ECLI:NL:GHSHE:2012:BX5482

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.104.401
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man met extra zorgkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [zoon]. De man, appellant, heeft in eerste aanleg verzocht om de bijdrage te bepalen op nihil, maar dit verzoek is door de rechtbank afgewezen. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn extra zorgkosten van € 126,-- per maand, die voortvloeien uit een hersenbloeding. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 juli 2012, waarbij beide partijen werden gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder de beschikking van de rechtbank van 23 februari 2011, waarin de bijdrage van de man was vastgesteld op € 62,-- per maand.

Het hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er extra zorgkosten zijn die zijn draagkracht beïnvloeden. De man heeft geen onderbouwing gegeven voor de gestelde extra zorgkosten, en de financiële bescheiden die hij heeft overgelegd, zijn niet overtuigend genoeg om zijn claims te staven. Het hof concludeert dat de man, gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet in zijn verzoek kan worden ontvangen. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Daarnaast heeft het hof de man veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, omdat hij, gelet op de omstandigheden, had moeten begrijpen dat zijn verzoek zonder voldoende onderbouwing niet zou worden toegewezen. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 23 augustus 2012
Zaaknummer: HV 200.104.401/01
Zaaknummer eerste aanleg: 234732 / FA RK 11-4487
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.C.R.E.M. Corsten,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J.J.M. van Ruth.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 30 december 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, waarbij gevoegd de gedingstukken uit eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 27 maart 2012, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 23 februari 2011 onder zaaknummer 22031/FA RK 10-6131 te wijzigen in dier voege dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen minderjarige [zoon] met ingang van 1 januari 2005 nader wordt bepaald op nihil althans op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal bepalen.
2.2. De vrouw heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Corsten;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Ruth.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 8 februari 2011 die heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 februari 2011 (zaaknummer 220381 / FA RK 10-6131) ;
- de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 17 april 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 6 juli 2012.
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid
3.1. Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan de man als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld.
Uit de brief d.d. 23 maart 2012 (die als bijlage is gevoegd bij de brief van de advocaat van de man d.d. 17 april 2012) van de heer M.P.M. Bressers, de beschermingsbewindvoerder (hierna: de bewindvoerder), blijkt dat deze instemt met het hoger beroep dat de man heeft ingesteld, zodat de man in zoverre ontvankelijk is in het hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
3.2. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen is, voor zover in deze van belang, geboren:
- [Z.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats].
[zoon] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3. Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 23 februari 2011, waarvan door de man in eerste aanleg wijziging is verzocht, heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] met ingang van 1 januari 2005 nader bepaald op € 62,-- per maand, alsmede bepaald dat voormelde bijdrage eerst met ingang van 1 januari 2011 zal worden geïndexeerd.
3.4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] met ingang van 1 januari 2005 nader te bepalen op nihil, afgewezen.
De rechtbank heeft het zelfstandig tegenverzoek van de vrouw de man te veroordelen in de kosten van het geding, afgewezen en de proceskosten tussen partijen aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.5. De man kan zich met de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6. De grief van de man richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zijn draagkracht.
Ingangsdatum wijziging
3.7. Tussen partijen is niet in geschil dat de verzochte wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, bij toewijzing dient in te gaan op 1 januari 2005.
Behoefte [zoon]
3.8. De behoefte van [zoon] aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage ad € 62,-- per maand is in hoger beroep niet in geschil.
Draagkracht man
3.9. De man stelt dat de rechtbank bij de bepaling van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn extra zorgkosten van € 126,-- per maand in verband met de hersenbloeding die hij heeft gehad. Indien deze zorgkosten van de man voor de bepaling van zijn draagkracht in aanmerking worden genomen, ontbreekt het de man naar zijn zeggen aan draagkracht om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] te voldoen. Ter onderbouwing van zijn extra zorgkosten verwijst de man naar de post ‘ziektekosten’ in de rekening en verantwoording van zijn bewindvoerder over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 juli 2010 d.d. 2 augustus 2010 en over de periode van 1 januari 2011 tot en met 20 mei 2012 d.d. 21 mei 2012 ad respectievelijk € 884,17 en € 2.148,86 (productie 8d bij productie 5 bij het inleidend verzoekschrift van de man respectievelijk productie 11 bij de brief van zijn advocaat d.d. 6 juli 2012).
