin van de wet.
Daarnaast is de behoefte van de vrouw aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage in geschil. De man stelt dat de vrouw in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, gezien haar inkomen en de financiële middelen die zij heeft ontvangen na de echtscheiding. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in het verleden heeft ingeteerd op haar vermogen en dat zij nu opnieuw over vermogen beschikt. Het hof is van oordeel dat de vrouw, net als voorheen, in staat moet zijn om op haar vermogen te interen om in haar resterende behoefte te voorzien.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw afgewezen, waarmee de onderhoudsverplichting van de man is komen te vervallen. Deze uitspraak is gedaan door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 september 2012.