3.10. De vrouw betwist dat er aan de zijde van de man sprake zou zijn van extra zorgkosten waarmee bij de bepaling van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden, nu de man deze zorgkosten naar de mening van de vrouw in het geheel niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.
3.11. Naar het oordeel van het hof had het, gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw en het feit dat de rechtbank in eerste aanleg met – ook in die instantie door de vrouw gemotiveerd weersproken – extra zorgkosten van de man geen rekening heeft gehouden bij gebreke van enige onderbouwing daarvan, op de weg van de man gelegen, zijn stelling dat er aan zijn zijde sprake is van extra zorgkosten ad € 126,-- per maand waarmee bij de bepaling van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden, te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van stukken. Dit heeft de man echter nagelaten. De van de zijde van de man als productie 11 in het geding gebrachte financiële bescheiden leveren naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs op van de stellingen van de man ter zake, nu daaruit niet althans onvoldoende valt op te maken dat er aan de zijde van de man van extra zorgkosten sprake is, en indien zulks het geval zou zijn, om welke kosten en welke bedragen het gaat. Het hof oordeelt in dat kader dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat onder de post ‘ziektekosten’ in de als productie 8d in eerste aanleg en productie 11 in hoger beroep in het geding gebrachte rekening en verantwoording van de bewindvoerder van de man, de gestelde extra zorgkosten van de man zijn opgenomen en niet, zoals van de zijde van de vrouw is betoogd, zijn ziektekostenpremie, nu de man deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, in het geheel niet heeft onderbouwd.
Ten slotte heeft de man ter zitting desgevraagd niet kunnen toelichten, noch inzichtelijk kunnen maken waaruit zijn extra zorgkosten zouden bestaan. De man heeft weliswaar verklaard dat er aan zijn zijde sprake is van reiskosten Eindhoven-Tilburg vice versa, verband houdende met controles in het ziekenhuis aldaar, hetgeen door de vrouw niet is betwist, doch deze kosten hebben naar het oordeel van het hof niet als extra zorgkosten te gelden.
3.12. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er aan de zijde van de man sprake is van extra zorgkosten die voor de vaststelling van zijn draagkracht in aanmerking dienen te worden genomen. Nu het hof ter zitting uit navraag bij partijen is gebleken dat dit het enige punt is dat hen verdeeld houdt, dient het wijzigingsverzoek van de man, evenals in eerste aanleg, te worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
Proceskosten
3.13. De vrouw heeft het hof ter zitting verzocht de man te veroordelen in de kosten van beide instanties.
3.14. Wat betreft het verzoek van de vrouw de man te veroordelen in de kosten van de eerste aanleg, overweegt het hof dat, nog daargelaten of de vrouw een dergelijk verzoek ter zitting in hoger beroep kan doen, de man in eerste aanleg gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, zodat het verzoek van de vrouw reeds om die reden dient te worden afgewezen. Weliswaar heeft de rechtbank het inleidende verzoek van de man de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] met ingang van 1 januari 2005 nader op nihil te bepalen, afgewezen, zodat de man in zoverre in het ongelijk is gesteld, doch overeenkomstig de stellingen van de man in eerste aanleg, heeft de rechtbank, in afwijking van haar beschikking van 23 februari 2011, aan de zijde van de man voor de bepaling van diens draagkracht rekening gehouden met een huurtoeslag van € 90,-- per maand.
3.15. Het hof zal de man wèl veroordelen in de aan de zijde van de vrouw gevallen proceskosten van het hoger beroep. Daartoe overweegt het hof dat de man er gelet op de stelling van de vrouw in eerste aanleg dat de opgevoerde bijzondere ziektekosten door de man niet inzichtelijk zijn gemaakt, en de inhoud van de bestreden beschikking, rekening mee heeft kunnen en moeten houden dat hij bij gebreke van enige, althans een toereikende onderbouwing van de door hem gestelde bijzondere ziektekosten, in beide instanties in het ongelijk zou worden gesteld, zodat de man de voor de vrouw met het hoger beroep gepaard gaande kosten naar het oordeel van het hof nodeloos heeft veroorzaakt.
3.16. Gezien het vorenstaande dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 december 2011;
veroordeelt de man in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de vrouw worden begroot op € 632,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, W.Th.M. Raab en E.F.G.M. Gelderman en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2012.